Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 8 november 2022

De keizer van Populië: Moord (IV)

 

De keizer van Populië, hoofdstuk 1 - Moord (IV)


IV. Ultor en de man van eer


DE BROEKENTOREN, HEGEGRAD, 9:48 AM


Toen ik uiteindelijk binnen mocht van de stijve, als piccolo uitgedoste poortwachter van de Broekentoren, stond ik op ontploffen. We waren door Van Vettenberghes getalm inderdaad te laat aangekomen op de Staten-Generaal, waardoor we niet meer werden binnengelaten en ik nog een half uur had moeten wachten in de auto, met op de doorwegende achterbank Boert die onophoudelijk klaagde over het gebrek aan respect waarmee hij bejegend werd, De Paling probeerde te overhalen om naar een ijssalon in de buurt te rijden, zei dat hij zijn medicatie niet meer kon vinden in zijn broekzakken (die vol snoeppapiertjes, wegwerpvorkjes, muntjes en kruimels zaten) en zich kortom aanstelde als een kleuter van 300 kilo.
De Paling was intussen weggereden met Boert, die nog altijd aan één stuk door zat te oreren. Hoe De Paling altijd zo rustig was, was voor mij een mirakel.
In de koele, raamloze gang die leidde naar de Grote Textielzaal stond Janus Ultor me op te wachten in een donkergrijs pak en met een kunstige, 18de-eeuwse strik. Hij had een grijze baard en kleine, opgloeiende, diep liggende ogen. Hij zag er een beetje uit als een kwaadaardige componist op leeftijd. Ultor stond bekend als uitgesproken conservatief en elitair.
“U was te laat, inspecteur,” zei hij, als een teleurgestelde leraar.
“Meneer Van Vettenberghe had mij opgehouden, uwe excellentie.”
Ultor gebaarde mij om hem te volgen door de Textielzaal en snoof.
“Meneer Van Vettenberghes stuitende gebrek aan zelfdiscipline is mij bekend, ja, om nog maar te zwijgen van zijn vulgaire onbeleefdheid. Nochtans probeerde ik hem vergeefs een dienst te bewijzen door uw overste te instrueren om u te bevelen hem te gaan ophalen. Zo ziet u maar, ondank is des werelds loon.”
De Textielzaal toonde wandtapijten, kledij, industrieel textiel en allerlei weefapparatuur van de Middeleeuwen tot nu. Textiel had Populië-Econovina groot gemaakt, en al was het nu een relatief onbelangrijke industrietak, het was nog steeds een historische trots. Onze voetstappen weergalmden over de gepolijste marmeren vloer tot we aan de lift kwamen.
“Mijn deelneming, overigens,” zei ik. Ultor neeg het hoofd.
“De dood van mijn confrater heeft ons allemaal geschokt,” zei hij, waarbij hij allerminst geschokt klonk, “Ik heb de districtsburgemeesters gevraagd om allemaal hun volledige medewerking te verlenen aan uw onderzoek. Zij hadden hem immers de dag voordien allemaal gezien.”
“Tegelijk?”
“Op privé-audiëntie, hier,” zei Ultor, terwijl we de lift in stapten.
“Dan zullen we ook meneer ter Lindes kantoor moeten onderzoeken, uwe excellentie.”
“Uiteraard. Ik heb de deuren al laten verzegelen.”
Ik werd wat nerveus door deze informatie. Ultor had daar eigenlijk de jurisdictie niet voor. En in het geval hij ook maar enigszins betrokken was bij de dood van ter Linden, had hij natuurlijk al lang alle mogelijke sporen die naar hem konden wijzen, laten uitwissen in het kantoor, zo die er al waren.
“U zal uw uiterste best doen om de daders op te sporen,” zei Ultor die zich naar mij draaide en naar me wees. Het klonk vreemd genoeg als een beschuldiging.
“Natuurlijk, uwe excellentie.”
Door de duisternis in de lift kon ik zijn ogen niet zien.
“Ik heb persoonlijk zelfs om uw aanstelling gevraagd als inspecteur,” vervolgde de consul, “op basis van uw bewezen diensten bij de politie. U bent een trouwe dienaar van het systeem, en onbesproken.”
Het was wellicht bedoeld als compliment maar het klonk meer als een dreigement, voortgaand op het élan van zijn eerste uitspraak. De liftdeuren gingen open en kwamen uit op een lange, vierkante gang die gegoten was in streng beton. Op het einde van de gang waren de fameuze Twee Deuren, waarachter de kantoren van beide consuls schuil gingen.
“En het is precies het systeem dat nu wankel staat, inspecteur,” ging Ultor verder, terwijl hij een ouderwetse sleutelbos aan een grote ring van onder zijn antieke kostuumjas haalde, “in de Staten-Generaal zijn de poppen al aan het dansen gegaan. Sujetten als de Eerste Peer agendeerden de heropening van Stellingwoude en kregen daarbij steun van creaturen als San Tander en Ranzigbotten. De heropening van Stellingwoude! Stelt u zich dat even voor, de dood van een eerzaam man als confrater ter Linden misbruiken voor politiek gewin en populisme,” brieste Ultor.
Stellingwoude was een ruïne van een vroeger volksforum waar debatten werden gehouden in open lucht door kandidaten van diverse politieke partijen. Ultor had er zelf nog gedebatteerd als jongere man, hoewel hij zelfs in mijn jeugd al stokoud had geleken, maar tijdens zijn eerste consulaat had hij die laten afschaffen en vervangen door online debatten die door Mr.’s werden gemodereerd. De laatste jaren stonden die onder druk door virale draden en persoonlijkheden op sociale media vanuit de wijk Klikvoorde, waar districtsburgemeester Caïn Ranzigbotten dreef op een mix van platvloerse provocatie en agressieve marketing. Niemand leek de man te mogen, en toch had hij tienduizenden volgers. 
We gingen Ultors kantoor binnen, dat een opvallend contrast vormde met dat van Geurt Dickers. Bijna alles was hier donker en claustrofobisch, met geblindeerde vensters en een massieve, mahoniehouten schrijftafel, tot aan de nok gevulde boekenrekken en een grote landkaart van Oud Populië. Ultor ging zitten en gebaarde mij om hetzelfde te doen. Eens hij in zijn grote, omineuze winchester zat, schonk hij zich direct een bel cognac in. Hij bood mij ook een glas aan.
“Ik drink niet tijdens de uren, maar toch bedankt, uwe excellentie.”
Ultor gromde misnoegd en nam een grote slok.
“Ik neem aan dat u mij ook moet ondervragen,” zei hij met tegenzin. Zijn boosaardige, kleine ogen fixeerden mij.
“Wel, ik moet gewoon weten waar u consul ter Linden laatst hebt gezien, en moet nagaan of dat klopt.”
“Gisterenavond, toen zijn ontvangstdag ten einde liep, rond 17:30. Ik verliet net dit bureel samen met professoren Dorfs, Poederdrie, Buyck en Nuls. Zij kunnen dit bevestigen.”
De vier professoren die hij opsomde waren alomtegenwoordig in praatprogramma’s en vulden veel opiniepagina’s in de kranten. Dat ze dicht tegen Ultor aan schurkten was een publiek geheim, hoewel ze zich altijd lieten voorstaan op hun intellectuele onafhankelijkheid. Dat Ultor nu zeer losjes toegaf dat ze hier samen vergaderden, was op zich opzienbarend, maar ik was geen journalist. Ik noteerde hun namen.
“Dank u, uwe excellentie. Viel u verder iets op aan consul ter Linden? Of gedroeg hij zich de laatste tijd wezenlijk anders?”
Ultor haalde de schouders op en streek door zijn antieke, volle baard.
“Nee. Mijn confrater was wellicht plannen aan het maken voor de transitie na het einde van mijn ambtstermijn, dus vermoedelijk kwamen de heren en dames districtsburgemeester op zijn ontvangstdag om hem te beïnvloeden.”
Hij nam nog een slok en keek even naar de landkaart aan de muur.
“Misschien kreeg één van hen niet wat hij of zij wilde en beraamden ze daarom de moordaanslag op mijn confrater,” opperde hij, waarop hij zijn ogen sloot en achteroverleunde, “wat confrater ter Linden een ware martelaar zou maken voor het systeem. Hij was een trouw man, en een goed man. Religieus ook – een familieman. Decadent gespuis zoals er sommigen van zijn in de Staten-Generaal, konden dat natuurlijk nooit verdragen en wilden hem neerhalen tot hun eigen lamentabele niveau.”
“Uwe excellentie, consul ter Lindens restanten zijn gevonden op de parking van een seksclub.”
“Daar werd hij vast heen gelokt,” zei Ultor onverstoorbaar, “of hij ging er een eerzame zedenles geven, dat kan ook.”
Welke zedenlessen had Lucas ter Linden te geven in een darkroom? Ik zei niets.
“Bovendien,” zei Ultor, die terug vooroverleunde en zijn boosaardige ogen opende, “ook mannen van eer hebben nu en dan een verzetje nodig. Dat is normaal. Dat is de natuur die ons kenmerkt.”
Die laatste zin was woord voor woord een letterlijk citaat van een boektitel van professor Martine Poederdrie. Daarin verdedigde in tien hoofdstukken de ‘agressieve’ en ‘explorerende’ natuur van de man versus de door feminisme en vervrouwelijking opgelegde ketenen van pacifisme en empathie. Ik had het boek ook gelezen en herkende me er niet in, al kon professor Poederdrie zeer onderhoudend schrijven.
“Goed,” zei ik, toen Ultor niets meer zei, “ik weet voorlopig genoeg, uwe excellentie. Later komt een forensische ploeg nog een kijkje nemen op het kantoor van consul ter Linden.”
Janus Ultor knikte en nam nog een fikse teug cognac.
“Dat is goed. Zorg dat uw ploeg op tijd komt en op voorhand laat weten wanneer ze komt. Dan zorg ik voor een goede ontvangst.”
De recherche had op dit vlak helemaal geen verplichtingen, ook niet aan de consul, maar daar was ik plots niet zo zeker meer van. Ik had de juristiek de laatste tijd minder goed gevolgd, maar wist wel dat onder andere onder invloed van professor Dorfs de laatste tijd steeds meer conservatieve en autoriteitsgezinde wetten waren goedgekeurd door de Staten-Generaal.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten