Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 7 mei 2015

Stront

Er is een café waar ik soms zit en waar ik bewust niet wens aangesproken te worden. Door de jaren heb ik er iedereen die er vaak komt, leren kennen en hebben die mensen geleerd om me met rust te laten. Ik val er niemand lastig, er valt niemand mij lastig en dat is prima.
Ik zit op m'n vaste plek op 3/4 van de toog, zijlichaam naar de deur gewend, één arm op het hout, hand rond een glas gin-tonic, met m'n andere hand onder de toog die een smeulende sigaret vasthoudt. De cafébaas heeft zich nooit een lor aangetrokken van het rookverbod.
Uit de luidsprekers speelt een nummer van de Dire Straits. Money for nothing, dicks for free, maak ik er in m'n hoofd van. Het is geen avond om erg somber te zijn, maar de onbestemdheid hangt hier diep in de tafeltjes, de stoelen, de zakjes chips van de Aldi die obsceen achter de toog uitgestald liggen. De cafébaas zelf is aan het telefoneren. Ik weet dat hij soms gedichten schrijft en ik weet dat ze slecht zijn.
Enkele plaatsen links van me zitten Dina en Nancy, een onafscheidelijk duo avonturiersters dat intussen eind de twintig moet zijn. Nancy is praatgraag en dik, met de brede glimlach van een opgeschoten scoutsmeisje. Dina is rank maar kijkt scheel aan één oog. Ik weet niet of ze dat weet.
Rechts van me zit Ludo. Ludo is een naam voor een lul met een hoofd dat lijkt op een piemel. Deze Ludo ontsnapt niet aan de wetmatigheid der Ludo's. Hij is begin veertig, heeft ooit een lief gehad dat hij heel graag zag maar die hem liet zitten omdat hij Ludo is en niet weet hoe hij ooit iemand anders zou moeten zijn. Sindsdien heeft hij niemand meer gehad.
Ik neem een slok van m'n drank en lees verder in het boek dat ik meegenomen had van thuis. Het is een Brouwers, en zelfs met een slechte Brouwers ben je een boek aan het lezen dat met kop en schouders uitsteekt boven het gemiddelde Nederlandstalige boek. Ik lees omdat ik dan niet hoef te denken aan de huur die moet betaald worden, de rommelslaap die wacht vannacht en het werk dat zich de volgende dag weer zal aandienen. Ook dat hoort bij de onbestemdheid van deze plaats, waar inmiddels de Dire Straits zijn opgerot om plaats te ruimen voor Joan Jett. I love cock and roll, maak ik er automatisch van.
Ik heb niet gezien dat er een nieuwe persoon het café is binnengekomen, en merk het pas als ik in m'n ooghoek Ludo zie bewegen om één van zijn trieste grapjes te proberen. Het moet een vrouw zijn, denk ik, en dat is het ook. Ze heeft, net als ik, de lichaamstaal van iemand die met rust wil gelaten worden. Ze moet ongeveer mijn leeftijd hebben. Ze is lang en heeft een opvallend vooruitstekende neus. Haar haar is rafelig blond, alsof ze zonet in de regen heeft gelopen. Misschien komt ze van een ander café. Mensen die bezopen zijn, zien er vaak nat uit.
Pedro, de cafébaas, tapt haar een pintje. Pedo de cafébaas. Pedro Pedrissimo, met zijn slechte gedichten en zijn vet haar. Ook hij verdient liefde, denk ik, en ik ga verder met lezen. Ludo heeft zijn montere maar gedoemde versierpoging al opgegeven.

Een uur later en twee gin-tonics later ben ik er zo onderhand klaar mee. Het is halftwaalf en meer dan bedtijd. Er is net een man binnengekomen met een hoed en een sjaal. Het nummer dat nu weerklinkt is het enige dat ik uit m'n hoofd ken van Motörhead. The ass of spades.
De man gaat naast me staan en bestelt een glas porto. Zijn gebaren zijn manisch. Ludo neemt hem waar met een frons, net als Dina en Nancy. De onbekende vrouw kijkt hem aan alsof ze op iets wacht. Pedro schenkt hem vakkundig zijn porto uit en ontvangt zijn contanten. Het is geen avond waar Pedopedro rijk van zal worden. Bovendien is zijn reputatie als pedofiel wat overdreven. Een viezerik die meisjes van 18 probeert te versieren is hij zeker, maar bij mijn weten staat hij niet te potloodventen aan lagere scholen of heeft hij ergens een harde schijf vol groezelige kinderporno. Niet dat hij dat zou vertellen aan zijn klanten, natuurlijk.
In één gulp kapt de man zijn porto achterover, klapt zijn glaasje neer op de toog, schraapt zijn keel en zegt: "Stront."
Ik kijk verbaasd op.
"Wat?"
"Stront," knikt de man beslist.
"Stront?" mompelt Ludo.
"Precies, stront," zegt de onbekende vrouw.
"Zeg dat gerust," zegt Pedo, die nog een glas vult, deze keer voor zichzelf.
"Str-stront?" herhaal ik gepijnigd.
"Stront!" gillen de twee meiden aan de andere kant van de toog.
"Het is allemaal kak, allemaal stront," beslist de onbekende man, die nu het hele café rondkijkt, elke ingezetene apart aankijkt, knikt, en er aan toevoegt: "Laten we dat eindelijk eens toegeven."
"Hoezo alles is stront?" vraag ik.
"Een afvalproduct, hetgeen overblijft na consumptie, de stinkboel, hetgeen we ruiken om ons heen maar doen alsof het er niet is omdat het onder onze voeten door loopt in de grond."
Nirvana zet in met een nummer. Smells like teen spirit.
"Het is stront dat men tot goud probeert te bakken middels cynische alchemie als er nog een album uitkomt van 2pac, Kurt Cobain, Lou Reed of weet ik welke andere dode popster," zegt de man, gebarend naar de radio, "Politici zijn stront: als het geen onbekwame lulletjes likmevestjes zijn, zijn het malevolente broekschijters met de intellectuele sofisticatie van middelmatige zesdejaars op een middelbare school. Het openbaar vervoer is stront en wordt gebruikt door te veel stronten die geen respect tonen voor de rust van hun medemens. De kranten staan volgekladderd met stront. Onze tv-schermen druipen van de stront. Reactionaire stront waarin seksisten en racisten à la Brusselmans mogen optreden als "edgy" en "grappig", Vermeersch zweterig mag roepen over zaken waar hij best zijn mond over zou houden, en een eindeloos forum wordt geboden aan beroepsstronten uit wier lichaamsopeningen al even eindeloze drollen gedraaid worden. Magazijnen bulken van de balen stront, de voorraad kan niet op, we leven in de maatschappij van na de schaarste aan stront, stront is overal, iedereen heeft recht op stront, iedereen zal stront eten, alles bestaat uit stront."
Het café kijkt ademloos toe. De man zet zijn hoed af, bestelt nog een glaasje porto en doet ook zijn sjaal uit. Ik geef het toe, ik ben ook gegrepen door dit spektakel.
"Stront alhier en stront aldaar. De bergen koeienstront die het broeikaseffect versnellen omdat mensen graag hun McShit eten met een extra reep spek, de koeien zelf die ziek worden omdat ze hun eigen tot meel vermalen karkassen moeten opvreten, een ouroboros van stront die zich uitstrekt over de hele wereld. De globalisering van stront, met bullshitjobs, executive managementdrollen met drolhanden, droldassen en drolterminologie en drolgeld. De kleur van geld is niet rood, maar bruin. Fecale constructies omringen ons de hele dag door: plicht, vaderland, mantelpakjes voor hondjes, paringsdansen in cirkels van kak."
Pedro zet een andere plaat op. De Raggende Manne. Natuurlijk.
"Stront!" roept Ludo zo luid als hij kan. De ader op zijn lulhoofd begint vervaarlijk te kloppen.
"Inderdaad, stront!" reageert de man enthousiast. Zijn ogen schieten vuur.
"Het ergste is, het ergste is nog," roept hij, happend naar adem, met een tollende blik, "is dat iedereen er verlekkerd op is, op al die stront. Gewillig verorberen we stront per kubieke liter terwijl we geloven dat het aan het einde van die beerputtunnel licht gloort, maar 't is gewoon opnieuw stront dat we gaan zien, een vormloos bruin gat dat ons uiteindelijk zal opslokken en we er aan de andere kant zelf uitkomen als stront."
"Als stront!" roepen Nancy en Dina in koor.
"Godverdomme, als stront," zegt de onbekende vrouw.
Het wordt stil nu, en iedereen kijkt me aan. Mijn gin-tonic is leeg, Brouwers is dichtgeslagen op m'n schoot. Ik sta op en haal m'n jas van m'n barkruk, doe die aan en kijk iedereen zelf aan.
"En?" vraagt de strontredenaar van zoëven. Zijn ogen boren zich diep in mij.
"Het is stront, zeker?" zucht ik.
Hij valt me in de armen, Pedro geeft een rondje en de onbekende vrouw kust me op de wang. Ludo juicht en de twee vriendinnen joelen.
Alweer een café dat ik van m'n lijst mag halen.