Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zaterdag 15 augustus 2015

Hoofd geflankeerd door vlees (III)

Er werd goedkeurend geproefd, genipt en gemompeld. William vond dat altijd vermakelijk aan mensen die aan hun maaltijd begonnen. Dan vielen alle gesprekken even stil en concentreerde men zich op het eten en het drinken, omdat dat zo hoorde uit beleefdheid, want de meeste mensen gaven uiteindelijk veel minder om wat ze aan het eten waren dan ze van zichzelf dachten. Hij vond al die kookprogramma’s verdacht. Nu was hij zelf niet onaardig in de keuken, maar die race om om ter fijnst afgestelde experimenten uit de oven te toveren of om doordeweekse schotels bereiden een exacte wetenschap te maken, dat vond hij belachelijk. Het draaide meer om het ego van de kok en het gevoel dat mensen daar aan konden deelnemen door zijn eten op te eten, dan dat het iets te maken had met genot. Jana dacht soms dat William cynisch was geworden door zijn sociologie maar het omgekeerde was eerder waar: hij was socioloog geworden omdat dat paste bij zijn cynisme. Wat op zich bekeken een cynische gedachte was.
“Waarom zit je zo stom te lachen?” vroeg Fin hem. Zijn oudere broer zat tegenover hem. Die had toch ook altijd alles in de gaten.
“Niets, Fin,” zei William, waarna hij een slok water nam.
“Er overigens straks nog dessert,” zei Paul van de andere hoek van de tafel.
“Paul, lieve schat, we zijn nog maar net begonnen aan de hoofdmaaltijd,” zei Kelly.
“Ik kon het maar meegeven,” zei Paul praktisch.
“Wat voor dessert is het?” vroeg William.
“Chocolademousse,” antwoordde Paul.
“Lekker lekker lekker,” zei Fin erg snel na elkaar. William en Kelly lachten.
“Fi-hin,” zei Budur.
“Sorry. Insider van toen we klein waren,“ verklaarde Fin.
“Voor de chocolademousse hebben we trouwens stukjes van Sinterklaas-chocolade gesmolten,” zei Paul, “Want die is goedkoper dan dezelfde hoeveelheid in pakjes kopen, en nog zo lekker. Hollandse koopmansgeest, al zeg ik het zelf.”
“Fondant of melkchocolade?” vroeg William.
“Van beide een beetje,” antwoordde Paul.
Er werd even verder gegeten.
“Kwam Sinterklaas ooit bij jullie thuis langs?” vroeg Fin toen aan Budur.
“Nee. We wisten wel wat het was en kregen snoep op school, maar toen ik thuis vroeg of de Sint ook bij ons kwam, legde mijn vader uit dat die niet bestond.”
“Da’s ook sneu,” vond Jana.
“Ik vond het niet zo erg,” zei Budur.
“Ik herinner me de lokale Sint die naar onze school kwam,” zei William.
“Ja, die foute Sint met die pedobril,” zei Fin.
“Wat is een pedobril nu weer?” vroeg Paul.
“Je kent dat toch, zo’n zonnebril uit de jaren ’70 die verkleurt in het zonlicht, met veel te grote glazen,” legde Fin uit, “ook wel bekend als een Freddy Horion-bril.”
“Is dat de ontwerper?” vroeg Paul.
“Nee, Freddy Horion was een crimineel die een heel gezin uitmoordde bij een roofmoord, ergens eind de jaren ’70. Hij droeg ook zo’n bril,” zei William.
“Gezellig onderwerp voor aan tafel,” zei Jana.
“Laten we het terug over vrolijkere dingen hebben, inderdaad,” zei Kelly, “Zoals de Sint.”
“Zo vrolijk maakt de Sint me niet, anders,” zei William. Zijn vrouw keek hem scheef aan.
“Waarom niet? Is de Sint weer een symptoom van onze neoliberale strafmaatschappij en het ééndimensionaal consumerisme?” vroeg ze.
William moest lachen door haar geslaagde imitatie van zijn jargon.
“Nee, ik bedoelde het racisme.”
“O, dat,” klonk het uit verschillende monden.
“Die discussie is veel heviger in Nederland dan hier,” zei Paul, “Hier heb ik er nog niet veel van gemerkt.”
“Dat is waar,” zei William, “maar het komt wel. Ik begrijp vooral niet dat mensen er zo lastig over doen om Zwarte Piet gewoon wat roetvegen te geven en geen afro-pruik en dikke rode lippen meer. Tradities veranderen toch constant?”
“Dat is niet wat veel mensen geloven,” zei Budur.
“Dat is waar, William, veel mensen houden vast aan het idee dat sommige dingen onveranderlijk zijn,” zei Jana.
“Zoals FC De Kampioenen,” schertste Fin.
“En daar worden mensen dan boos over. Ik vind dat moeilijk om te verstaan. Wat voor impact heeft dat nu op hen?” vroeg William zich af.
“Ze voelen zich bedreigd, Will,” zei Kelly, die tegenover haar man zat op de hoek.
“Door wie dan? Door een paar progressieven en Afrikanen die willen dat een traditie afstand neemt van een racistische karikatuur?” vroeg William.
“Ik vind het raar dat je je zoiets afvraagt als socioloog,” zei Fin, “je weet toch dat mensen vandaag in het Westen zich om het minste al bedreigd voelen?”
“Omdat ze bang gemaakt worden,” zei William, “door de media en door politici. Dat gaat dan over misdaad en terrorisme. Maar wat heeft Zwarte Piet daar mee te maken? Ik heb beelden gezien – uit Nederland, inderdaad Paul – waar mensen echt woest waren door het idee dat Piet niet meer in blackface en met dikke lippen ging optreden.”
“Die woede kan een kanalisering zijn van een andere drift,” zei Budur. Ze had nog niet veel gegeten.
“Hoe bedoel je?” vroeg Jana.
“Ik doe niet aan psychoanalyse,” zei Budur, “dus dat kan ik je niet zeggen. Om eerlijk te zijn verdiep ik me ook niet graag in de psychologie van racisten.”
“Maar niet iedereen die Zwarte Piet verdedigt is een racist, toch?” wierp Jana op.
“Ja, maar alle racisten verdedigen wel Zwarte Piet,” zei Budur.
Er viel een bedachtzame stilte. Bestek tikte. Voedsel werd aangesneden.
“Het is trouwens bijzonder lekker, Paul,” zei Fin.
“Dank je,” mompelde die met z’n mond vol, z’n duim omhoog stekend.
William dacht nog na over wat Budur gezegd had. Er was natuurlijk het weid verspreide idee dat de Europese cultuur op de helling stond. Dat idee was niet nieuw. Het werd al gezegd in het interbellum en het werd gebruikt om de Holocaust te rechtvaardigen. Ook hedendaagse racisten grepen dat idee aan om hun haat te rechtvaardigen. Misschien werd die primaire reactie verder versterkt doordat het iets aanraakte uit mensen hun kindertijd. Voor William was die nostalgie afwezig. Hij was per ongeluk te weten gekomen dat de Sint niet echt was toen hij vier was en zijn ouders had betrapt die speelgoed naar beneden aan het brengen waren. Fin geloofde toen zelf al niet meer in de Sint en was verbannen bij het familiale gezang van Sinterklaasliedjes omdat hij altijd schunnige parodieën zat te verzinnen op de teksten. In feite was hij nog niet zo veel veranderd. Kelly had nog lang geloofd in de Sint.
“Mag ik nog eens de kroketten?” vroeg Fin, die ze dan ook kreeg via Kelly.
“Enfin, het is goed dat er een debat over is, over die hele kwestie. 30 jaar geleden was dat ondenkbaar,” zei Fin toen, de discussie weer oprakelend.
“Het is waar. Allochtone gemeenschappen zijn mondiger geworden,” zei Jana, en toen tot Budur, “of wacht, mag ik dat woord eigenlijk nog gebruiken?”
Budur haalde haar schouders op.
“Het woord zelf wordt natuurlijk in stigmatiserende zin gebruikt, maar welk woord je ook kiest, het stigma gaat niet weg. Er zijn mensen die vallen over woordkeuze, maar ik niet zo erg. Onze buurjongens indertijd waren zwart en verwezen naar zichzelf als negers. En ik moet zeggen dat de mensen die de grofste moppen kenden over Marokkanen, meestal Marokkanen zelf waren.”
“Met jezelf lachen is één ding. Ik heb William vaak uitgemaakt voor debiel toen we klein waren, maar hij wist dat ik dat niet meende. Ik zou zoiets nooit gezegd hebben tegen iemand die ik niet kende.”
“Ja, als je op dezelfde hoogte staat, sociaal, kan zoiets acceptabel zijn,” zei William, “maar dat is iets wat veel mensen niet begrijpen aan discriminatie: dat het een systeem is, geen verzameling losse incidenten.”
“Ik ga eerlijk zijn en toegeven dat ik er niet zo veel last van heb als anderen,” zei Budur, “maar dat komt omdat ik mij kleed zoals jullie en praat zoals jullie. Mijn nicht, die een hoofddoek draagt, wordt op straat soms zomaar uitgescholden. Ze is nochtans hier geboren.”
“Dat is erg,” vond Kelly.
“Ja, en het is ook niet omdat je niet hier geboren bent, dat je mag uitgescholden worden,” zei Paul.
“Heb jij vaak te maken met anti-Nederlandse gevoelens?” vroeg Fin niet helemaal ernstig.
“Wel,” zei Paul, die z’n mond afveegde met een servet, “het zal wel niet zo erg zijn als een Afrikaan die oerwoudgeluiden moet horen, maar soms worden die clichés over Nederlanders me ook te veel hoor.”
“Ik erger me daar zelfs meer aan dan hem,” zei Kelly.
“Meestal is het niet slecht bedoeld,” zei Paul, “zo’n grap over kaas of gierigheid gaat er nog wel in. Maar ergens binnenkomen en onmiddellijk begroet worden met “oei, dienen arroganten Ollander is daar!”, dat is niet prettig. Vooral omdat ik niet denk dat ik arrogant ben.”
“Nee, maar wel luid. Dat is al voldoende voor sommige mensen,” zei Kelly.
“Ik vind het juist fijn dat Paul leven in de brouwerij brengt,” zei Fin.
Paul glimlachte beminnelijk. In het gedimde licht van de tafel leek hij plots op een Nederlandse charmezanger. Jana kneep in Williams hand, zomaar. Hij glimlachte naar haar. Het was een gezellige avond.
“Ik weet trouwens niet of jullie nog een theorie willen horen,” zei Fin toen, “maar deze discussie doet me denken aan een idee waar ik al lang mee rondloop. Wie hier onder jullie heeft er ooit gekeken naar Transformers? Ik bedoel de oude cartoon uit de jaren ’80, niet de films van Michael Bay.”
William, Kelly en Paul staken hun handen omhoog.
“Ik heb er wel eens eentje gezien, denk ik,” zei Budur, “mijn oudste broer keek ernaar.”
“Dat is helemaal aan mij voorbij gegaan,” zei Jana, “Ik vond robots stom. Dat zijn toch die robots die in auto’s en zo veranderen, hé?”
“Inderdaad,” zei Fin.
“Laat je theorie eens horen,” zuchtte William, die zich voorbereidde op een nieuwe reis in het absurde.
“Mijn theorie is dat de Transformers een propaganda-allegorie zijn voor Amerikaans conservatisme.”
“O? Dat is toch zo vergezocht niet?” reageerde William, “De cartoon was gemaakt om speelgoed te verkopen.”
“Ja, maar toch zitten er ideologische elementen in verweven,” zei Fin, “Begin bijvoorbeeld bij de leider van de goeden, Optimus Prime. Optimus voert enkel oorlog als hij moet en enkel voor nobele zaken. Zo ziet Amerika zichzelf ook graag. Bovendien zijn zijn kleuren rood, blauw en wit, met kleine gele accenten: de Amerikaanse vlag. Hij verandert in een grote truck: een symbool voor de Amerikaanse werker die onvermoeibaar lange afstanden aflegt door het grote land. Kijk naar de andere Autobots: die veranderen in sportwagens, ziekenwagens, brandweerauto’s en gewone personenauto’s, een paar uitzonderingen niet te na gesproken. Hun kleuren zijn helder en eenvoudig.”
“Wacht, wacht,” zei Kelly, “Bij de Autobots zaten er toch ook militaire voertuigen?”
“Amerikaanse militaire voertuigen, ja,” zei Fin, “En dan hebben we de Decepticons, de slechteriken. Hun leider, Megatron, is volledig wit met een paar metaalaccenten. Zijn helm lijkt met een beetje fantasie op een kap en hij heeft rode ogen.”
“Mijn God,” lachte William, “ga je nu zeggen dat Megatron een symbool is voor de Ku Klux Klan?”
“Precies,” zei Fin, met zijn vinger op tafel tikkend, “Daar komt nog bij dat Megatron verandert in een pistool. Hij kan zelf niet bewegen in zijn alternatieve vorm. Als dat geen allegorie is voor impotentie, weet ik het ook niet. Daar komt bij dat zijn luitenant, Starscream, een karikatuur is van een homo en meestal met Megatron mag schieten. Schieten.”
“Mijn God Fin, ik wist niet dat jij zo’n nerd was,” zei Jana.
Fin nam een slok.
“Er is nog meer, hoor.”
“Fin, laat het maar zitten,” zei Kelly gemoedelijk. William lachte nog wat na.
“Ik zou nog wat wijn willen,” zei Budur.
“Daar ben ik ook wel aan toe,” zei Paul dankbaar.

Hoofd geflankeerd door vlees (II)

Kelly vond het op een manier vervelend dat Fin niet was meegegaan om te roken. Voorgaande jaren hadden ze nu samen in de rook gestaan om de hoek van het huis, keuvelend over kleine en minder kleine zaken die niet voor de oren bestemd waren van hun wederhelften of van broer William. Het stak des te harder dat het Fin was die zeven jaar geleden Kelly haar eerste sigaret had aangeboden op een feestje bij hem thuis, toen hij nog volop de bon vivant was voor wie geen vloer te stevig was om door te zakken, geen plafond te hoog om door te knallen.
Niet dat Kelly iets had tegen Budur. Ze mocht haar rust en evenwicht. Fin, William en Kelly waren op hun manier alle drie onrustig, een trekje dat ze van hun moeder hadden. Bij Kelly zat die onrust het diepst en kwam hij ook het minst vaak naar boven.
“Hoe is het nog met jou?” vroeg Kelly aan Budur, nadat ze haar sigaret aangestoken had. Budur keek naar de vlam en de gloeiende askegel alsof er een diepere waarheid in besloten lag, maar misschien was dat gewoon omdat ze een hoofd kleiner was dan Kelly en geen zin had om op te kijken.
“Goed,” zei Budur. Nu sloeg ze haar ogen wel op naar Kelly. Ze waren diepbruin, bijna zwart. Kelly herinnerde zich dat Budur een postgraduaat deed in filosofie.
“Is Fin soms niet wat te druk voor jou?”
“Hij is enkel zo in gezelschap. Thuis is hij kalmer,” glimlachte ze. Kelly glimlachte ook.
“Dat is zo. Paul zegt soms dat Fin Nederlander had moeten zijn, voor hoe exuberant hij is.”
“Fin zou het niet graag horen.”
“Heeft hij iets tegen Nederlanders?”
“O nee, dat is het niet. Ik denk gewoon niet dat hij zichzelf ziet als exuberant.”
Ze haalde haar schouders op.
“We zien onszelf vaak niet zoals we werkelijk zijn. Als we al iets zijn.”
Kelly nam een trek van haar sigaret. Van binnen klonk lawaai van Paul die vrolijk tekeer ging in de keuken.
“Als we niets zijn, wat zijn we dan wel? We kunnen niet niets zijn, toch?” vroeg Kelly.
Budur glimlachte. Haar glimlach had iets ongepast guitigs.
“In figuurlijk zin zijn we natuurlijk altijd iets. Maar niet iets dat vaststaat. Dat denk ik toch. We hebben onze gewoontes, onze opvattingen… maar die veranderen.”
“Ze veranderen moeilijk,” zei Kelly.
“Of plots.”
Kelly vroeg zich af wat Budur daarmee bedoelde maar ze stelde die vraag niet luidop. Ze stelde zelden luidop vragen of probeerde niet vaak te peilen naar diepere bedoelingen zolang zijzelf niet in het vizier kwam. Mensen hielden daarvan bij haar. Ze konden het gevoel krijgen gewoon “te zijn” – opnieuw dat zijn – bij haar, en niet dat ze zich moesten uitleggen of verantwoorden.
“Hoe lang duurt je postgraduaat nog, eigenlijk?”
“Nog twee jaar, normaal. Het is langer dan ik verwacht had.”
“Waarover gaat het? Ik weet dat je me dat al eens hebt proberen uitleggen, maar het is al een tijd geleden dat ik je gezien had en ik had toen net gegeten.”
Opnieuw die guitige glimlach.
“Dat is ok. Het was toen ook maar de eerste keer dat je me zag, denk ik.”
Kelly blies een rookpluim uit, weg van Budur.
“Ik probeer een link te leggen dus de opvattingen over moraliteit en persoonlijke plicht van Nietzsche en die van het boeddhisme.”
“Is die er dan?”
Kelly had in haar kunstopleiding kort Nietzsche gezien maar kon zich nu enkel zijn woest besnorde kop herinneren en zijn op de spits gedreven uitspraken over een amoreel leven. Van het boeddhisme wist ze zo goed als niets. Monniken die beaat stonden te glimlachen in saffranen gewaden. De dalai lama met zijn zonnebril die verkleurde in het zonlicht.
“Min of meer. Nietzsche had het één en ander gelezen over het boeddhisme via Schopenhauer. Zijn begrip was zeker niet perfect, maar hij had wel een positieve waardering voor het nuchtere pessimisme van het boeddhisme.”
“Pessimisme? Die boeddhisten staan er altijd zo vrolijk bij.”
“Dat is het net. Door te zien dat alles voorbij gaat en alles maar schijn is, vinden veel boeddhisten humor in het absurde van waar de meeste mensen bezig mee zijn. Nietzsche zag daar trouwens zelf ook de grap van in.”
“Zeer geestig leek hij me niet.”
“Zijn humor was zeker een stuk boosaardiger, dat is waar. Ook dat had hij van Schopenhauer. En een grote vrouwenvriend was hij zeker ook al niet.”
Kelly hield haar hoofd scheef.
“Da’s toch wel zo’n ding hé, niet? Die filosofen waren vaak nogal raar met vrouwen.”
Budur lachte nu voluit.
“De geschiedenis van de wereld zit vergeven van de grote mannen die bij vrouwen huilende kleine jongens of gefrustreerde pubers werden. Niet alleen filosofen. Ook staatsmannen, wetenschappers, militaire leiders…”
“… en kunstenaars,” zei Kelly. Ze dacht aan de kwasten die ze was tegengekomen tijdens haar opleiding of nu nog, op bijeenkomsten van illustratoren. De gevoeligste types bleken vaak nog de lompste boeren als het aankwam op vrouwen.
“Het is dus niet eigen aan filosofen,” zei Budur. Kelly dacht plots aan Budurs afkomst, wat ze zelden deed. De vraag rees in haar op of zij zich had moeten vrijvechten om geen hoofddoek te dragen maar wel een zwarte jeans, maar opnieuw besloot ze dat niet te doen. Waarschijnlijk kreeg ze er al zo vaak vervelende vragen over.
“Enfin, succes met je postgraduaat, alleszins.”
“Dank je.”
Kelly’s sigaret was bijna op.
“Heb jij ooit gerookt?”
“Nee. Ik vind het wel fascinerend dat mensen dat doen. Gelijk welk roesmiddel, eigenlijk.”
“Hebben filosofen daar ook theorieën over?”
“Hoe meer ze er zelf gebruikten, ja.”
Kelly lachte, nam een laatste trek en trapte toen haar peuk plat op het terras.
“Kom, we gaan terug naar binnen.”

Binnen was het behaaglijk warm. Ze kwamen net aan het einde van Fin die William en Jana weer op een anekdote zat te vergasten. Jana lachte en William schudde grijnzend zijn hoofd.
“Goed dat je terug bent, Kell, Fin begint hier aan onze controle te ontsnappen,” zei William.
Fin knipoogde naar Budur maar zei niets meer. Kelly ging door naar de keuken.
“Alles onder controle, lief?” vroeg ze aan Paul, die fluitend in de weer was met drie potten tegelijk alsof het niets was.
“Maak je geen zorgen!” zei hij tussen het roeren en het schudden met een pan door, “Alles komt hier prima in orde!”
Ze gaf hem vlug een kus op zijn stoppelige wang en ging terug de woonkamer in.
“… maar kan je iemand graag zien als je die persoon ook bedriegt?” vroeg Jana net.
“Hola. Zware onderwerpen,” zei Kelly, die terug ging zitten, “mag jullie kleine zusje ook meedoen.”
“Hay guyz, what’s going on in this thread?” zei Fin met een stomme gelaatsuitdrukking.
“Fin, serieus,” zei William, waarop hij zich tot Kelly richtte: “We kwamen van het één en het ander op de aard van liefde en graag zien. Fin houdt vol dat als je iemand echt graag ziet en je de afspraak hebt elkaar niet te bedriegen, dat als je dat wel doet, dat je liegt dat je je partner graag ziet. Juist?”
Fin knikte en leunde achterover. Hij maakte een breed handgebaar.
“Ongeveer. Eén van de twee is fake. Of het bedrog is fake, of de liefde.”
“Hoe kan bedrog nu fake zijn?” vroeg Jana, “Je doet het of je doet het niet.”
“Je motivatie kan fake zijn. Je kan het doen onder dwang.”
“Dan is het geen bedrog,” vond Budur, “dat is aanranding.”
“Maar fysiek kan de daad precies hetzelfde lijken. Niemand weet wat er in je hoofd omgaat.”
“Intentie speelt een rol hé Fin,” zei William gestoord, “als je die redenering doortrekt dan zijn er heel wat dingen die raar zijn. Dan zijn moord en doodslag ook precies hetzelfde.”
“Sommige mensen denken dat.”
“Denk jij dat?”
“Wel, nee. Je hebt een punt,” gaf hij toe.
“Ik geloof wel dat sommige mensen een oprechte misstap kunnen begaan en toch hun partner graag zien,” zei Jana. Kelly dronk van haar glas.
“Hoeveel misstappen moet iemand begaan tegen dat het er te veel zijn en de liefde niet meer oprecht is?” vroeg Kelly, “Voor mij is het simpel: één keer is één keer te veel.”
“Wat is bedrog dan voor jou?” vroeg Fin.
“Alles wat je met je partner doet maar normaal niet zou doen met vrienden.”
“Hm,” zei William. Ook Jana keek bedachtzaam.
“Sommige mensen vinden iemand anders knuffelen al bedrog,” zei Budur, “Ik had ooit een vriend die daar erg kwaad om werd. Maar ik knuffelde al mijn vrienden. Hij deed dat zelf nooit.”
“Wat jammer. Knuffelen kan zo fijn zijn,” zei Fin.
“Da’s gewoon onredelijke jaloezie,” zei Kelly.
“Is jaloezie niet altijd onredelijk?” vroeg Budur.
“Niet als je redelijke aannames hebt dat je echt bedrogen wordt,” vond Jana.
“Zou jij kijken naar m’n gsm of m’n e-mails?” vroeg William zijdelings aan zijn vrouw. Jana aarzelde en draaide met haar glas in haar hand.
“Uitzonderlijk, ja. Ook al weet ik dat dat niet netjes is.”
“Ik zou dat nooit doen,” zei William ernstig.
Kelly kon zich niet voorstellen dat Paul of zij dat ooit bij elkaar zouden doen. Paul was sociaal en opgewekt en hij was fysiek met mensen, maar hij had zich nog nooit laten gaan op wilde feestjes zoals die soms voorkwamen in het theatermilieu. “Ik heb m’n part gehad,” had hij ooit tegen Kelly gezegd, en haar daarna tegen zijn borst aangedrukt. Ze herinnerde zich dat hij toen een zacht prikkende, wollen trui had gedragen. Geen van hen was een jaloers type.
“Ja? Ik wel,” zei Budur rustig. Fin trok een wenkbrauw op.
“Ja? Heb ik je daar ooit reden toe gegeven?”
“Nee,” antwoordde ze nog altijd even rustig, “maar ik stop m’n irrationele kanten niet weg. Waarom zou ik?”
“Uit respect voor m’n privacy?” suggereerde Fin.
“Wat voor privacy, Fin?” vroeg William met lood in z’n stem, “Denk je dat Budur je ondergoed met vieze strepen in nog nooit gezien heeft? Dan heb je geen recht meer op privacy.”
Kelly lachte. Budur reageerde er niet op en keek Fin gewoon aan met die enorme zwarte ogen van haar. Fin schudde langzaam z’n hoofd.
“Jij bent… een bijzondere vrouw,” zei hij stil.
“We zijn aan het afdwalen,” zei Jana, zoals altijd bij de les, “Ik vind: bedrog komt in gradaties. Je kan er niet absoluut over zijn. Je bepaalt dat zelf als koppel. Als je daar al niet uitkomt, zit het fout.”
“Daar kan ik me in vinden,” zei Kelly.
“Hebben wij daar ooit over gesproken?” vroeg William aan zijn vrouw. Zijn zware brilmontuur en frons leken één. Jana glimlachte als een wolvin.
“Is dat ooit nodig geweest?”
Op dat moment stak Paul z’n rood aangelopen, met elektrische krullen omlijste hoofd door de deur.
“Heren en dames, het eten is bijna klaar! Jullie mogen aan tafel!”

Hoofd geflankeerd door vlees (I)

Kelly vulde zes glazen cava en het gezelschap was een moment stil, wat het bruisen van de bubbels een sacrale kracht leek te geven. Fin glimlachte toen hij zag hoe ernstig en gefocust Kelly keek. Ze was zijn jongste en enige zus, een slanke vrouw met blond haar en lieve blauwe ogen, een opgeschoten type girl next door. Fin had ook haar ogen maar was grover gebouwd, wat zwaarder rond de buik en had een onregelmatige rosse baard.
“Ah, de glazen zijn vol, zie ik!” verstoorde Paul de stilte. Paul, Kelly’s man, kwam met een dienblad warme hapjes uit de keuken. Hij was een energieke en altijd goed geluimde Nederlander, waarbij zijn springerige bos krullen een pars pro toto leek voor de man zelf.
“Dat ruikt lekker!” zei Budur, Fins vrouw.
Fin moest toegeven dat het waar was. Een hint van bladerdeeg en zalm. Paul zette het dienblad op de salontafel en Kelly gaf iedereen zijn of haar eigen fluit.
“Zullen we dan maar toasten?” vroeg Paul. Hij gebaarde dat iedereen moest rechtstaan. Fin, Budur en Kelly stonden overeind, en toen ook William en Jana. William rolde met zijn ogen. Hij was de jongere broer van Fin, maar ouder dan Kelly. Hij had een ernstig, onveranderlijk gezicht en droeg een zware bril.
“Waarop toasten we dan?” vroeg Fin praktisch.
“Op ons, toch?” zei Paul. Fin glimlachte.
“Op ons, dan!” zei hij. De rest herhaalde de zin en er werd links en rechts en dwars geklinkt met de glazen. Er werd genipt, goedkeurend gemompeld. De prik van de cava was een beetje te hard naar Fins smaak.
Het was niet evident voor de twee broers en hun zuster om allemaal samen te kunnen komen, en dan nog met hun partners. Fin woonde aan de kust, Kelly in een Gentse randgemeente en William zat voortdurend in het buitenland op allerlei congressen. Paul reisde ook veel.
“Zie ons hier zitten als petits bourgeois,” grimaste William toen ze weer zaten. Hij nam een hapje.
“Dat moet kunnen. Je kan niet altijd de hemel bestormen,” vond Fin. William was docent in de sociologie en stond bekend als een strenge adept van linkse standpunten.
“Ik vind ook niet dat het bijzonder bourgeois is om hapjes te eten en cava te drinken. Het is niet alsof ik Vivaldi heb opgezet en seizoensgebonden servetten op tafel heb gelegd,” zei Kelly.
“Ik zou niets tegen Vivaldi hebben,” zei William met z’n mond vol.
“Ach komaan,” zei Jana, “Vivaldi is één van de meest clichématige componisten ooit. Er zijn zeker duizenden mémé-en-pépé-tavernes in Vlaanderen die Vivaldi heten.”
William lachte, nog steeds met zijn mond vol. Jana was enkele jaren ouder dan William en had permanent één lok wild donker haar voor haar ogen en een mond die aan één kant een beetje scheef stond, alsof ze alles bekeek met preventief sarcasme.
“Vivaldi, ja,” zei Fin, “of Richelieu.”
“Misschien zijn het ketens?” opperde Paul.
“Ik vrees dat het gewoon een gebrek aan originaliteit is bij de Vlaamse middenstand,” zei Fin.
“Moet alles ook echt origineel zijn?” vroeg Budur zacht. Fins vrouw was niet groot maar imponeerde altijd door haar geruisloze, elegante aanwezigheid. Het was alsof ze enkele centimeters van haar huid een onzichtbaar krachtveld had dat te harde, lelijke of irrelevante zaken deed afketsen.
“Daar heb je een punt,” zei Paul om onverklaarbare redenen enthousiast, “Ik bedoel, niemand klaagt toch ook dat al die Chinese restaurants Ocean Palace, Jade Garden of New Dragon heten of zo?”
“Onoriginaliteit is geen unieke Vlaamse eigenschap,” zei Jana zuinig.
Kelly zette haar glas op tafel.
“Uiteindelijk is niets volledig origineel. Alles is altijd gebaseerd op iets anders,” zei ze. Kelly was illustrator van kinderboeken. De muren van de woonkamer hingen dan ook vol prints van haar eigen werk en reproducties van artiesten die ze zelf bewonderde.
“Ok, maar er is toch een groot verschil tussen, ik zeg maar iets, een stationsromannetje dat volgens een bepaald sjabloon geschreven is, dan een roman die conventies uitdaagt en verweeft?” vond Jana.
“Is er echt een verschil, ja? Is dat niet gewoon allemaal snobisme?” hield Kelly vol.
“Snobisme is ook maar een stok om een hond mee te slaan,” zei Fin. Kelly hield haar hoofd scheef.
“Niet weer die discussie, graag,” zei William.
“Jij moet spreken, jij bent hier de übersnob,” zei Fin vurig. William lachte betrapt.
“Ik vind jou soms erger, hoor,” zei Kelly, “William komt er tenminste voor uit dat hij neerkijkt op populaire cultuur.”
“Dat is niet helemaal waar,” protesteerde hij zwak.
“Je kan toch wel moeilijk ontkennen, Kell, dat sommige dingen echt wel voor idioten zijn,” zei Paul.
Kelly zette zich schrap.
“Foute opmerking, Paul,” lachte Fin.
“Maar idioot volgens wie? Volgens hun IQ-testen of zo? Wat zegt dat echt over menselijke intelligentie?”
“Meer dan je denkt, eigenlijk,” zei William, die nog een hapje at. Fin en Budur namen er tegelijk ook eentje.
“Het zit zo,” zei William, “als een IQ-test voldoet aan de juiste wetenschappelijke normen en test op de drie klassieke domeinen – logica, wiskunde en ruimtelijk inzicht – dan krijg je al een vrij goede indicatie of iemand intelligent is of niet. Ze hebben in de jaren ’90 geprobeerd om meer intelligenties te introduceren, zoals interpersoonlijke of muzikale, maar het bleek dat mensen die zwak scoren op een traditionele IQ-test, even zwak scoren op een test die meer domeinen test.”
Hij haalde zijn schouders op.
“Sommige mensen zijn helaas minder intelligent.”
“Ja, maar dat is volgens de logica van zo’n test,” zei Kelly, “Er zijn een pak mensen die uit zo’n test kunnen komen als slim, maar bijvoorbeeld dronken worden en zich te pletter rijden tegen een boom.”
“De domste dingen worden meestal ook gedaan door de slimste mensen,” zei Jana cryptisch.
Paul, Budur en Fin lachten.
“Hoe bedoel je?” vroeg Paul, die een hapje doorspoelde met een fikse teug cava.
“Jullie kennen misschien de Darwin Awards wel,” zei Jana.
Fin en Paul knikten. Budur trok een wenkbrauw op.
“Dat waren een soort postume internetonderscheidingen voor mensen die zichzelf uit de genenpoel hadden verwijderd op een spectaculair domme manier,” legde Jana uit, “en wat me daarbij opviel was dat veel van die mensen in feite precies omwille van hun intelligentie in de problemen waren gekomen. Er was bijvoorbeeld het verhaal van een Serviër die zijn schoorsteen wilde schoonmaken door er een granaat in te droppen. Maar omdat hij besefte dat de explosie moest gebeuren in de schoorsteen zelf, wilde hij de granaat laten zakken aan een ketting. Zijn fatale fout was dat hij die ketting aan de granaat probeerde te lassen.”
Algemeen gelach.
“Goed, maar denk hier eens over na,” zei Jana, “een aap zal nooit op dat idee komen, weet niet wat een granaat is, kan niet lassen, heeft geen concept van wat een schoorsteen is, en zo verder.”
“Dat is me toch wat te algemeen,” zei Fin, “op die manier is elke persoon ter wereld een wonder.”
“We zijn allemaal winnaars,” zei William sarcastisch.
“Ik heb een veel betere lakmoesproef voor intelligentie,” bood Fin aan.
Kelly en William keken sceptisch. Ze herkenden de uitdrukking van hun broer al als hij van plan was iets volstrekt onnozels te zeggen. Jana en Paul keken verwachtingsvol. Budur hield haar gedachten in beraad.
“Of iemand fan is van FC De Kampioenen of niet,” zei hij.
“Wat?” reageerde Jana.
“Wat zegt dat dan, volgens jou?” vroeg Kelly.
Fin keek eerst naar Paul.
“Paul, ik hoop dat jij niet kijkt naar FC De Kampioenen omdat je hoopt dat je dichter kan komen tot de Vlaamse cultuur op die manier.”
“Nou, ik heb wel al eens een fragment meegepikt, maar ik vond het niets bijzonders.”
“Goed. FC De Kampioenen speelt zich af in een provinciaal universum waar niets ooit echt verandert. Elk personage heeft bepaalde, zeer beperkte dromen: de vrouwelijke personages willen in het algemeen een soort status bereiken en de mannelijke personages willen zich gewoon amuseren. Niemand staat ooit stil bij de ellendige existentiële horror waar ze zich in bevinden. Alles wat ze ondernemen, is tot mislukken gedoemd en hun posities zijn het resultaat van een vastgeklonken sociale hiërarchie waar niets enige echte consequentie blijkt te hebben. Boma blijft een rijke vetzak, Pascalleke blijft in haar café staan, Xavier blijft pintjes lekken en Doortje blijft een seut. Dat is eigenlijk alles behalve grappig. De komedie, zo moeten we geloven, vloeit voort uit simpele misverstanden die een kind uit de lagere school kan oplossen op vijf minuten. Primitieve maar oppervlakkige emoties houden de personages in een eeuwige deining maar niemand beseft in wat voor miserie ze eigenlijk verkeren. Kijk naar het huwelijk van Xavier en Carmen. Carmen is duidelijk seksueel extreem gefrustreerd en allebei zijn ze sluimerende alcoholici. Ze zouden beter uit elkaar gaan maar hebben het gevoel dat ze eigenlijk niet beter kunnen krijgen. Of kijk naar Bieke, die tot diep in de 30 wordt neergezet als één of andere hippe vrouw.”
“Of dat ze een tiener moest spelen met dat onnozele kapsel,” grijnst William.
“Precies. Uiteindelijk komt ze terecht bij een loser als Marcske die we allemaal zogezegd sympathiek moeten vinden, maar wat heeft die te bieden? Hij is een brave jongen en hij drinkt niet, maar hij heeft nul ruggengraat, is ontzettend dom en nauwelijks sociaal aangepast. Dan is er Boma. Geef zo’n Boma drie minuten in een modern industrieel, internationaal bedrijf, en hij wordt vierkant uitgelachen. Ik snap wel dat hij een soort oude franskiljon moet vertegenwoordigen, maar zijn vleesfabriek produceert duidelijk minderwaardige kwaliteit en zijn seksuele wandaden zijn allesbehalve grappig. Hij teert enkel op kapitaal en vergane glorie.”
“Jij hebt daar veel te hard over nagedacht,” oordeelde Jana.
Fin leunde achterover.
“Is dat zo? Zuslief Kelly brak daarnet een lans om populaire cultuur serieus te nemen. Dat heb ik zonet gedaan. En de existentiële horror blootgelegd van wat zichzelf voordoet als komedie. De kijker wordt uitgenodigd om te lachen met een destillaat van zijn eigen wanhopige positie.”
Paul lachte luid en gretig.
“Man. Dat heb ik nog nooit van m’n leven gehoord. Heb je ooit overwogen om theaterkritiek te schrijven?”
Paul werkte als producer voor een theaterhuis.
“Wat verdient dat?” vroeg Fin.
“Niet veel,” gaf Paul toe, “maar ik zou het toch overwegen.”
“Wat wil je nu eigenlijk zeggen?” vroeg Budur, “Dat als we niet inzien dat FC De Kampioenen niet grappig is, dat we dan dom zijn?”
“Misschien niet dom. Wel oppervlakkig.”
Kelly at een hapje en keek Fin hoofdschuddend aan.
“Vel jij dan nooit een waardeoordeel, Kell?” vroeg Fin.
“Binnen een bepaalde context. Ik vind de schilderijen van Francis Bacon geweldig, maar voor een kinderboek helemaal ongeschikt,” antwoordde ze.
“Ik zie het al voor me. ‘Hoofd geflankeerd door vlees’ voor de allerkleinsten,” grinnikte William.
“Over vlees gesproken,” pikte Paul daar vlotjes op in, “Zal ik beginnen aan de maaltijd?”
Op één hapje na was het volledige dienblad leeg.
“Prima idee, Paul,” glimlachte Kelly, “Ik kom je zo helpen maar ik ga eerst even een rookpauze houden. Wie gaat er mee?”
“Ik probeer te stoppen,” zei Fin.
“Ik hou je wel gezelschap,” zei Budur.
Beide vrouwen vertrokken naar het terras achter het huis.

Verder naar deel twee.