Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zondag 2 april 2023

Constellatie: Horum Piscium

HORUM PISCIUM (7:58-9:00)

DRIFT

 

Have you seen the sky today?
The rain is coming and the clouds are moving in the strangest way.
Can you hear what I say? Where did all the people go? I can’t hear a sound.
It’s so funny that there’s no one on the streets today. Have they all moved away?
It’s like I’m floating, floating away.
It’s like I’m leaving, and I don’t care.
There’s not a bird in sky.
I didn’t believe it when people told me a storm was coming in from the East.
I’m not scared in the least. Did you hear the rain last night?
Beating down on the window, it kept me awake but I liked the sound.
Did I ever hear a sound?


Ooit bracht ik een nacht door aan boord van een lijnschip aan de achtersteven, kijkend naar het golvende obsidiaan dat achter de boot even opschuimde in wit maar na enkele meters door het alomtegenwoordige zwart-op-zwart werd opgeslokt. Het idee om over de reling van de achtersteven in het water te vallen was zo angstaanjagend dat ik uren bleef staan, in worsteling met de existentiële angst om voorgoed te verdwijnen in een koud, onverschillig en chaotisch niets, ten langen leste eindelijk gereduceerd tot mijn eigen pathetische onbenulligheid.

Met schrijven heb ik mezelf weten op te vijzelen tot het niveau waarin ik er soms in slaag me aan mijn eigen haar uit het moeras naar boven kan trekken. Het lukt niet altijd. Soms blijft het bij zuchten terwijl ik de drek uit mijn neus probeer te houden.

Ik lig aangespoeld in mijn bed.

Kom bij me. Leg je neer in m’n zetel, dicht bij mij, lijf aan lijf, warm tegen warm, met de stoffen van onze kleren die onze lichaamswarmte zacht scheiden en tegelijk hard schaven.”

Ik weet niet wie mijn verklaringen hoort te horen of maar kan zien dat ze zien. Misschien is het wel de befaamde Sloterdijkse auto-chirurgie, maar dan voor de geest. Misschien ben ik een optie aan het nemen op wat ooit zou kunnen zijn met Alessia.

“Leg je zodanig dat je hoofd rust op m’n schouder en ik nog je shampoo van gisteren kan ruiken, je ademhaling kan voelen tegen mijn buik en jij m’n hart kan voelen kloppen tegen je rug.”

Ik ben moe maar helder.

“Ja,” zeg ik keer op keer tegen die goede vrienden die hier ook al jaren stukjes van hun hart en ziel hebben gedeponeerd.

“Ja,” zeg ik tegen mijn dichtste familie, die mensen die nooit voor elkaar hebben gekozen maar er toch het beste van hebben weten te maken.

Ik duik onder mijn dekens en vind mezelf daar terug, wind m’n veel te lange armen om mijn lichaam als de mouwen van een zachte dwangbuis. Wat een nacht is dit toch alweer geweest, vervuld van gesprekken met de doden en de levenden, in zwart wachtend op wit, naakt en gekleed zijn, leven in literatuur en woede, doen aan hedonistische zelfkastijding en de wereld uit elkaar vijzen in de hangars van de geest – en dat allemaal op nauwelijks meer dan 60 vierkante meter. Wat een ongehoorde luxe.

“Ik heb veel te geven. Dat klinkt goed maar is het niet altijd, want niet iedereen zit te wachten op zo veel geschenken.”

Het is erg stil buiten het miniversum van mijn bed en ik probeer het microversum onder mijn zelfgetrepaneerde schedeldak eveneens tot die stilte te leiden. Mijn hartslag vertraagt onregelmatig, maar hij vertraagt. Dat arme hart van me heeft het toch weer te verduren gehad en ik zou er medelijden van krijgen met m’n lichaam, ware het niet dat ik in dit lichaam zit en daar nu ook niet enthousiast voor gekozen heb (als je bang bent van skeletten, wat doe je met de wetenschap dat er zich op dit ogenblik een skelet in jou schuil houdt?). Bloed ruist door mijn oren. Met elke seconde groeit er ergens een haartje aan uit een huidporie, is er ergens een streng DNA weer defect geraakt en verzinken etensresten in de maagsoep.  Ik voel handen (die van mezelf) en ik verlang naar handen (die van een ander). Ik proef de sedimenten van zout van het weggespoelde water, het ijzer van de gedronken alcohol, het bittere aroma van de cocaïne en hoor de echo’s van Tyrs kleine pootjes, de hakjes van Alessia en de stem van Azure.

Ik draai me ineen als een Mandelbrot-diagram. Mijn allerkleinste vertegenwoordigt ook mijn allergrootste, mijn meest doortrapte gedachte mijn meest verhevene en in die uitspiralende dialogen wist alles zich tot een ruisbeeld. Waaraan zou ik nog moeten ontsnappen als de ultieme ontsnapping niet eens mogelijk is? Ik ben met bed, dekens, kamer en muren en al immers deel van alles en alles is helaas ook deel van mij. Dat ik daarover kan denken is misschien nog de grootste kosmische grap van allemaal.

“Ja.”

Dit is maar een extract van het dertiende en laatste hoofdstuk van 'Constellatie', dat je vanaf 15 april digitaal kan kopen op Boekjeswebshop. Enkel Patreon-abonnees hebben toegang tot de volledige hoofdstukken en kunnen het boek later ook gratis krijgen.