Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zondag 18 september 2022

De keizer van Populië: Moord (II)

De keizer van Populië, hoofdstuk 1 - Moord (II)


II. Duurzame uitbuiting


LUSTHOF VAN GEURT DICKENS, DISTRICT GROENEGEM, 7:34AM


Intussen had procureur Satan een bericht gestuurd dat ik gesommeerd was op een speciale Staten-Generaal voorgezeten door Janus Ultor, die van viceconsul was gebombardeerd tot consul en waar alle districtsburgemeesters aanwezig op zouden zijn. Ook het mediacircus was in alle hevigheid losgebarsten. Niet alleen KinkedIn, maar ook Titter en PikPok gonsden van de speculaties.
Aangezien ik nog wat tijd had voor ik op de Staten-Generaal moest zijn en de restanten van ter Linden meegevoerd waren naar het lab, waar ik zelf niets kon doen, hadden Gianni en ik de auto genomen en waren we naar Groenegem gereden om een bezoek af te leggen aan Geurt Dickens. Groenegem leek een verademing als district, toen we uit de tunnels onder Hegegrad kwamen: veel open ruimte met brede fietspaden, bomen, kleine meertjes en schattige standjes met fruit, yoghurt en granola die opgesteld stonden langs loop- en wandelroutes. Zelfs de hoogbouw hier had een vriendelijk karakter, met arcologieën, zonnepanelen en een constante ruis van waterverstuiving die naar beneden viel en koelte bracht in wat anders een erg warm district zou zijn. Alleen: niemand kon Groenegem binnen zonder er eerst 500 zloty voor neer te tellen. 
Het had ons enigszins verbaasd dat Dickens direct bereid was om mij te ontvangen. Districtsburgemeester Dickens had de positie min of meer geërfd van zijn vader Beurend, en die dan weer van zijn vader Manneleen. Het Lusthof van de Dickens lag pal in het centrum van Groenegem, en was een schaalgetrouwe kopie van de Taj Mahal. De Dickens-clan behoorde tot de rijkste van geheel Populië-Econovina, en had zijn fortuin vergaard in speculatie, bruinkool, coltan, olie en slavenhandel. Tegenwoordig claimden ze een groen imago.
“Voor elke boom hier is ergens een kind in een sweatshop gestorven,” merkte Gianni op. Gianni De Paelinck, die door de meeste mensen gewoon De Paling werd genoemd, nam nooit een blad voor de mond als hij met mij alleen was. De man was mager, droeg altijd coltruien en leek nooit, op geen enkel moment, te zweten of emotie te vertonen. Er waren geruchten dat hij een Mr. was, maar ik wist dat dat niet klopte.
“Tja. Denk je dat dit hier allemaal,” zei ik met een knik naar de omgeving, waar we nu een glimlachende familie sporters zagen stoppen aan een limonadestandje van een kind, “het gevolg is van een schuldig geweten van de Dickens?”
“Ik betwijfel het,” zei De Paling, “Het lijkt me meer een PR-operatie. En de media slikken het als zoete koek.”
“Groene koek,” merkte ik op. De Paling lachte niet.
Twintig minuten later zat ik alleen voor Geurt Dickens, in zijn heldere, door bijna onmerkbaar glas omgeven bureel, dat achter hem, beneden, uitkeek op de centrale recreatieruimte van zijn Lusthof, waarin tientallen aantrekkelijke vrouwen in ondiepe, door palmbomen omgeven poelen speelden, lachten en niksten, met in elke hoek de befaamde, goed betaalde eunuchen met hun dunne jongenslichamen en hun hagelwitte lendendoeken.
“Welkom, inspecteur,” zei Dickens, nadat hij mij een vlezige handdruk had gegeven. Geurt Dickens zag er wakker en rustig uit. Hij had een beetje een varkenskop en hij was een zware man, maar zijn hoge stem en maniërismen gaven hem een vriendelijk aanzien.
“U heeft het toch goed gevonden hier, hey?” vroeg hij, waarop hij lachte. Het was een bekende tic van hem dat hij veel zinnen vragend eindigde op zijn befaamde “hey”.
“Dat was geen probleem. Uw Lusthof is goed aangegeven.”
Ik was door één van Dickens’ eunuchen ook al voorzien van koffie en een koekje en ik ging zitten op een uitnodigend gebaar van Geurt, die ook plaatsnam achter zijn bureau. Er stond een klein potje Molckx-yoghurt open naast zijn notitieblok met een lederen rug.
“Goed, hey? Maar goed, inspecteur, u wilde mij spreken. We zien elkaar straks nochtans op de Staten-Generaal? Ik neem aan dat u wilde weten wat ik deed in ‘Het roze ballet’ en of ik met consul ter Linden heb gesproken, hey?”
Ik knikte.
“Natuurlijk,” zei Geurt, die zijn gemanicuurde, dikke handen uitspreidde, “ik besprak zaken met de consul. We hadden het over de verdere vergroening van Hegegrad zelf. Nu loopt nog kunstgras om de Broekentoren en de omgeving ervan, maar we gingen dat vervangen door een echt park. En ook: op de hoogste pieken extra windmolens van Dickens. Veel windmolens, hey, zo’n 30-tal. Ze moesten wel op plekken komen waar onze helikopters niet vliegen.”
“Merkte u iets ongewoons aan consul ter Linden?”
“Totaal niet. Hij was een beetje moe misschien, hey, maar wij werken dan ook 19 uur per dag. Als ondernemer is dat normaal, hey?”
Er viel me iets in.
“Waarom besprak u zaken met consul ter Linden in ‘Het roze ballet’? Ik bedoel, het porno-imperium van Spritzmann is een concurrent van uw eigen dochterbedrijf Dickens Sex Industries.”
“Ho ho,” zei Geurt, alsof hij zonet iets vermakelijks had gehoord, “Heinz en ik zijn concullega’s, geen rivalen die elkaar niets gunnen, hey? Heeft u zijn vibreergeweer gezien?”
“Ja.”
“Het glijmiddel daarvoor komt van bij ons. Heinz ontwerpt vibrators, wij voorzien de accessoires. Ik weet wel dat mensen op Titter doen alsof Heinz en ik rivalen zijn, en dat zijn we tot op zekere hoogte ook, hey, maar we werken soms ook samen. Dus mijn bezoek aan zijn club is een teken van zakelijke vriendschap.”
“Ik begrijp het,” zei ik, terwijl ik verder noteerde en Geurt een sigaar op stak. Ik hoorde iets rommelen uit zijn stoel.
“Sorry hey,” zei de zakenmogul met een vriendelijke glimlach op zijn varkenskop, “scheetje, hey?”
Daar stond Geurt Dickens inderdaad om bekend.
“Wanneer bent u vertrokken uit ‘Het roze ballet’?”
“Om 2 uur. Ik kan u de gegevens tonen van mijn zelfrijdende auto – rijdt trouwens volledig op biomassa, hey.”
Geurt haalde een tabletcomputer boven en toonde mij een rij data die ik herkende aan hun merkteken van de BaekelandtBakken, de zelfrijdende auto’s die geproduceerd werden in de fabrieken van Stephanie Baekelandt, een andere zakenberoemdheid van Populië-Econovina.
“Stuurt u die data maar door naar mijn assistent, Gianni Paelinck,” zei ik, terwijl ik het datakaartje van De Paling naar hem toe schoof en hij het aannam. Hij bekeek het datakaartje even.
“Absoluut, geen probleem.”
Ik stopte even met noteren.
“Heeft u zelf iemand in gedachten met wie consul ter Linden op slechte voet stond? Iemand met een motief?”
“Ho, dat weet ik niet zo, hey,” zei Geurt, achterover leunend, “Lucas was een vriendelijke man. Hij had ook verstand van zaken en kon het vinden met bijna iedereen.”
Het publieke imago van Lucas ter Linden was inderdaad dat van een man die haast universeel gerespecteerd werd. Niet geliefd, per se, maar wel gerespecteerd om zijn integriteit, vandaar dat het vreemd was dat hij naar ‘Het roze ballet’ ging, laat staan dat hij er op de parking vermoord werd.
“Heinz Spritzmann vertelde mij dat consul ter Linden meestal naar de darkrooms ging. Klopt dat?”
“Dat is zijn privézaak, hey,” zei Geurt hooghartig.
“Het kan wel van belang zijn voor het onderzoek.”
Misschien had ter Linden een geheime minnaar gehad die uit was op wraak? Een jongen of man waar ter Linden te ver mee was gegaan?
“Misschien kan Heinz u dat beter uitleggen,” zei Geurt, die trok van zijn sigaar en nog een scheet liet, “ik was er niet bij toen hij separé ging, hey.”
“Waar ging u dan naartoe?”
Geurt lachte weer breed en wees met zijn vrije hand achter hem.
“Mijn personeel hier, natuurlijk,” antwoordde hij, “die moet ik toch ook soigneren, hey?”
Ik beet op m’n lip maar kon me niet inhouden.
“Ik heb gehoord dat uw personeel daar eigenlijk uitgebuite seksslaven zijn.”
Geurt lachte nog breder.
“Ho ho, ze zeggen zo veel, de mensen. Kijkt u zelf eens, zien die meisjes er ongelukkig uit?”
Ik moest inderdaad toegeven dat hun gespat, gegiechel en gebabbel er zorgeloos uitzag.
“Bovendien,” voegde Geurt nog toe, “alles gebeurt hier duurzaam, hey. In de tijd van mijn grootvader was zo’n meisje opgebruikt na 3 à 4 jaar. De meisjes hier doen zeker 10 jaar dienst en krijgen nog een referentie, plus ook een penthouse-appartement hier in Groenegem. Veel beter dan meisjes – en jongens – die op straat werken in Vogelarije, waar San Tander trouwens niets aan doet, hey, inspecteur?”
Ik had er al spijt van dat ik het onderwerp had aangesneden. Cabron San Tander was een gigantische loser die weliswaar had geprobeerd om de mensenhandel in en naar Vogelarije te stoppen, maar veel te incompetent was om er ook maar iets aan te doen, en ik wilde San Tander nu ook niet zitten verdedigen tegenover Geurt Dickens.
“Ik begrijp het,” zei ik slechts, waarop ik mijn notitieboekje dichtklapte.
“Heeft u al vervoer naar de Staten-Generaal?” vroeg Geurt toen, een orale en anale rookpluim tegelijk uitblazend, “Ik kan u meenemen met mijn prototype van de Grote Buis, hier onder de Lusthof, recht naar de Broekentoren.”
“Mijn assistent is buiten op mij aan het wachten.”

donderdag 8 september 2022

De keizer van Populië: Moord (I)

De keizer van Populië, hoofdstuk 1 - Moord (I)


Over Populië-Econovina

Populië-Econovina is een klein, redelijk afgelegen land in Europa met een vlak tot heuvelachtig karakter, een nauwe kustlijn en diverse rivieren die het landschap doorsnijden. Het land heeft een gematigd klimaat, met milde zomers en winters. Oorspronkelijk ontstond Populië als een losse confederatie van verschillende rijke stadstaten, en mettertijd ging het land bekend staan om zijn strikte neutraliteit. Desondanks is het niet politiek en economisch geïsoleerd: het is een lid van de Verenigde Naties, de Europese Unie en talloze andere internationale samenwerkingsverbanden.

Het land heeft een bevolking van 3 miljoen mensen, waarvan 2 miljoen in de centrale agglomeraties wonen rond de hoofdstad Populië-Econovina-Centraal, beter gekend als Hegegrad. De hoofdstad ligt op de grens tussen de voornaamste twee gewesten: Populië in het westen, en Econovina in het oosten. Naast Populisch en zijn er ook minderheidstalen als Duits, Frans en Desperanto. De belangrijkste religies in het land zijn het syncretisch christendom, dat de officiële staatsreligie is, aangevuld met enkele neo-paganistische en manicheïstische godsdiensten.

I. De dood van de consul


PARKEERPLAATS VAN ‘HET ROZE BALLET’, DISTRICT VOGELARIJE, 5:49AM


Vogelarije was geen aangename plek om te wonen – het district werd aan drie kanten omgeven door een amorfe, slecht ingedamde bruine rivier waarin al het afvalwater terechtkwam van Hegegrad en hoger gelegen stadsdistricten, en hoewel de wijk ook hoogbouw bezat, kwamen maar enkele verbrokkelende torens uit boven de permanente smog waarin Vogelarije gemarineerd werd. Als er al licht priemde door de smog, kwam die van discrete koplampen of roze uithangborden, die elkaar steeds vonden in de seks- en porno-industrie die er nooit sliep. 
Ik nipte van de gesloten beker koffie die Gianni voor mij was gaan halen terwijl ik op een afstandje uitkeek over het afgezette parkeerterrein van ‘Het roze ballet’, één van de talrijke seksclubs, die er van de buitenkant meer uitzag als een bunker dan een plek van plezier, en omgeven werd door vuile, hoge woontorens vol graffiti en bruine doeken, grijs betonmos en permanent stochastisch lawaai van geschreeuw, kleine knallen en echo’s van motoren en metaal. Het lawaai was nooit aanhoudend en groot genoeg om weg te zinken in de achtergrond, maar altijd luid genoeg om irritant te zijn, alsof Vogelarije een permanente busrit was waar er altijd wel één bejaarde stonk naar urine, één baby krijste en één lokaal bandietje met een mes de zetelkussens zat te versnijden omdat er niks beters te doen was.
“Aan het nadenken, chef?” vroeg Gianni. Ik slurpte van mijn koffie.
“Niet echt. Wanneer kunnen we bij het lijk?”
“Het lijk – ja, wat er van over is.”
Hoofdcommissaris Satan had me uit mijn bed gebeld. Volgens de eerste getuigen die rond 4:30 ’s ochtends waren begonnen aan hun hopeloze dagshift om de straten hier schoon te maken, had het erop geleken dat consul Lucas ter Linden, vlak nadat hij de discrete achteruitgang van ‘Het roze ballet’ had verlaten, door een jetturbine was gehaald. Over een oppervlakte van ruwweg 8m² waren botsplinters, vermangeld vlees, huid, haar en kledij uitgebraakt die hadden toebehoord aan ter Linden, die enkel geïdentificeerd was door een stuk roze spandex en zijn typerende bril. De media waren er nog niet, maar dat zou niet lang duren. Mijn mensen hadden al een cordon geplaatst rond de parkeerplaats en de straat.
“Wel ja,” zei ik, “wat er van over is. Wat is de kans dat het niet ter Linden is?”
“Vrijwel nul. De brilmontuur is 100% een match, het is zijn auto even verderop, en bijna niemand anders draagt het soort roze spandex dat hij altijd droeg.”
De jongens en meisjes van de forensische dienst leken wel over een maanlandschap te bewegen, traag en secuur. Voor ik zelf nog iets kon zeggen, kwam er commotie vanop de straat, in mijn rug.
“Nee! Laat mij los. Ik ben de burgemeester!”
Ik draaide me om. Een schriel, schlemielig mannetje met een enorme voorbeet en een pedosnor probeerde zich langs het cordon en een potige agent te wurmen. Cabron San Tander was de naam van het mannetje.
“Louis, laat hem door,” gebood ik de agent, “dat is de districtsburgemeester van Vogelarije.”
San Tander snoof en stapte op me toe. Hij had een vale gezichtskleur en roestbruin, vettig haar waaruit zijn twee kromme, gemuteerde oren staken.
“Inspecteur Haspelaer,” begroette San Tander mij met een knikje, en hij liet mijn naam ook gehaspeld klinken, zoals hij alles uitsprak, binnensmonds en met een rare bariton, alsof iemand zijn stembanden had afgedekt. Het kon de voorbeet zijn, natuurlijk.
“Meneer San Tander,” groette ik hem terug, “bedankt om zo vroeg op de ochtend te komen.”
“Geeft niet, ik was nog wakker,” zei hij, terwijl hij probeerde langs mij heen te kijken of hij iets kon zien van de restanten van ter Linden.
“Wist u dat consul ter Linden hier vannacht was?”
San Tander richtte zich weer tot mij met zijn priemende, kleine ogen.
“Hij kwam hier elke dinsdagavond.”
“Zijn vrouw wist niet dat hij hier was, nochtans.”
“Ze wilde het niet weten, zeker,” schampte San Tander. ‘Het roze ballet’ was een exclusieve seksclub die enkel leden aanvaardde op uitnodiging.
“Was u er zelf ook, de voorbije nacht?”
“Wat zou ik daar te zoeken hebben?” mompelde hij.
“Dat is geen antwoord op mijn vraag.”
San Tander sloeg zijn ogen neer.
“Ik mag er niet binnen. Ik ben geen lid.”
“U bent districtsburgemeester.”
San Tander haalde zijn schouders op en keek langs me heen in het ijle. Het verbaasde me ook niet volledig. Van alle districtsburgemeesters had San Tander zonder twijfel het meest machteloze en groezelige profiel.
Gianni dook weer op aan een andere kant: “Inspecteur. Spritzmann zit op u te wachten.”
“Bedankt. Meneer San Tander, u mag voorlopig gaan. We komen misschien later nog eens bij u terug.”
“U had mij ook kunnen telefoneren,” zei hij vuil. Ik keek hem streng aan.
“Sorry,” zei hij toen, waarop hij afdroop en nog even in de buurt bleef ronddrentelen om te zien of hij iets kon doen (of zien).
Even later zat ik tegenover Heinz Spritzmann, de uitbater van ‘Het roze ballet’. Heinz was even vaal en bleek als San Tander, maar had een krachtige bouw en was van kop tot teen gekleed in leder, met vervaarlijke plateaulaarzen met verchroomde uitsteeksels, een dubbele buik- en borstriem afgezet met spijkers, vingerloze handschoenen en een bivakmuts. Aan zijn riem zat een opgerolde zweep, en op zijn bureau voor hem lag zijn glimmende ‘vibreergeweer’, een vibrator die gemonteerd was op een kalasjnikov.
“Inspecteur Haspelaer,” begroette Spritzmann mij, “gaat u zitten. Drinkt u iets?”
“Nee, dank u,” zei ik terwijl ik plaatsnam. Spritzmanns bureel was klein en claustrofobisch. Er stonden twee laptops open, waarvan één op een gedempte geluidssterkte porno speelde. Twee hoge, ijzeren kasten waren gesloten met een hangslot. Van een buis onder het plafond kwamen diverse kettingen. Intussen had Spritzmann zichzelf een glas cognac uitgeschonken en stak hij een sigaret op.
“Lucas ter Linden is hier naar buiten gegaan rond 3u30,” kwam hij ter zake, “er zijn camerabeelden van. Niet van de parking, helaas.”
“Er staat nochtans een bord dat de parking bewaakt wordt.”
“Ja, door voyeurs. Die zijn meestal weg tegen 3u. De buitencamera’s werken al maanden niet meer. Iemand heeft erin gepist.”
“Hoe? Die camera’s hangen twee meter boven de grond.”
Heinz Spritzmann lachte een rij sterke, gele tanden bloot.
“Heeft u als kind nooit om ter hoogst proberen pissen met uw vriendjes?”
“Ik had geen vriendjes.”
“Ook goed,” schokschouderde Spritzmann, “Nu, het was hier een nacht als een andere. Een optreden van Delly & De Drie Vogels op het hoofdpodium, een orgie in de feestzaal, BDSM in de kelder, porno op zolder en discrete gay seks in de darkrooms.”
Hij vertelde het alsof hij boodschappen was gaan doen.
“En waar was ter Linden?”
“In de darkrooms, wellicht.”
“En u?”
“Ik hielp Chrystella en Thomas op de pornozolder. Daarna ben ik naar de BDSM-kelder gegaan om enkele slaven een pak slaag te geven. Ik heb ter Linden enkel in het voorbijgaan gezien. Het leek me wel alsof hij zich amuseerde, maar,” en daarbij duwde hij zijn sigaret uit op zijn eigen belittekende voorarm, “fuck, doet deugd,” waarna hij weer hernam, “aan hem kon je dat nu ook niet altijd zien, met zijn hypocriete christendemocratische gluipkop.”
“Het klinkt alsof u het niet kan schelen dat de consul hier vermoord is op de terreinen van uw zaak?”
“Jawel. Maar u kan toch niet verwachten dat ik een traan ga laten om een consul die onder meer beloofde dat hij de seksindustrie ging platleggen maar er dan zelf stiekem komt feesten?”
Ik betwijfeld of Spritzmann in zijn leven überhaupt al één traan had gelaten. De man stond bekend als een geharde pervert met een aardedonker gevoel voor humor.
“Weet u wie bij ter Linden was?”
“Geurt Dickens was bij hem, zoals vaak,” zei Spritzmann, die van zijn cognac nipte, “en Wanda Froger.”
Geurt Dickens was de districtsburgemeester van Groenegem en Wanda Froger die van Withaven, dus ik trok mijn wenkbrauwen op.
“U bent verbaasd? Denkt u dat de machtigen der aarde hier enkel komen om te neuken en drugs te doen?”
“Drugs?”
Spritzmann lachte rauw.
“MDMA, coke, viagra… hier is alles.”
“Dat is… bekent u nu een misdrijf?”
“In Vogelarije kan dat allemaal. Vorig jaar legaal gemaakt door de betreurde consul ter Linden, vader van Populië-Ecovina.”
Ik wist niet of Spritzmann de waarheid sprak, maar corrupt als de Staten-Generaal waren, dan was dit jammer genoeg goed mogelijk. Ik maakte een aantekening.
“Is er een gastenlijst?”
“Nee. Ik ga ook mijn ledenbestand niet delen tenzij ik daar een verzoekschrift voor krijg van procureur Satan.”
Van boven klonk er een snerpende gil. Spritzmann zuchtte.
“Chrystelle!” brulde hij.
“Je moet komen!” gilde ze terug.
“Ik kom direct,” riep hij, terwijl hij opstond uit zijn stoel. Hij had al de hele tijd met een knoert van een erectie gezeten.
“Er staan ook foto’s van gisteren op ons sociaal netwerk,” zei Spritzmann nog, voor hij me aan mijn arm uit mijn stoel haalde en me de gang op duwde, “u vindt de uitgang daar.”
Hij rende zelf op zijn luide laarzen de andere kant uit terwijl Chrystelle van boven nog een gil slaakte. Ik slenterde de richting uit van de uitgang, niet voor ik lusteloos nog even de deur probeerde te openen naar de centrale feestzaal, die natuurlijk op slot was. Terwijl ik naar buiten stapte, de grauwe ochtend in, laadde ik KinkedIn.