Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zondag 11 november 2012

Zeppelin



Jozef Vermeer kneep zijn ogen dicht tegen de zon die langzaam onderging waar de grens met Nederland begon, even voorbij Malmünd. Daardoor kreeg hij het tegelijk berustende en opgelaten gevoel bijna thuis te zijn. 's Ochtends, bij het opstijgen in Berlijn, had de zeppelin zijn schaduw nog lang en sigaarvormig voor zijn boeg uit geworpen, maar nu baadde alles dat voor het gevaarte lag, in een goudoranje schijn van een mooie nazomeravond.
"Excuseert u mij," vroeg een stem in het Duits, "stoor ik u?"
Jozef draaide zich met tegenzin weg van bij het venster en keek in een paar open, donkere ogen die toebehoorden aan het afgelijnde gezicht van een man die ongeveer Jozefs leeftijd moest hebben.
"Nee, gaat u zitten," zei Vermeer zelf in vlot Duits.
"U bent Vlaming?" vroeg de Duitser, die onmiddellijk plaats genomen had aan het tafeltje met zijn buffetbord. Het restaurant zou niet lang meer openblijven voor de laatste maaltijd, en veel eters waren er niet.
"Dat klopt," antwoordde Jozef met enige verbazing, "de meeste mensen herkennen het verschil niet tussen Nederlanders en Vlamingen, laat staan aan hun accent in het Duits."
De Duitser glimlachte.
"Ik ben al vaak genoeg in Nederland en Vlaanderen geweest om het verschil te weten."
Beide mannen aten even alvorens de Duitsers weer begon te praten.
"U woont in Brussel?"
"Enkele kilometers buiten Brussel, technisch gesproken, maar mijn zaak is in de stad zelf."
"Waarin handelt u?"
"IJzerwaren."
Het gezicht van zijn gesprekspartner klaarde op.
"U komt van de IJzerbeurs in Berlijn. Ik was er ook."
"U zit ook in de handel?"
"Nee, maar vrienden van mij wel. Om eerlijk te zijn vermijd ik Berlijn als ik kan. Te luid, te groot, te decadent naar mijn smaak."
Jozef knikte.
"Het is anders dan Brussel. Het is er inderdaad luid. Maar het is wel een stad die lééft, die energie heeft. Parijs heeft afgedaan."
De Duitser nam een slok water en trok daarbij zijn wenkbrauwen op.
"Ja, dat is het minste wat je kan zeggen."
De kranten spraken al weken over de ontwikkelingen in Frankrijk. Sinds de verkiezing van Pierre Semard als president in '36, nadat hij de politieke arena al bijna tien jaar gedomineerd had buiten de regering, was de vrees voor een nieuwe oorlog erg concreet geworden.
"Bent u ooit in Parijs geweest?" vroeg Vermeer.
"Nee," zuchtte de man, "men zei me altijd dat het mooi was, als je de Fransen er bij kon nemen."
Jozef lachte beleefd.
"Ik ben er zelf geweest als kind, in 1901. Ik was geweldig onder de indruk, maar ja, als kind ben je makkelijk onder de indruk van iets dat zo groot en modern is."
"Dat klopt. Toch kunnen we niet ontkennen dat dat soort ervaringen ons vormen en ons wereldbeeld mee bepalen."
De Duitser werkte aan ijltempo zijn bord naar binnen. Jozef had geen honger meer en liet ongeveer één derde liggen. Het zeppelinvoedsel was niet bepaald grote gastronomie, en hoewel hij met de Duitsers op zowat alle vlakken al vrede had genomen, zou hij nooit hun keuken kunnen appreciëren.
"Je vraagt je bijvoorbeeld af," zei de Duitser, toen Jozef weer uit het venster keek en Malmünd al bijna onder hen weggegleden was in zijn rotsige Ardennenlandschap, "hoe iemand communist kan worden. Een gebrek in hun jeugd misschien? Een slechte ervaring met autoriteit?"
"Ik weet het niet," zei Jozef, die zelf zelden filosofische gedachten had en in gedachten afdwaalde naar zijn vrouw, "Het lijkt me een vorm van collectieve hebzucht, misschien. Een redenering die zegt dat als zij niet kunnen hebben wat gewone mensen hebben, dan niemand het mag hebben."
De Duitser was door deze uitspraak zeer geamuseerd en knikte.
"Dat is een mooie. Toch denk ik dat we de oorzaak moeten zoeken bij de jeugd. Heeft u wel eens Freud gelezen?"
"Al van gehoord," gaf Vermeer toe, "ik heb niet erg veel tijd."
"Natuurlijk," verontschuldigde zijn gesprekspartner zich, "handel voeren en reizen nemen veel tijd in beslag."
"Waar bent u dan mee bezig in het dagelijks leven?"
De Duitser had net gedaan met eten. Hij legde zijn mes en vork over zijn bord en veegde traag zijn mond af. Jozef dacht een ogenblik dat hij iets verkeerds gevraagd had of dat er een taalkundige nuance in zijn vraag was die hem ontgaan was.
"Ik doe een beetje van alles," zei de Duister toen. Hij leunde achterover. Het oranje avondlicht gaf zijn ogen een warmere gloed. Jozef fronste.
"Van alles?"
"Ik bezoek mensen. Ik lees. Ik ben bezig met kunst, met de mensen, met politiek."
Vermeer had eindelijk een aanknopingspunt gevonden.
"U bent een filosoof, dan?"
"Het restaurant gaat sluiten binnen een kwartier. Gelieve u naar uw kajuiten te bewegen. Landing in Brussel is voorzien om 21u," werd er omgeroepen door een vrouwenstem.
Noch Jozef, noch de vreemde Duitser maakten aanstalten om op te staan.
"Ach, 'filosoof', dat is een groot woord," antwoordde deze, "Schopenhauer, Nietzsche... ja, dat waren filosofen. Ik zoek de brug op tussen filosofie, kunst en politiek. Hoe kan men bijvoorbeeld met kunst het communisme bestrijden?"
"Ik volg politiek niet zo," zei Jozef neutraal, "maar ik heb gehoord dat men Italië wel bezig is met een soort anticommunistische kunst. Futurisme?"
"Mja, het is een poging, maar een poging die toch nog schatplichtig is aan ideeën die te radicaal en modern zijn," vond de Duitser, die nu zijn servet in één hand opgefrommeld had en ermee speelde.
"En goed," ging hij verder, "het zal ook niet alleen kunst zijn waarmee we de Fransen, de Russen en de Spanjaarden gaan verslaan. Gelooft u dat er een nieuwe oorlog komt, meneer...?"
"Vermeer."
"Ah, als de schilder," zei de andere man samenzweerderig.
"Ja, maar ik denk niet dat ik echt familie ben."
"Vlamingen zijn te bescheiden, meneer Vermeer. U kan toch best familie zijn? Maar goed, wat denkt u?"
Jozef vouwde zijn handen samen. Hij had al over het onderwerp gesproken met zijn vrouw en zijn vrienden, maar had het steeds vermeden als hij in Duitsland was, waar men niet begreep dat het verse, grotere Nederland erg ambigu stond tegenover een nieuwe oorlog. Als de Fransen oorlog wilden, werd het oude België weer het eerste slachtoffer. Duizenden Belgische communisten zaten aan de grens te wachten om hun oude dorpen en steden terug binnen te trekken, zogezegde landverraders te executeren en een sovjet in te stellen.
"Ik zal u wat zeggen, meneer..."
"Schicklgruber."
"Ik ben erg bang van wel. Neemt u dit alstublieft niet persoonlijk, maar in de Grote Oorlog is ons land kapotgemaakt. Eerst door het Duitse leger, daarna door de Hollanders. Wij, als Vlamingen, hebben het onder de Nederlanders goed en onze welstand is gestegen. Maar vele verbannen Franstaligen zijn rancuneus, en worden met de dag rancuneuzer en opstandiger. Iedereen praat over president Semard, maar ik vrees zijn bondgenoten nog meer. Stalin zit ver weg, maar hij is het verdrag van Brest-Litovsk niet vergeten. Waarop kunnen we hopen, dan? De Britten zijn bang om iets te doen en de Italianen zitten al vast in hun koloniale oorlogen."
Shicklgruber grimaste.
“U bent ongeveer mijn leeftijd, vermoed ik, meneer Vermeer. Het zijn natuurlijk mijn zaken niet, maar het is best mogelijk dat wij elkaar op een bepaald ogenblik in de ogen hebben gekeken als vijanden op het front, in de modder van West-Vlaanderen.”
Hoewel hij Jozef aankeek, stonden zijn ogen ver.
“Die oorlog was voor u en voor uw volk een onrechtvaardige oorlog. Er zijn te veel mensen nodeloos gestorven. En toch weet ook u, als Vlaming, dat de staat België niet deugde. De Belgen die meeheulen met de communisten in Frankrijk en Spanje zijn dezelfde Belgen die uw volk onderdrukten en in de loopgraven stuurden, als ik zo vrij mag zijn dat te zeggen.”
Vermeer voelde zich triest worden. In de verte kwamen de eerste stadjes en steden al in zicht die erop wezen dat Brussel steeds dichterbij kwam.
“Wij hebben veel verloren, meneer Schicklgruber,” zei Jozef, “En alles was wij willen, is dat het niet opnieuw gebeurt. Niet onder Duitse, niet onder Nederlandse noch onder Franse vlag.”

Achttien jaar later, toen Jozef in een lekke schuilkelder luisterde op de radio hoe het tot op de laatste man uitgeputte Duitsland in lichterlaaie stond door Russische atoombommen en er van Parijs niks meer overbleef dan een geruïneerde modderpoel, moest hij, zoals hij zo vaak had gedaan, denken aan zijn gesprek met Adolf Schicklgruber. Ze hadden elkaar nooit meer gezien na hun toevallige ontmoeting op de zeppelin, maar hij was vanaf toen steeds frequenter te horen geweest op de radio. Steeds bozer. Steeds fanatieker. Tot het bloed begon te koken en verdampen over de hele wereld.

vrijdag 7 september 2012

De presidenten (IV)

4. Verdriet

“We hebben nog niet alle onderwerpen afgerond,” zei James, “moeten we nu al echt de rekening vragen?”
“Ja, komaan,” viel Volkan James bij, “we geven hier elk half jaar veel geld uit. Ze zullen het wel niet zo erg vinden dat we hier nog even blijven babbelen.”
“Goed dan,” gaf Mr. Duplo toe, “het is gewoon dat het mijn beurt is om te betalen, en ik betaal liever nu al. Sorry, partijvoorzitter.”
Dat laatste was bedoeld voor Volkan, de zelfverklaarde communist. Volkan grijnsde wolfachtig.
“Wat ben jij eigenlijk, politiek gezien?” vroeg hij aan Mr. Duplo.
“Ik stem voor een partij waar iedereen mee lacht.”
“Vlaams Belang?” vroegen James en Maarten tegelijk.
“Nee, niet die,” zei Mr. Duplo, “zeg.”
“De tsjeven,” zei Volkan, “juist?”
Mr. Duplo hief zijn handen op en wenkte daarna de ober om de rekening te brengen.
“Was alles naar wens?” vroeg de kraaknette man, die er jong uit zag maar al stevig kalend was aan de inhammen rond zijn voorhoofd.
“Zeker,” zei James, waarbij hij zijn tandpastaglimlach bovenhaalde.
“Jammer dat de dienster van de vorige keer er niet was,” voegde hij er aan toe toen de ober buiten gehoorsafstand was.
“Je kan niet alles hebben,” zei Mr. Duplo plompverloren.
“Je kan het wel willen,” zei James daarop.
“Goed, we hebben nog verdriet op het programma staan,” zei Maarten, “altijd het vrolijkste onderwerp.”
“Ik had daar de vorige keer niks over te zeggen,” zei Mr. Duplo.
“Het was geen beschuldiging,” zei Maarten mild.
“En nu?” vroeg Volkan.
Mr. Duplo dacht na.
“Toch. Mijn hond is twee maand geleden gestorven.”
“Wat voor hond was het?” vroeg James.
“Een labrador. Henri. We zagen het al lang aankomen, hoor. Maar ja, zo’n dier, je gaat je eraan hechten. Ik was er bij toen ze hem z’n spuitje gaven. Zoiets wil ik nooit meer meemaken.”
“Hoe oud is hij geworden?” vroeg Volkan.
“Elf jaar. Hij had kanker, dus het was beter voor hem op die manier. Maar die blik... dat vergeet ik nooit. Een hond is trouw aan zijn baasje, en tot op het eind bleef hij kijken met die trouwe, zekere blik. Het was bijna angstaanjagend, zelfs.”
Mr. Duplo keek naar het tafelblad terwijl hij sprak.
“Ik weet het, het was maar een hond, maar het deed me er bij stilstaan dat dat soort gevoelens nog duizend keer sterker moeten zijn bij ouders die een kind verliezen. Ik denk niet dat ik me dat echt kan voorstellen.”
“Ik vind niet dat je je moet excuseren,” vond Volkan, “mensen die niet verstaan dat je je aan een dier kan hechten, zijn raar.”
“Of sociopaten,” zei Maarten.
“Precies,” vond Volkan.
“Ik weet het niet, ik heb het nooit zo voor dieren gehad,” bekende James, “maar dat is misschien omdat we thuis nooit dieren hadden.”
De ober bracht zo discreet mogelijk de rekening. Mr. Duplo was blij met de afleiding.
“Ik ben onlangs afgewezen,” bekende Maarten toen de ober weer weg was, “dat was ook niet zo leuk. Enfin, ik had het ergens wel verwacht, hoor. We konden het erg goed vinden en hadden een paar keer gekust, maar ik was duidelijk meer geïnteresseerd in haar dan omgekeerd. Ze vond me wel knap, maar er ontbrak iets, zei ze.”
“Jammer,” zei James, “zei ze ook wat er scheelde?”
Maartens mond maakte een vreemd kartelgebaar.
“Pff. Om eerlijk te zijn heb ik het niet gevraagd. Misschien was het een gebrek aan wederzijdse interesses of zo. Ze was nogal bezig met theater en ballet.”
“O nee, een kunstzinnig type,” kreunde Volkan.
Maarten trok zijn wenkbrauwen op.
“Ik heb er erg veel gekend die zo waren,” verklaarde hij zich, “echt waar, je weet niet wat je er aan hebt. Ze denken dat ze in boeken leven. Niemand leeft zo. En dan blijken ze te gaan voor de saaiste losers die er zijn.”
“Ha,” lachte Mr. Duplo bitter, “had je ze naar mij moeten sturen. Ik ben een saaie loser.”
“Dat is niet waar,” zei James feitelijk, “en ik denk niet dat het dat is wat Volkan bedoelt. Ik snap het wel, maar ik kan het niet uitleggen.”
“Wel ja,” hervatte Maarten zijn verhaal, waarbij hij nog eens over zijn haviksneus wreef en een ademtocht uitblies, “het is voorbij nu. Tijd voor iets anders.”
“Niks verdrietigs meegemaakt hier,” zei James, die doorhad dat de andere drie hem aankeken, “hout vasthouden.”
De ober kwam het geld halen en bedankte.
“Nu jij nog,” zei Mr. Duplo tot Volkan.
“Hm. Een paar weken terug is één van mijn beste vrienden verhuisd naar Turkije. Ik mis hem.”
“Waarom is hij verhuisd?” wilde Mr. Duplo weten.
“Hij zei dat de huizen daar goedkoper waren. Hij is hier geboren, maar heeft het nooit echt kunnen vinden in België. Dat kan ik hem niet kwalijk nemen, maar het is wel jammer dat hij weg is.”
“Kan je hem niet gaan bezoeken?” vroeg James.
“Nauwelijks. Mijn werk verdient niet bepaald veel.”
“Zou je zelf naar Turkije kunnen verhuizen?” vroeg Maarten.
Volkan lachte vreugdeloos.
“Vergeet het. Ik ben half Koerdisch, weet je wel. Bovendien is het ook dat ze Koerden of Turken die daar niet geboren zijn, niet echt zien als Turks of Koerdisch. We praten anders, we gedragen ons anders. Zeker als we naar het platteland gaan. Als je naar je grootouders gaat, dan kan ik me voorstellen dat jullie soms kunnen denken hoe conservatief of bijgelovig die mensen zijn – stel je dat voor, maar dan tien keer erger. Mochten mensen daar weten dat ik zo links ben als de pest, en niet per se denk dat oude mannen altijd gelijk hebben, zouden ze denken dat ik een omhooggevallen rockster ben uit Istanboel.”
“Dat klinkt wel cool eigenlijk, een rockster zijn in Istanboel,” zei Maarten.
“Kan zijn,” zei Volkan gelaten, “maar ik zit hier, ik ben van hier, mijn toekomst is hier.”
James knikte wijs.
“Je hebt gelijk. Heren, ik denk dat we dan maar beter opkrassen.”
Mr. Duplo knikte. Maarten herschikte zijn das.
“Iemand zin in nog een pintje elders?” vroeg die. Er was even twijfel.
“Zeker wel,” zei Mr. Duplo als eerste. Ook James en Volkan stemden in.

“Weinig vooruitgang, niet? Of wat denk jij?” vroeg de assistent aan de professor die onophoudelijk kauwde op een afgeknipt stuk sigaar.
“Geen vooruitgang,” bromde de professor fatalistisch.
“Ik vind het wel interessant,” bood de assistent voorzichtig aan, “dat ze blijven terugkomen op dezelfde dingen. Dit is al de derde keer dat één van hen praatte over zijn gestorven hond, en de vijfde keer op rij dat één van hen toegaf dat hij een drankprobleem had.”
De professor schoof zijn stoel achteruit en vouwde zijn handen over zijn buik.
“Ik weet het niet zo,” zei hij, wat zijn manier was om te zeggen dat hij dacht dat zijn assistent onzin uitkraamde, “het is eerder deprimerend dat ze blijven vast hangen in dezelfde emoties.”
De assistent neeg het hoofd. Hij speelde met zijn pen.
“Schrijf dat niet in het verslag, wel,” voegde de professor er aan toe, waarna hij met zijn kin gebaarde naar de vier oude mannen die het neprestaurant verlieten, “anders kan het zijn dat we onze subsidies verliezen.”
“Wat moet ik dan schrijven?”
“Ach ja. Ik veronderstel dat het menselijk is dat we blijven hangen in onze meest markante herinneringen en breekpunten. Zelfs als we dement worden.”
De assistent maakte enkele notities in vlugschrift.
“Toch vind ik dat niet zo negatief.”
“Hoezo?” vroeg de professor zonder zijn assistent aan te kijken.
“Wel,” zei de assistent, “het... definieert hen. Het maakt hen... menselijk, ik weet het niet. Nee, beter, sorry, het getuigt van een verrassend inzicht in henzelf. En in elkaar.”
“Hm. Maar wat ben je met die menselijkheid als het berust op herhaling?”
“Dat is het net,” zei de assistent, die van de leegheid van de opmerking gebruik maakte om zijn mening nadrukkelijker te formuleren, “mens zijn is toch dingen doen bij herhaling? Bovendien wijzen onze biometrische gegevens ook uit dat ze alle vier na zo’n bijeenkomst rustiger zijn, gelukkiger en optimistischer.”
De professor keek hem scheef aan, en keek toen weer naar het scherm.
“Gelukkiger door een illusie, misschien.”
“Geldt dat niet voor alle mensen? Niet alleen voor dementerenden, bedoel ik.”
Intussen verlieten ook de acteurs de scène.
“In zekere mate,” zei de assistent, “maar... als dat alles is wat we hebben, dan kan het toch maar beter zijn dat die illusies ons – hen – gelukkig maken.”
“Denk ervan wat je wil. Ik ben gaan eten.”
“Smakelijk,” zei de assistent zonder animo.
De professor stond luidruchtig op en verliet de kamer. De assistent maakte nog enkele aantekeningen. Op het scherm volgde hij hoe de vier oude mannen volledig verdwaasd werden opgevangen door hulpverleners die verkleed waren als agenten, en niet voor de eerste keer voelde hij medelijden met hen. Ze wisten niet eens meer dat ze ooit dat contract getekend hadden.

donderdag 6 september 2012

De presidenten (III)

3. Angst

Bij het dessert volgde er een korte discussie over het verschil tussen roomijs en softijs en of dat eigenlijk niet hetzelfde was. Mr. Duplo had nostalgische herinneringen aan de rondtrekkende ijsbestelwagens van IJsboerke, terwijl James zich dan weer levendig herinnerde hoe de vlagjes van Ola buiten aan de kruidenier betekenden dat het weer zomer was.
"Enfin," zei James toen, die zijn mond afveegde en zijn lepel in zijn lege ijscoupe legde, "het is tijd voor de angsten."
"Daar ben ik goed in," zei Mr. Duplo. Maarten, die de vorige keer naar eigen zeggen 'bang was van alles', grimaste: "daar kan je wel eens competitie in krijgen."
"Battle of the broekschijters," zei Volkan.
Beiden lachten en James glimlachte minzaam.
"Wie begint dan?" vroeg James.
"Maarten is nog niet klaar met z'n dame blanche, dus laat mij maar beginnen," zei Mr. Duplo, terwijl hij zich een strijdvaardige houding aanmat.
"Ik heb onlangs beseft dat ik bang ben dat er een dag komt dat ik wakker word en besef dat ik geen vrienden meer heb. Ik bedoel niet kennissen, maar echte vrienden. Rondom mij zie ik mensen trouwen, één maat heeft intussen al een zoontje van een jaar, en ik heb ook mijn eigen bezigheden met de kookclub, mijn taalcursus en bijvoorbeeld dit. Maar stukje bij beetje zijn we allemaal uit elkaar aan het drijven. Ik weet niet waar dit gaat eindigen en misschien denk ik er liever ook niet over na."
"Heb je die angst vooral niet omdat je single bent?" vroeg James.
"Daar heb ik ook aan gedacht," gaf Mr. Duplo toe.
"Als je ouder wordt, vergen vriendschappen meer onderhoud," zei Maarten, die nu als laatste klaar was met zijn dessert, "en ik denk dat koppels het daar tegelijk moeilijker in hebben en ook makkelijker. Ze hebben elkaar wel, maar als dat eindigt als ze 35 zijn of zo, staan veel mensen plots helemaal alleen. Ik heb het gezien bij twee collega's."
"Er zijn weinig mensen met échte vrienden," zei Volkan somber, "niet dat dat je angst gaat wegnemen, Mr. Duplo, maar het is al iets dat je je die mogelijkheid inziet. Je gaat jezelf nooit wijsmaken dat mensen vrienden zijn die het niet zijn."
Mr. Duplo leek iets te gaan zeggen, maar zweeg toen. Hij gebaarde naar Maarten.
"Wel," zei Maarten, waarbij hij even over zijn haviksneus en voorhoofd wreef, "ik heb de vorige keer gezegd dat ik bang ben van alles. Dat is nog altijd zo. Ik ben bang om beroofd te worden, om ontslagen te worden of om ontmaskerd te worden als een nepintellectueel. Maar echte angsten in de existentiële zin heb ik eigenlijk niet. Dus voor deze avond: pas, sorry jongens."
"Er is inderdaad een verschil tussen bang zijn en angst hebben," zei Mr. Duplo.
"Steekt het zo nauw?" vroeg Volkan. Hij slurpte van zijn koffie.
"Niet zo, vind ik," zei James, "maar voor één keer is het goed, Maarten. Volkan, heb jij nog iets te zeggen?"
Hij zette zijn koffie neer en haalde adem. Hoe lang de stilte duurde vooraleer één van de vier sprak, was meestal een goeie indicator over hoe diep een bepaald gevoel woog.
"Ik ben soms bang dat seks mij niet interesseert."
Verbaasde blikken.
"Ja, ik zie jullie kijken," zei Volkan zonder de drie anderen aan te kijken, "hoe kan dat nu en zo. Maar dat is het punt juist. Ik ben er nooit erg in geïnteresseerd geweest en ik ben zeker dat ik ook geen homo ben. Het voorbije jaar heb ik al twee keer een meisje afgewezen dat duidelijk seks wilde."
"Misschien waren ze niet knap genoeg?" bood Mr. Duplo aan.
"Dat was het niet echt. Ik had gewoon geen zin in dat... gedoe."
"Maar... je zit dan al een jaar zonder?" vroeg Maarten. Volkan knikte en leunde weer tegen zijn muur.
"Tja," zei hij met een handgebaar, "ik voel er mij niet slecht over. Ik voel er mij alleen slecht over dat mensen vinden dat ik er mij slecht over zou moeten voelen."
"Beter dat dan van frustratie een vrouw verkrachten," zei James achteloos.
"Verkrachters ontstaan niet op die manier," zei Maarten.
"Nee?" James trok zijn wenkbrauwen op.
"Het verklaart alleszins waarom de hoeren je niet interesseerden," zei Mr. Duplo tegen Volkan, die verlegen glimlachte.
"Dat kan goed zijn."
Aan de tafel naast hen vertrok een uitgelaten gezelschap met veel complimenten aan de chef.
"James, ik denk dat het jouw beurt is," zei Maarten toen. James knikte.
"Ik weet het. Ik was nog aan het nadenken," zei hij, terwijl hij met zijn lepel tegen zijn mond tikte, en hem toen neerlegde.
"Wel dan, ik ben bang - of ik heb de angst, nietwaar Maarten," zei hij toen het andere gezelschap buiten gehoorsafstand was, "dat dit min of meer mijn leven zal blijven. Ik weet niet hoe het zit met jullie, maar bijna iedereen heeft ooit gedroomd over roem, over macht of over een geweldige carrière. In de praktijk leiden de meeste mensen een gewoon leven, en het lijkt me dat de meeste mensen dat ook ok vinden. Ik niet. De hoop dat ik zou opgepikt worden via mijn fotowerk of dat ik op één of andere manier een plotse promotie zou maken, is nooit weggegaan. Toch besef ik elk jaar dat de kansen altijd maar kleiner worden. Ik kan daar niet goed mee omgaan en ik ben bang dat ik misschien niet als Mr. Duplo wakker ga worden op een dag en beseffen dat ik geen vrienden heb, maar eerder zal moeten inzien dat dit het is. Dat er geen volgend hoofdstuk komt."
"Het is een vorm van irrelevantie op een andere manier," zei Mr. Duplo, "maar ik kan erin komen wat je zegt."
"Hm, ik weet bijvoorbeeld dat we hier in Gent met klein links ook nooit meer dan 5% zullen halen," zei Volkan met een schouderophalen, "maar het idee dat ik andere mensen heb kunnen overtuigen, of hun leven op een goeie manier heb kunnen beïnvloeden, is genoeg. Daar moet je niet rijk of beroemd voor zijn."
"Dat is zeer charmant," zei James, die zijn best deed niet al te neerbuigend te klinken, "maar het is niet wat ik wil."
Volkan haalde opnieuw de schouders op.
"Nee, ik versta je wel," trad Maarten James bij, "maar ik ben één van die mensen die er al vrede mee genomen heeft."
"Jij werkt voor de univ. Het kan zijn dat je professor wordt."
"Het is alleszins niet meer mijn ambitie. We zien wel. Iets te veel willen kan er juist toe leiden dat je niks krijgt."
James keek verstoord.
"Ik wil er nu mijn voet niet in zetten," zei Mr. Duplo toen, "maar ik heb de ober zien kijken naar ons. Misschien vragen we best de rekening."

Verder naar deel vier.

woensdag 5 september 2012

De presidenten (II)

2. Bekentenis

Van het restaurantbezoek en het gesprek leek het onderdeel van de bekentenissen op het eerste zicht steeds het interessantste, maar omdat de vier mannen elkaar buiten de bijeenkomsten weinig zagen, viel dat in werkelijkheid vaak tegen. De personen die in de verhalen of bekentenissen figureerden, waren vaak vage kennissen, geen gemeenschappelijke vrienden.
"Omdat ik bij het vorige onderdeel niks te zeggen had, zal ik nu beginnen," zei James plichtbewust als een patron, terwijl hij de drie anderen beurtelings aankeek, "Het is eigenlijk iets waar ik maar zelden bij stilgestaan heb: ik steel van mijn werkgever. Niet in de letterlijke zin zoals materiaal stelen of geld versluizen naar mijn rekening, maar gewoon door het werk op bepaalde manieren te saboteren. Ik doe alsof ik erg veel werk heb, maar eigenlijk zou ik al mijn weektaken gerust kunnen doen op één dag. Daardoor vraag ik me soms af of er nog véél zulke mensen zijn. Elke keer als iemand me zegt dat hij het druk heeft, vermoed ik dat hij liegt. Dat iedereen net als ik de ganse dag zit te surfen op het internet, naar muziek luistert of beursberichten volgt.”
“Ooit al een carrière bij de overheid overwogen?” vroeg Mr. Duplo op zijn gebruikelijk flegmatieke manier, “Ik heb daar drie zomers na elkaar een vakantiejob gedaan via mijn moeder. Daar zaten mensen die van doen alsof ze aan het werken waren, een kunst gemaakt hadden.”
“Mijn baan is best goed betaald,” zei James, “en daar schaam ik me in.”
“Ik zie niet in waarom,” pikte Volkan daarop in, “het is de schuld van de werkgever dat zij jou dit zo makkelijk laten doen. Zou je meer willen werken, mocht er meer werk zijn?”
“Ik weet het niet. Er zijn altijd wel manieren om het zo efficiënt aan te pakken dat er weer tijd zal over zijn.”
“Hm,” zei Volkan slechts, waarna hij een grote hap vis nam.
“Je moet oppassen voor een bore-out,” zei Maarten, die met zijn mes in James’ richting wees, “ooit van gehoord? Nee? Een burnout kan je krijgen door constant overwerk, een bore-out door constant, tja, onderwerk. Mensen met een bore-out kunnen voorgoed verbrand raken voor de arbeidsmarkt. Misschien moet je overwegen toch een andere job te zoeken.”
James knikte maar zijn gezichtsuitdrukking verried een zekere vrijblijvendheid.
“Iedereen kijkt,” zei Maarten met een glimlach, “dus het is mijn beurt, zeker?”
Het was stil. Hij schraapte zijn keel, en had al een blos van de wijn.
“Wel, ik ben onlangs naar de hoeren geweest,” zei hij, terwijl hij met zijn vinger langs een restje saus op de rand van zijn bord ging, en toen de rest terug aankeek, “Ik kwam terug van een feestje dat veel te vroeg gedaan was, en besloot een omweg te nemen. Ok, ik was dronken, maar dat is nu ook geen excuus.”
“Hoeveel heb je betaald?” vroeg Mr. Duplo met een frons. De anderen lachten.
“Zestig euro.”
Mr. Duplo floot geluidloos.
“En was het goed, eigenlijk?” vroeg Volkan.
Maarten haalde ongemakkelijk de schouders op.
“Niet echt. Geldverspilling als je ’t mij vraagt. Het is ook allemaal zo fake. Bovendien stelde ik me nadien vragen of ik op die manier niet mee aan het werken was aan uitbuiting van vrouwen. En toch kon ik er niet aan weerstaan. Het gebeurt ook niet alle dagen dat een vrouw met weinig kleren aan naar me wenkt vanachter een venster.”
“Dat is een lastige kwestie,” zei James met een ernstige plooi op zijn knappe gezicht.
“Mja,” zei Volkan lui, “er zitten er altijd tussen met een pooier, zelfs hier. Dat is niet zo fijn natuurlijk. Ik snap wel niet goed hoe je daar een verleiding in ziet, Maarten. Die willen gewoon zo veel mogelijk verdienen. Ik ben al een paar keer door de buurt gewandeld met maten, en ik heb toen ook niet zo goed verstaan wat die er zo geweldig aan vonden.”
Maarten haalde diep adem en nam een slok wijn.
“Een bekentenis is een bekentenis.”
“Het was een mooie,” vond Mr. Duplo, die nog steeds zat te fronsen.
“Ik zal de volgende gelijk voor m’n rekening nemen,” zei Volkan strijdvaardig. Zijn bord was volledig leeg. Hij keek de andere drie mannen elk om beurt aan, en zijn blik bleef toen rusten op James.
“James, mag ik het nummer van je zuster?”
Mr. Duplo en Maarten lachten luid. James’ mond lachte, maar zijn ogen tot zijn eigen verbazing niet.
“Hoe ken je haar?”
Volkan leunde achterover tegen de muur.
“Ik doe vrijwilligerswerk in een kringloopwinkel, en zij werkt daar soms ook met een vriendin. Ik herkende haar van op een feestje ergens, en heb kort met haar gesproken, maar nu werkt ze er niet meer en ik weet niet hoe ik haar moet contacteren.”
“Tja. Ze is een volwassen vrouw. Waarom vraag je haar haar nummer zelf niet?”
“Hoe dan?”
“Facebook,” suggereerde Mr. Duplo.
“Ik zit niet op Facebook,” zei Volkan, “ik ben niet bezig met dat hele sociale mediagedoe.”
“Ik pas om hier commentaar op te leveren,” zei Maarten, waarop hij zich bedacht: “hoewel Volkan, had jij ook geen knappe zus?”
Volkan lachte even gespannen als James zoëven.
“Nee, nee. Maar... ja, raar hé,” grinnikte hij idioot, “Mijn vrienden en ik maakten altijd moppen over elkaars moeders en zusters, maar als er ook maar één van ons een vinger naar zou uitgestoken hebben, amai. Het is primitief, in feite, maar je ontsnapt er zelf niet aan.”
“Ik vind het gewoon een rare vraag, dat is alles,” zei James, die weer zijn charmante zelf was, “maar hier heb je ’t nummer. Wees vriendelijk.”
Hij gaf een nummer door dat hij op een servet geschreven had. Volkan maakte een dankbaar handgebaar en vouwde het servet op als een kostbaar juweel.
“Het zal er niet aan mankeren,” verzekerde hij James met een extra zwaar Gents accent.
“Nog drank, iemand?” vroeg Mr. Duplo.
“Is het niet eerder tijd voor een dessert?” vroeg Volkan opgeruimd.
Nadat de ober hun bestelling was komen opnemen, was het nog Mr. Duplo’s beurt om een bekentenis op tafel te gooien.
“Ik kom de dag niet door zonder alcohol. Soms vraag ik me af of ik een alcoholicus ben. Ik ben zelden dronken, maar ik drink elke avond drie glazen, tot ik me licht voel, en dan ga ik slapen. Als ik dat niet kan doen, ben ik humeurig en gejaagd. Overdag, op het werk, zit ik soms de uren af te tellen tot ik weer wat kan drinken.”
“Misschien is het meer een soort ritueel?” opperde Maarten, “Heb je al geprobeerd met iets dat geen alcohol is?”
“Ja,” zei Mr. Duplo, “maar dan kreeg ik alleen een suikerkick. En met water werkte het helemaal niet.”
Op dat moment zette Volkan net zijn glas water neer op tafel.
“Mja, ik denk dat je inderdaad een probleem hebt,” zei hij scherp tegen Mr. Duplo, “je lijkt in te zien dat je ’t niet onder controle hebt. Misschien moet je eens gaan praten met een dokter.”
“Ik vind niet dat je moet overdrijven, Volkan,” vond Maarten, “er zijn massa’s veel mensen die doen wat Mr. Duplo doet.”
“Dat maakt het daarom nog niet ok,” zei Volkan onverstoord.
“Heren, de regels. Niet door elkaar praten,” vermaande James hen. Ze zwegen, waardoor iedereen nu nog wachtte op James’ commentaar.
“Zolang je gezondheid, je omgeving en je werk er niet onder lijden, denk ik dat het nog meevalt,” zei hij, “maar het is inderdaad een moeilijk grensgeval. Probeer gewoon één dag niet te drinken of zo?”
Mr. Duplo grimaste.
“Ik zal het proberen.”
“Voor wie was de dame blanche?”
De vier mannen keken op naar de ober met de plateau desserts.

Verder naar deel drie.

maandag 3 september 2012

De presidenten (I)

1. Onzekerheid

Elk half jaar kwamen ze met vier samen in restaurant 'De gouden krab'. Die traditie was begonnen toen ze tegelijk waren afgestudeerd en als niet meer dan goeie kennissen aan de praat waren geraakt. Ze hadden weliswaar elk nog hun eigen netwerk aan vrienden en kennissen, maar deze traditie was al bijna zes jaar ongewijzigd gebleven. James, de bezieler van het idee, had ook de regels bepaald: iedereen moest een pak en das dragen, er zou alleen een hoofdgerecht gegeten worden (waar men dan niet op de prijs zou kijken), iedereen moest volledig eerlijk zijn, en er waren vier onderwerpen. Het idee was geboren als een hypothese toen, na die proclamatie, op een zonneslagnamiddag, Maarten geklaagd had dat zijn kersverse ex hem had verweten nooit open te zijn over zijn gevoelens.
Bij de wijn, toen ze zaten te wachten op het eten, kwam het eerste vaste gespreksonderwerp. Dat was onzekerheid.
"Ik denk dat het tijd is dat we er eens aan beginnen," had James gezegd, nadat de vier een kwartier hadden gekeuveld over werk, het weer en de nieuwe tweedehandsauto van Volkan, die vroeger altijd een fervent fietser geweest was.
Onwillekeurig veranderde ieders houding. Met een hoofdknik, nadat hij de tafel rondgekeken had, begon Peter te praten. Niemand noemde hem bij zijn echte naam - zijn bijnaam was al meer dan tien jaar Mr. Duplo, nadat iemand ooit had opgemerkt dat hij leek op een vleesgeworden Duplo-figuur. Hij had een stevige, vierkante kop en zijn lichaam leek uit één stuk gebouwd, rechthoekig, vol, en recht aflopend naar beneden, waar bij elk onderdeel van zijn lichaam even breed was. Zijn wenkbrauwen waren donker en gewelfd, en zijn peper-en-zouthaar leek altijd te glanzen.
"Goed, goed," zei Mr. Duplo, die met zijn vingers rond de hals van zijn wijnglas speelde, "Onzekerheid. Wel. Ik voel me onzeker in het bijzijn van knappe mensen."
De andere drie zwegen, dus Mr. Duplo zag zich genoodzaakt verder te praten.
"Bijvoorbeeld op straat, of in winkels, of op café, zie ik vaak knappe vrouwen. Ik word daar onmiddellijk een beetje verliefd op."
"Bedoel je niet dat je erop geilt?" vroeg Maarten.
"Nee," zei Mr. Duplo, "dat is niet hetzelfde. Ik bewonder hun schoonheid. Dat kan een knap gezicht zijn, een mooi figuur, een verzorgd gebit... enfin, ik merk dat allemaal onmiddellijk. Maar ik denk er altijd bij dat die wel niks voor mij zouden zijn omdat ik te lelijk ben voor zo'n vrouwen. Daar komt ook nog bij dat die vrouwen altijd omringd zijn door mannen die ook mooi zijn. Grote mannen met een atletisch lijf, of met cool haar, of die gewoon vlot kunnen praten. Dat maakt me triest. Hoe veel ik ook zal proberen om af te vallen, mezelf te verzorgen of kleren te kopen die passen bij mijn figuur, die vrouwen zullen me nooit een blik waardig gunnen. En waarom zouden ze dat ook doen? Ik beoordeel hen op dat moment ook puur op hun uiterlijk, dus is er geen enkele reden waarom zij niet hetzelfde zouden doen."
Een handgebaar gaf aan dat hij klaar was. Hij dronk van zijn glas. Volgens de door James opgestelde regels mocht iedereen één antwoord geven of één bijkomende vraag stellen. Volkan was de eerste die sprak.
"Maakt dat dan zo veel uit?" vroeg Volkan, "Ik bedoel, Mr. Duplo, er zullen altijd knappere mensen bestaan dan jou. Er zullen er ook altijd bij zijn die intelligenter zijn, rijker en gelukkiger. Maar dat houdt jou niet tegen van te focussen op waar je zelf goed in bent."
Mr. Duplo grimaste maar zei niks.
"Ik volg Mr. Duplo een beetje," bekende Maarten, "maar ik krijg dan meer een hekel aan mezelf voor mijn eigen oppervlakkigheid."
Mr. Duplo glimlachte op die opmerking.
"Ik heb daar weinig tegen in te brengen," zei James, "Ik heb altijd geluk gehad dat vrouwen mij knap vonden, dus dat zijn vragen die nooit bij me op zijn gekomen, maar ik dénk dat het hier ook wel ligt aan zelfvertrouwen. Er zijn genoeg voorbeelden van mannen die niet erg aantrekkelijk zijn, maar toch scoren bij mooie vrouwen. Bovendien heb je nog eens geluk als man. Een lelijke man die erg interessant is, maakt nog een kans. Een lelijke vrouw, die kan het vergeten."
Volkan roerde zich maar mocht niks zeggen volgens de regels. Het was nu Maartens beurt om te praten. Voor hij kon spreken, werd het eten opgediend. Mr. Duplo viel als uitgehongerd aan op z'n osso bucco, terwijl James en Maarten elk kreeft hadden besteld. Volkan at een visschotel op een steengrill.
"Mmm, kreeft, lang geleden," mompelde Maarten, alvorens zijn bestek neer te leggen en te spreken. Hij schikte zijn dasknoop even. Maarten was een pezige, blonde man met een haviksneus en dicht bij elkaar staande, blauwe ogen. Normaal droeg hij een stoppelbaard, maar hij had zich vandaag geschoren.
"Ik werk erg veel en hard," zei Maarten. Hij was doctorandus in de chemie.
"Maar ik heb het gevoel dat het nooit genoeg is om te bewijzen dat ik iets kan. Al vier jaar lang denk ik dat er een dag komt dat mijn promotor op een afspraak zal zeggen dat hij erachter is gekomen dat ik eigenlijk helemaal niet zo'n briljante student ben en dat ik eerder gemiddeld ben. De conclusie van mijn masterthesis vond ik zelf flauw en zwak beargumenteerd. Ik weet nog altijd niet waarom ik er zo'n goeie score op haalde, en het probleem is dat als ik hierover wil praten met andere vrienden, ze denken dat ik een visje aan het uitgooien ben om complimenten te krijgen. De waarheid is dat die complimenten niks voor mij betekenen. Die komen van mensen die sowieso al weinig weten van chemie."
Mr. Duplo gromde goedkeurend door het eten.
"Men heeft daar een naam voor," zei James, "men noemt dat het 'impostor syndrome', namelijk dat veel getalenteerde mensen in intellectueel veeleisende beroepen het gevoel hebben dat ze daar niet op hun plaats zitten."
James had Engels-Frans gestudeerd maar speelde graag de amateurpsycholoog.
"Het is ook verwant met het Dunning-Kruger-complex. Onderzoek toonde aan dat incompetente mensen hun eigen competenties overschatten en omgekeerd."
"Het is toch ook niet omdat mensen niks weten van chemie, dat ze daarom niet kunnen inschatten dat je een knappe kop hebt. Wij zijn geen astrofysici en wij zien ook wel dat Stephen Hawking een enorm geleerde man is," zei Mr. Duplo, die net z'n mond had leeggegeten.
"Ik pas," zei Volkan weifelend, "ik denk dat Maarten en Mr. Duplo het al goed gezegd hebben."
"Hoe is je vis?" vroeg Mr. Duplo aan Volkan.
"Erg goed. Beter dan de laatste keer dat ik het had in Gök 2."
Volkan woonde bij de Sleepstraat. Zijn vader was zelf een half-Turk, half-Koerd en zijn moeder een Vlaamse. Hij had een verzorgde baard en expressieve, donkerbruine ogen, en was al jaren actief als één van de voormannen van klein-links in de stad.
"Mijn beurt, dan, zeker?" zei hij, toen hij zag dat iedereen hem aankeek.
"Goed dan."
Volkan had een zwaar Gents accent en had de neiging elke zin te laten eindigen op een nauwelijks hoorbaar "ja?".
"Ik weet nooit of mensen vriendelijk tegen mij zijn, of juist vijandig, omwille van mij, of omwille van hoe ik eruit zie. Bijvoorbeeld onlangs in de Match, was er een kassierster die me afsnauwde. Had die een slechte dag gehad, of was ze racistisch? Zelfde met toen ik naar het gemeentehuis moest voor een kleinigheid. Die man was zo vriendelijk dat ik het verdacht begon te vinden."
"Mja, er bestaan natuurlijk mensen die uit goeie bedoelingen overdreven vriendelijk zijn tegen minderheden, wat ook weer een soort racisme is," filosofeerde James.
"Met dat verschil natuurlijk, dat dat voor mij een dagelijks vraagstuk is," zei Volkan, een beetje geprikkeld omdat James hem onderbroken had en zijn eigen regel had overtreden, "dat maakt een normale dag voor jullie altijd een meer onzekere dag voor mij. Dan is het simpel om terug te vallen op Turkse of Koerdische vrienden. Die mensen stellen die vraag niet. Maar dat wil ik ook niet volledig doen, want dat vernauwt mijn blikveld te veel."
"Pas," zei Mr. Duplo, "ik kan hier niks zinnigs op zeggen."
"Ik heb al gesproken, sorry," zei James. Volkan gebaarde dat het ok was.
"Ik wil geen afbreuk doen aan wat je zei," vond Maarten, die z'n glas wijn bijvulde, "maar het omgekeerde bestaat ook. Toen ik jobstudent was in een bouwwinkel en ik moest iets weigeren, of uitleggen aan iemand van een minderheid - Turk, Bulgaar, Marokkaan, Spanjaard, maakt niet uit - was ik altijd bang dat ze gingen zeggen dat ik hen dingen weigerde uit racisme. Het is ook een keer gebeurd dat een familie boos werd en me daarvan beschuldigde, en nadien voelde ik me erg rot. Ik weet het, het is ook niet omdat je zégt dat je geen racist bent, dat je er daarom geen kan zijn, maar het is ook een ervaring die onzekerheid met zich meebrengt."
Na een korte stilte was het duidelijk dat James moest spreken. Hij had al twee derde van z'n bord schoongeveegd.
"Ik heb lang nagedacht," zei hij, "maar ik kon op weinig komen. De vorige keren heb ik een aantal onzekerheden gedeeld, maar... dat is het zowat, nu. Er is niks waar ik me momenteel onzeker over voel."
James had korte tijd na zijn studies modellenwerk gedaan. Hij hield zijn haar gemillimetreerd, en had een open, ongedwongen gezicht met een brede mond die altijd een beetje leek te lachen. Nu gaf hij les.
"Dan hoop ik dat je bekentenis straks de moeite is," zei Maarten.
"Daar mag je vanuit gaan," zei James rustig.
"Het lijkt haast niet te geloven dat je over niks onzeker kan zijn," zei Mr. Duplo met een verre blik.
"Misschien besef je het zelf gewoon nog niet," wierp Volkan op.
"Dat kan," gaf James toe, "maar dat zal dan voor de volgende zitting zijn."
"Wil iemand nog iets om te drinken?" vroeg de ober die langskwam. Ze wisselden snel blikken uit.
"Spuitwater," zei Volkan. Maarten volgde hem. James en Mr. Duplo besloten nog een halve liter wijn te delen.

Verder naar deel twee.

vrijdag 27 april 2012

Alleen op feestjes

Bijna elk jaar gebruikten we het mosselfeest van onze oude middelbare school, zoals zo veel klassen, als een excuus om een klasreünie te houden. Die van vorig jaar was niet doorgegaan en die van twee jaar geleden had ik overslagen omdat ik in Frankrijk gezeten had. Nu waren we weer voltallig. Onze klas werd indertijd gevormd door maar tien mensen en ik was één van de enige twee meisjes in de klas geweest. De groep was groter geworden. Zeven onder ons hadden een partner, al dan niet getrouwd. Elien was een paar maand terug moeder geworden en er werden beleefde vragen gesteld over de baby. Steven was pas getrouwd en zag er nog even blond en jongensachtig uit als tien jaar geleden in het zesde middelbaar."Herinner je je nog dat je plots van je bank opstond, naar voren liep en flauwviel, Peter?"
Peter en zijn vriendin waren het centrum van de aandacht. De refter, overvol met tafels ex-leerlingen, ouders van huidige leerlingen en oudere leerlingen zelf, riep vanzelf herinneringen op. Lange middagen met sport. Witte boterhammen met salami of smeerkaas.
"Natuurlijk. En Van De Velde die dacht dat het een stunt was."
"Is Van De Velde nog altijd samen met Patroklos?" vroeg Karel.
Patroklos was de bijnaam van onze leraar Grieks geweest, die enkele jaren geleden uit de kast gekomen was en blijkbaar een relatie had gehad met Van De Velde, een leerkracht wiskunde die ook nog aan ons les gegeven had.
"Ik denk het wel," zei Alex, die nu zelf leraar was. Tien jaar terug was Alex een schriele, ongezonde jongen geweest zonder vrienden. De laatste jaren zag hij er erg normaal uit. Hij was één van de weinigen die zonder partner gekomen was.
"Maar het is nu ook niet dat ik hun doen en laten volg. Dat is hun privéleven," voegde Alex eraan toe met een brede glimlach, hoewel wat hij zei niet bijzonder grappig was en er ook niemand lachte.
"Waar is je man?" vroeg ik aan Elien, die naast me zat.
"Thuis met de baby natuurlijk," antwoordde ze.
"Zo hoort dat," zei Karel, die na al die jaren nog niks ingeboet had aan fysieke omvang en goedgeluimde intelligentie. Hij doceerde in het buitenland en was voor enkele weken terug in België.
"'t Is de eerste keer dat hij het doet hoor, ik hou mijn hart vast," zei Elien.
"Heb je een takenlijst of een handleding voor hem gemaakt?" vroeg Steven. Zijn vrouw leek hem te berispen om een reden die ik niet kon achterhalen. Elien moest lachen.
"Voor jou zou dat geen enkel nut hebben," zei Peters vriendin tegen hem, "jij zou zelfs de takenlijst kwijtraken."
Opnieuw gelach omdat iedereen wist dat het waar was. Peter was nog kort op tv geweest en was het dichtste dat we in onze kring hadden dat bij een Bekende Vlaming kwam.
Er was een korte stilte terwijl iedereen mossels at.
"Vrienden, het is leuk om nog eens samen te zijn," zei Yves, die was gekomen met een bijzonder knappe vrouw. Yves was advocaat en had zijn opleiding deels in Zuid-Afrika, deels in Wallonië genoten.
Er werd instemmend geknikt en gemompeld.
"Alleen jammer dat Hero er niet bij kon zijn," mijmerde Steven. Opnieuw die berispende blik van zijn vrouw. Hij reageerde er niet op. Het gele licht van de refter deed zijn haar nog blonder lijken dan het was.
"Hebben jullie hem nog vaak gezien dan, voor... ?" vroeg Elien.
"De week voor hij zelfmoord pleegde, heeft hij me proberen bellen," zei Alex, "maar ik was niet bij mijn telefoon en hij nam niet op toen ik terugbelde."
Zijn ernst leek, net als zijn vrolijkheid daarnet, licht overdreven.
"Ik denk dat we weinig konden doen," zei Karel gelaten, met een eivol glas witte wijn in de vlezige hand.
"Ik weet het niet, ik heb me soms afgevraagd of wij niet mee verantwoordelijk waren voor zijn wanhoop," wierp Yves op. Hij zag eruit als een liberaal politicus.
"Het is waar dat we af en toe met Herodes lachten," zei Peter, "maar na het middelbaar heeft hij nog veel meer rare dingen gedaan en gezegd die weinig met ons te maken hadden."
Ik herinnerde met Herodes, Hero, als een lange, elastiekachtige jongen met kleine ogen en geen idee hoe hij zich eigenlijk echt hoorde te gedragen. Ik had op een groepswerk een keer zijn ouders gezien - statige, oude mensen die eruit hadden gezien als begrafenisondernemers.
"Zoals zijn reis naar Amerika," zei Lander, die tot hier toe verrassend weinig gezegd had. Het lag er ook wel aan dat hij tegenover Rik zat, de allerstilste van de oude klasgenoten, en dat het epicentrum van de actie zich aan de andere kant van de tafel bevond.
"Reis naar Amerika?" vroeg Elien.
"Ja," legde Steven uit, nadat hij secuur zijn laatste mosselschelp in een pot had gemikt, "In de zomer van 2003 is hij drie weken vermist geweest. Zijn ouders hadden de politie al ingeschakeld. Bleek dat hij naar Amerika gevlogen was en had rondgehangen in Los Angeles."
"Om wat te doen?" vroeg Yves, die dit verhaal ook nog niet gehoord had.
"Hij zei dat hij er zijn stemplicht mee wilde ontlopen," zei Steven.
Ik wist dat het eigenlijk 'opkomstplicht' was maar zei niks. Ik was nog niet vergeten dat de jongens mij altijd een betweter hadden gevonden.
"Dat is raar, want hij was altijd maar bezig over politiek," zei Elien.
"Hij had wel vaker bizarre redenen voor zijn gedrag," zei Peter, wiens grote ogen lachten, "Zoals die dag dat hij wegliep van school omdat hij geen keeper wilde zijn in de klasploeg."
"Of zijn brief aan dat meisje, dat hij zei dat hij de man van haar leven was," zei Alex. Opnieuw lachte er niemand.
"Hero zei altijd wat hij dacht," zei Lander vanuit zijn hoek, "hij was een soort omgekeerde Midas. Ik weet nog dat we op een ochtend stonden te lullen onder het grote afdak daar, beetje grappen maken en zo voort. En plots," en daarbij imiteerde Lander Hero's nasale timbre, "zegt Hero: 'haha Lander, jij bent een echte humorist en dat maakt alles zo veel beter.' Ik weet niet hoe Hero er telkens in slaagde."
"Soms ging men er toch ook ver over om met Hero te lachen," vond Elien. Ik viel haar bij.
"Ja, met die brief, om maar iets te zeggen, waarin hij ook had gezegd dat hij van de brug over de E17 ging springen als hij haar niet kon krijgen," zei Lander.
"God dat was pijnlijk," zei Karel. Hij slurpte van zijn wijnglas.
"Maar we deden er allemaal aan mee," zei Lander. Zijn gezicht had al de hele avond iets somber, maar nu nog meer. Hij had in de voorbije jaren lijnen onder zijn ogen en in zijn voorhoofd gekregen.
"Ik niet," zei Yves verontwaardigd. Er kwamen nog stemmen van protest. Lander maakte een handgebaar.
"Het is waar, niet iedereen van ons lachte met hem in zijn gezicht. Sommigen deden het achter zijn rug."
"Jij was één van de ergste daarin," zei Steven ongemeen fel. Er ontging me iets. Ik dacht dat Steven en Lander nog steeds vrienden waren, maar er leek iets veranderd in hun houding.
"Dat zou ik niet zeggen. Maar het was ook de reden dat ik niet naar zijn begrafenis ben geweest," zei Lander, "Natuurlijk vond ik het erg dat Hero vond dat hij zelfmoord moest plegen. Maar hij was jarenlang, ook toen we van school af waren, een makkelijk doelwit om moppen over te maken. Alleen lacht er nu niemand meer mee omdat hij dood is."
De stilte die daarop volgde was de eerste pijnlijke stilte van de avond.
"Misschien kunnen we beter een ander onderwerp aansnijden," zei Yves verzoenend, "ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat het jammer is dat Hero hier niet bij kon zijn."
Velen leken dankbaar voor Yves' draai aan de conversatie. Peter bracht een toost uit, eerst op Yves, dan op Hero. Karel volgde haast onmiddellijk, en toen gingen ook alle andere handen de lucht in.
"Tot zo," zei Lander, "ik ga buiten gaan roken."

"Sorry als het mijn zaken niet zijn," vroeg ik aan Lander, "maar komen jij en Steven nog overeen?"
Hij blies nadrukkelijk een straal rook uit. Het regende en waaide hard, dus we stonden onder één van de vele afdaken die het oude schoolgebouw rijk was. Mensen kwamen binnen en buiten in diverse toestanden van dronkenschap en tevredenheid.
"Toch wel. Alleen wat andere richtingen uitgegroeid, zeker."
Ik stak mijn eigen sigaret aan.
"Ik wist niet eens dat jij rookte," zei hij.
"In het middelbaar deed ik het stiekem, op feestjes. Sindsdien doe ik het openlijk, maar ook alleen op feestjes."
"Zo."
Een familie rende door de plassen naar hun auto.
"Het stond in de sterren geschreven dat het niet goed ging aflopen met Hero," hernam Lander het onderwerp van daarnet, "ik was dan ook niet verrast toen Steven mij belde om te zeggen dat hij dood was. Hero had begeleiding moeten krijgen van een therapeut."
"Hm. Had hij geen vrienden?"
Ik kon me alleen maar één woede-uitbarsting van Hero herinneren, die met overslaande stem molenwiekend door de klas zwom en eerder een zielige dan een gevaarlijke indruk gemaakt had.
"Dat is een zeer goeie vraag," zei Lander, "Wij waren zijn vrienden. Dat dachten we graag. Maar in zijn afscheidsbrief heeft hij naar verluidt een pak mensen opgesomd die voor hem allemaal naar de kloten konden lopen. Namen kennen we niet, maar het zou me niet verbazen als we er allemaal tussenstonden. Echte vrienden had hij niet. Dat ze daarna ook nog 'ns al die mensen uitgenodigd hebben voor de uitvaart, dat zegt genoeg. Niemand kende hem echt."
"Niemand wilde dat ook. Hij maakte het zichzelf niet gemakkelijk," zei ik.
"Dat ook," zei Lander, die met zijn ogen een koppel andere rokers volgde die geduldig door de regen stapte.
"Het moet erg geweest zijn voor zijn ouders," zei ik.
"Natuurlijk."
Ik proefde nog altijd de smaak van frieten en wijn in mijn mond door de tabak heen.
"De avond dat Steven belde, had ik net zitten luisteren naar Type O Negative," zei Lander toen, "Ken je die?"
"Je spreekt hier met iemand waarvan Karel nog karikaturen getekend heeft als raaf met paarse lipstick en eyeliner."
Lander lachte.
"Juist. Wel ja, 't is een band waar ik zelden naar luister, maar ik had toevallig een compilatie-cd opgelegd die mijn broer voor me gebrand had, en had het nummer 'I don't wanna be me' op repeat gezet."
"Ah, dat."
Ik vond dat zelf een te poppy, te vrolijk nummer waarin de muzikale kwaliteiten van hun ouder werk helemaal niet in weerspiegeld werden.
"Ja. Je weet dat het over iemand gaat die zelfmoord pleegt."
"Uit de tekst is het niet zo duidelijk," zei ik zelf, "maar het is inderdaad een bizar toeval."
"Wat me het meeste trof, was eigenlijk dat lijntje 'Don't come dressed in black when you're at his wake'."
"... 'Don't go there to mourn, but to celebrate'," vulde ik hem aan met een hoofdknik.
"Precies. Het was toen ook dat ik wist dat ik niet naar die uitvaart zou gaan. Ik héb me inderdaad vaak vrolijk gemaakt over hem. En nu kijkt iedereen nog altijd met een superieure vorm van medelijden op hem neer. Niet mijn ding."
De stilte nu was helemaal anders dan de stilte daarnet. De regen zorgde voor de nodige percussie.
De dubbele deur ging open. Yves, pontificaal als altijd, zag ons onmiddellijk staan.
"Komen jullie terug? We gaan nog dessert eten."
"Dessert is goed," zei Lander.
Ik dacht aan mijn zoveelste dieetpoging, hoewel niemand buiten ikzelf ooit problemen had gemaakt van mijn mollige heupen.
We gooiden allebei onze sigaretten weg, sissend in een plas.
"Kwam je man niet mee?" vroeg Lander.
"Hij is gaan bowlen met vrienden," antwoordde ik, "En jij?"
"Ik heb niemand. Ik ben een vrouwenhater."
"Echt?"
Hij hield de deur voor me open.
"Nee. Ik ben eigenlijk meer een mensenhater in het algemeen."
"Zo goth."
Lander lachte één keer, kort.
"Jij kan het weten."
Binnen was de sfeer aan tafel weer volledig hersteld.

zaterdag 14 januari 2012

Ungesicht (VII)

7. De andere man

Het was een kille weekavond. Tomas had enkele uren geleden zijn laatste postkaarten verstuurd en met alcoholstift citaten van wetenschappers en dichters op de toiletdeuren van twee restaurants geschreven. Hij zat in 'De Handgranaat', waar hij eerst afgesproken had met Lina, maar toen die maar niet kwam opdagen, was hij in gesprek geraakt met een oudere man die er zelf alleen zat. In een hoek van het café zaten Wolfskeel en zijn acolieten, en buiten de occasionele boze blik die Tomas van hem opving, was er niks van belang over hem te melden.
Op de achtergrond speelde klassieke jaren '70-rock.
"... naar muziek luisteren en mensen ontmoeten houdt je scherp," kwam de man aan het eind van een zin.
"Mee eens. Je kan zelfs veel over mensen leren door muziek."
"Meer door boeken te lezen, vind ik."
De man zag er midden de dertig uit, maar zijn handen en brede mond verrieden een hogere leeftijd. In tegenstelling tot het kleine cohort eenzame, oudere zuipers dat het Gentse centrum telde, zag hij er beter verzorgd uit, en niet zo egomaan als andere mannen "die het allemaal al gezien hadden" maar niks geleerd hadden.
"Ja," zei Tomas, terwijl hij nadacht en zijn blik langs het plafond van 'De Handgranaat' liet glijden, "ja. Maar je kan uit beiden ook de verkeerde dingen leren. Sommige liefdesnummers zijn bijvoorbeeld helemaal niet romantisch. Er zijn ook boeken die over relaties gaan, waar lezers compleet verkeerde conclusies aan verbinden."
"Zoals?" vroeg de man. Iets in zijn intense, grijze ogen lichtte op. Tomas besefte dat hij hetzelfde type ogen had, alleen jonger en wat groter.
"Je kent dat nummer wel van The Police, dat-"
De man onderbrak hem met een grijns.
"Natuurlijk. Dat gaat over stalking. Veel mensen weten dat."
"Er zijn er nog meer die het niet weten. Wat boeken betreft, dan... Bijvoorbeeld 'Turks fruit', als je het gelezen hebt?"
De man knikte en nam een slok van zijn bier.
"Iedereen focust zich op de enorme passie die het hoofdpersonage voelt voor zijn vriendin die hem verlaten heeft, en hoe conservatief haar familie is. Maar stel nu dat zij gelijk had?"
"Ga verder."
"Ik bedoel," legde Tomas uit, waarbij hij zijn handen spreidde over de toog, "dat hij duidelijk niet snapte dat hij haar compleet uitputte door zeven dagen op zeven zo intens te zijn. Ze ging eraan ten onder. Het hoofdpersonage was egocentrisch en had ze niet allemaal op een rij. Dan hebben we het ook nog niet gehad over al die andere vrouwen die hij nadien had en nauwelijks iets meer waard achtte dan een object zonder gedachten en gevoelens die er toe deden."
"Denk jij dat vrouwen ook niet zo kunnen denken over mannen?"
Tomas keek gestoord.
"Dat... heb ik niet gezegd, toch? Dat was ook mijn punt niet."
"Nee, dat weet ik. Ik strijd ook je punt niet af, want je hebt gelijk dat er wat scheelde aan dat hoofdpersonage. Alleen denk ik dat zijn probleem net was dat hij alleen dié vrouw niet zag als iets dat van hem verwijderd stond. Bovendien staan de meeste mensen zo tegenover elkaar. Ik bedoel mannen en vrouwen, vooral."
Tomas taxeerde zijn gesprekspartner opnieuw en liet zijn woorden in zijn hoofd ronddraaien. De man interpreteerde die stilte als een kans om een vervolg te breien aan zijn redenering.
"Uiteindelijk ben je nog niet zo oud... 25?"
"27."
"Goed dan. Maar het soort liefde waarin twee mensen in elkaar opgaan, is niet alleen onbestaand, maar ook volkomen waardeloos. Misschien leer je dat nog."
"Daar ben ik ook geen voorstander van, geloof me."
Tomas balanceerde met zijn glas tussen zijn handen. Hij overwoog even om aan deze volslagen vreemdeling te vertellen over al zijn gebroken relaties, en hoe hij steeds een balans had proberen vinden tussen dicht bij iemand kunnen zijn en die persoon los te laten, en hoe elk compromis uiteindelijk uit was gedraaid op puur verlies van tijd en energie. En dat dat ertoe geleid had dat hij de voorbije weken draaide op pure compromisloosheid. Toch vond hij niet dat hij de vrouwen van die periode als objecten behandeld had. Hij had geen enkele keer gelogen over zijn intenties.
"Dus waar komt het dan op neer?” concludeerde de oudere man, “Je gaat van persoon tot persoon, je probeert te vinden wat je op dat moment of in die periode nodig hebt, en dan is het voorbij."
"Toch," hoorde Tomas zichzelf zeggen, "moet het mogelijk zijn, denk ik, om een relatie uit te bouwen die niet verzandt in saaiheid of niet eindigt in miserie door instabiliteit."
"Geloof me," zei de man, "ik heb het geprobeerd. Het lukt niet."
Er begon een nieuw nummer te spelen. Met een klap boorde zich een moment van inzicht, een Japans soort satori, door Tomas' brein.
"Je hebt het volgens mij nooit écht geprobeerd," zei hij, "Net als ik. Ik dacht dat ik steeds in een relatie moest zitten en ik deed de dingen die ik dacht dat ik moest doen, maar dat was nonsens. En de laatste tijd ben ik bezig het tegengestelde te maken tot een nieuw idee-fixe. Zo werkt het niet. Zo kan het niet werken."
Op dat moment, en geen slechter moment was mogelijk geweest, kwam Lina 'De Handgranaat' binnen. Ze zag er geweldig uit. Tomas' gesprekspartner leek iets te gaan zeggen, maar keek als vanzelf ook naar Lina, en Tomas zag zijn blik, herkende die blik van bij zichzelf, en wist dat hij hier weg moest, dan het hem allemaal te veel was en dat de wereld op dit ogenblik mocht ontploffen.
Hij stond op.
"Bedankt," zei hij tot de man, "Maar ik moet weg."
Lina naderde.
"O? Jammer. Wie weet zie ik je nog eens."
"Kleine kans toe."
"Wat is je naam?"
"Tomas."
"Gert."
Hij had de tegenwoordigheid van geest om niet z'n hand uit te steken. Lina was bij hen komen staan. Tomas keek haar aan, pakte haar vast en kuste zacht haar voorhoofd, waarna hij het café uit beende.

Zeven uur later, na een nachtelijke snack en een lange omzwerving door de stad, waarbij hij er een punt van gemaakt had in geen enkel café binnen te stappen, zijn gsm uit te laten staan, niet te blijven stilstaan aan het water en zelfs niet uit morbide nieuwsgierigheid door de rosse buurt te wandelen, was hij terug in de Overpoort. Het was er verlaten.
"Hé!"
Hij draaide zich om. Achter hem was er iemand een nachtwinkel buiten gestapt. Hij herkende haar - donkerbruin haar in een hoge staart, scherpe kin, beetje wijd uit elkaar staande, ronde donkere ogen.
"Irina," mompelde hij, "jij hier nog zo laat?"
"Gedaan met werken. Ik ben sigaretten gaan halen."
Nu pas leek Tomas het schijnsel te merken van de nachtwinkel.
"O. Ik kom terug van een wandeling."
"Niet uitgeweest?"
"Nee. Welke kant moet je op?"
Ze gebaarde de richting die Tomas ook uit moest, en ze begonnen naast elkaar te wandelen.
"Hoe is het met je ninjawerk voor de Vlaamse regering?" vroeg ze.
"Je herinnert je dat nog? Ik heb ontslag genomen," antwoordde hij loom.
"Hmm."
In de stilte die volgde, voelde Tomas verschillende deuren openen. Hij kon Irina proberen vastnemen en kussen, hij kon haar voorstellen om met hem mee te gaan, hij kon ervandoor gaan of hij kon iets anders zeggen. Hij koos het laatste.
"Ik heb een maand geleden ontslag genomen op mijn werk. Ik was compleet op. Mijn relatie was voorbij, ik had geen energie meer, en ik had het gevoel dat mijn leven aaneen was beginnen hangen van de beleefdheden en wat ik 'voorzichtige ambities' noem, haalbare dingen die volkomen schadeloos en nutteloos zijn. Een eigen auto, een huis van mezelf, dat soort dingen."
Irina keek hem sceptisch aan vanuit haar ooghoeken.
"Dus besloot ik langzamerhand dat het mij allemaal niet meer kon schelen. Ik wilde alleen nog doen waar ik zelf zin in had. Daarom heb ik hier een maand rondgezworven, dronken geweest, drugs genomen, enfin, je snapt het plaatje."
"Mmm."
"Ik zou het kunnen blijven doen voor de rest van mijn leven. Maar op die manier... op die manier slaag je er alleen maar in je nog meer terug te trekken uit dingen die er écht toe doen. Je komt in een soort... fort terecht waarin je onkwetsbaar wordt, maar waar niks uiteindelijk nog echt van waarde is."
"Meen je dat?"
"Ben je me aan het uitlachen?" vroeg hij bitter.
"Nee. Ik heb dat soort praat alleen al vaker gehoord van anderen. Als dit een versiertruc is, ben je erg slecht bezig."
"Als ik je wilde versieren, had ik wel iets anders gezegd."
Ze stonden aan de verkeerslichten.
"Ik raakte in gesprek met een man, vanavond," ging Tomas verder, toen het licht op groen sprong, "die dat soort leven leeft. Je kon het aan hem zien. Hij gaat van affaire naar affaire, probeert zichzelf jong en in het nu te houden, en hij heeft zijn charme geperfectioneerd tot een kunst. Maar het kwam me plots zo... ontzield over. Een emotionele zelfontkenning, als je wil."
"En jij wil niet zo worden?"
"Nee," zei Tomas, blij dat hij het gevoel had dat Irina begreep waar hij naartoe wilde, "daar ben ik nu achter. Het is niet dat er een zwart-witkeuze is tussen mezelf in een keurslijf dwingen en altijd beleefd knikken, ofwel een eeuwige rebel without a cause zijn."
"Wel, een compromis kan goed zijn, zolang je er iets mee bereikt van waarde."
Tomas glimlachte.
"Inderdaad. Maar daarvoor moet je ophouden met de wereld in te delen in verliezers en winnaars. Daar draait het ook niet om. Toch?"
Irina bleef stilstaan.
"Nee. Het draait om heel andere dingen."
Ze keek even alsof ze ook haar hart zou uitstorten. Tomas wachtte enkele ogenblikken.
"Ik moet er hier af," zei ze toen.
Het viel Tomas op hoe dicht ze bij elkaar stonden.
"Ik heb te veel lopen praten," zei hij toen, "en het is al laat."
"Het geeft niet."
Tomas werd opnieuw, veel sterker, overweldigd door de zin om haar te kussen.
"Wat als we dit gesprek een andere keer verder zetten?" vroeg hij toen, zijn adem uitblazend.
Irina glimlachte. Het leek een glimlach die niet veel gebruikt werd.
"Dat is goed," zei ze na even aarzelen, "dan ga ik je ook weten te zeggen hoe ik erover denk."
"Mag ik je nummer?"
"Kom morgen langs in 'l'Ascenseur' en ik geef het je."
Ze pakte hem vast, klopte hem op de schouder en stapte toen weg.

vrijdag 13 januari 2012

Ungesicht (VI)

6. Balkonscène

Irina ademde diep in en sloot haar ogen. Een nijdige wind speelde door haar haar. Ze keek van op haar smalle, kleine balkon uit over de straat beneden, waar buiten af en toe een late fietser, geen enkele beweging en geen enkel geluid te bespeuren was. Al vijf minuten stond ze een sigaret tussen haar vingers te draaien alsof het een miniatuurversie was van een majorettenstok. De officiële naam van de discipline was twirling, een weetje dat automatisch kwam bovendrijven in haar hoofd. Ze keek naar haar gsm en las opnieuw de enige twee berichten in haar inbox. Eén bericht was van Hanna, om te zeggen dat 'l'Ascenseur' vanavond niet openging omdat de baas er geen zin in had en dat ze allemaal uitgingen naar de 'Scurvy', een ander bericht was van Gert, en een fors pak langer. Gert was een ex-lief dat aan het begin van hun relatie alle positieve kanten waar Irina op kon vallen op paradoxale wijze in zich verenigd had, en op het einde alle mogelijke negatieve kanten waar ze op af kon knappen verzameld had op dezelfde paradoxale manier. Ze vroeg zich af waarom een bericht van hem krijgen haar nog steeds zo van de kaart bracht, en verweet zichzelf haar emotionele reactie. Hij hoorde niks meer te betekenen, hij moest al lang een jammerlijke maar nauwelijks zichtbare vetvlek op een toog geworden zijn en ze vond zichzelf veel te oud geworden om zich nog aan te trekken wat hij over haar dacht, laat staan waar hij mee bezig was.
Irina besloot uiteindelijk toch de sigaret aan te steken. Door de stilte op straat klonk de ontsteking van de aansteker bevredigend luid, en kon ze zelfs horen hoe de eerste kleine strengen tabak aan het uiteinde van de sigaret begonnen te branden. Zo hoorde het.

Er was een gevecht uitgebroken. Irina was niet bang. Een ratachtige student die niet echt in 'l'Ascenseur' paste, had blijkbaar ruzie gezocht met de domst uitziende kerel in de hele bar, die een hoekige schouderpartij had waar links het woord 'bouwwerf' en rechts het woord 'fitness' in leken gebeiteld. De student was dronken of stoned, en had helemaal niet verbaasd gekeken toen hij de eerste klap geïncasseerd had.
"Is het weer zover?" vroeg Hanna, terwijl beide vrouwen vanachter hun toog toekeken hoe Malik en John tussenbeide kwamen. De student brulde een onverstaanbare belediging. Mensen kozen partij. Irina koos nooit partij. Wie vocht, had al op voorhand verloren. Wie een gevecht zocht, kon er altijd wel een krijgen, en dat begreep Irina niet. Zelfs in haar donkerste, meest teruggetrokken momenten had ze er nooit aan gedacht om zich volop in de drank, drugs, mannen of het geweld te storten. Ontbrak er bij sommige mensen een vorm van lijfsbehoud? Of overstemde de leegte de pijn die ze dachten te voelen bij hun eigen vernietiging?

Door de maanden die ze er al gewerkt had en rondgezworven had door de Overpoort, was de connectie met Gert vervaagd, maar nu lichtte ze weer op als een kruimelspoor van deur tot deur, bar tot bar. Gert was plots verschenen, niet op de manier dat iemand op de scène kan arriveren en al van elders in brand lijkt te staan van energie en verlangen, maar op een evidente manier, alsof een man als hij er in feite al de hele tijd geweest was, maar er toen pas voor had gekozen om zich aan Irina kenbaar te maken. Hij was de perfecte mengeling geweest van knap genoeg en toch persoonlijk getekend, pezig zonder uitgemergeld te zijn, intens zonder manisch te zijn, en hij had van meet af aan alleen maar oog gehad voor haar. Hij maakte muziek, kende mensen. Hij veroverde zonder te hard te willen.

De student werd buitengegooid en de breedgeschouderde bouwvakker werd door zijn maats gekalmeerd. De rust keerde langzaam terug.
“Drie pinten,” zei één van zijn vrienden kordaat. Irina gebaarde naar Hanna dat zij de bestelling wel zou nemen. Ze ging verder op haar eerder gedachtespoor. Het waren meestal mannen die ervoor kozen met geweld kenbaar te maken dat ze het leven hier beu waren en dat ze aan een flirt waren begonnen met de dood zelf. Was het een gevoel van nutteloosheid, dat hen ertoe dreef? De beelden in reclame en actiefilms die mannen enerzijds oppompte tot bundels dadendrang, anderzijds tot intellectuele onbenullen?
“Bedankt,” zei Irina toen ze gepast geld ontving. De jongen keek haar één seconde langer aan dan nodig was. In haar hoofd trok iemand een streep in de poot van een enorm bed.

Irina blies nijdig rook uit door haar neusgaten en voelde haar zenuwen opspannen. De maanden die erop gevolgd waren leken nu op een steeds uitputtender trektocht omhoog langs bergpaden, waar het landschap langzaam kaler en kaler werd, tot de top niks meer had gebleken dan een afgrond. Ze vervloekte zichzelf voor die clichébeeldspraak en trad uit haar eigen kwaadheid naar een kwaadheid tegenover Gert die altijd gelachen had met haar gewoonte om uitdrukking en woorden te verzamelen en op losse stukken papier te schrijven. Eerst goedmoedig gelach, als een vader, dan neerbuigend als een leraar, tenslotte met het hoofdschudden van een Echte Artiest die Irina maar een burgertrut vond. Dat had hij letterlijk gezegd.
Voor elk van zijn afwijkingen (deviaties!) had hij een uitleg (explicatie?) klaar gehad. Waarom hij nog niet was doorgebroken? Omdat dat niet nodig was. Waarom hij op zijn leeftijd nog zo vaak uitging? Omdat hij hield van het leven en de mensen. Waarom hij zo zelden vaste relaties had gehad? Omdat hij respect had voor de vrijheid van andere mensen. Irina had er haar studies voor opgegeven, want een universitaire studie was niks meer dan een gouden ketting die haar aan de saaie, gladgestreken middenklasse zou binden. Een leven met Gert had honderden keren interessanter geleken.
Irina vond terug een vorm van kalmte, sloot haar ogen en concentreerde zich alleen op de rook die ze naar binnen trok. Ze zag Gert nu helder voor haar staan, met zijn los hangend donker haar en zijn grote, grijze ogen. Hij had niks te zeggen. Voor al zijn pose was hij een figuur die gedoemd was steeds dezelfde rol te gaan spelen tot zijn masker afzakte.
"Ja," zei ze in gedachten, "je hebt me één ding bijgeleerd: dat ik niet kan liegen tegen mezelf."
Irina wiste de sms zonder hem te herlezen.

Verder naar deel zeven.

donderdag 12 januari 2012

Ungesicht (V)

5. Wastafel

Tomas zat op de trappen die van het Sint-Pietersplein leidden naar de Kunstlaan. De trappen waren van een bevlekt grijs, van mensen die er 's zomers en op andere warme dagen gezeten hadden met nachtwinkeldrank of met fast food. Nu zat er buiten hem niemand, en bovendien regende het. De regen was zacht genoeg om te verdragen en bovendien was er nauwelijks wind. Tomas wist dat hij op zijn gsm vier onbeantwoorde berichten had - één van Lina, deze ochtend, met een voorzichtige aanzet om opnieuw af te spreken, één van Bert die vroeg om te gaan eten, één van zijn moeder die vroeg om hem op te bellen, en een grap zonder pointe van Kim. Het was een dag dat hij geen enkele zin om op ook maar één bericht te antwoorden, waar hij er zich vroeger zorgen zou over gemaakt hebben wat mensen van hem dachten.
De maand was bijna ten einde, en daarmee ook deze staat van genade.
Tomas kon uitkijken over het volledige plein, met pal voor hem de grote, ongepast Byzantijns uitziende kerk, die op haar beurt geflankeerd werd door het abdijmuseum en één van de nagelnieuwe universiteitsgebouwen. Het paste allemaal niet zo goed samen maar als eenheid vormde het toch iets met een eigen smoel. C'est du belge, zeker, dacht hij.
Het was goed dat er niet veel mensen op straat waren. Hij dacht aan de weken die nu achter hem lagen. Van zijn eerste stappen om zich te bevrijden van al zijn zelfopgelegde regels van welvoegelijkheid, de afwijzingen en de bijna-gevechten tot de one-night-stands en het immens onnozele gevecht waarin hij drie dagen geleden was verzeild geraakt.
Niet voor de eerste keer vroeg hij zich af of hij depressief, waanzinnig was of allebei. Waanzin is uiteindelijk ook maar context, besefte hij. Het was al waanzinnig genoeg dat zo veel mensen nooit zeiden wat ze echt dachten of voelden, nooit in opstand kwamen tegen de idioten die hen omringden, of zouden uitkomen voor de verlangens die ze werkelijk voelden. Dit was het soort leven waar hij al jaren naar had uitgekeken. En hoe voelde het nu? Een uitgerokken, vervormd besef van gevaarlijke nutteloosheid, zo voelde het. Tomas was altijd maar van één soort mensen bang geweest, en dat waren mensen die niks te verliezen hadden. Nu was hij zelf zo'n persoon geworden, en hij probeerde de angst die hij voor zichzelf voelde, te ontkennen, omdat dat de allerlaatste grens was die hij mogelijk nog kon oversteken.
Hij dacht aan zijn gesprek met Wolfskeel Grindgezang, waar het mee begonnen was. De zaden waren voordien al geplant. Op die meeting waar hij had gewalgd van zichzelf omdat hij als reden voor zijn ontslag een berg corporate speak had gedebiteerd, terwijl de werkelijke reden was dat hij in een panische angst verkeerde net zo uitgezakt, inspiratieloos en gestroomlijnd te worden als zijn oudere collega's. Of dat hij niet in staat was zich te concentreren op het beantwoorden van idiote e-mails van Support omdat hij al dagen niks anders had gedaan dan elk detail van zijn mislukte relaties op te schrijven op opgevouwen kartonnen dozen, en die dan vol te stouwen met artefacten van die relaties.
Wolfskeel was maar een lucifer geweest. De ironie hiervan ontging Tomas niet, maar hij moest er niet mee lachen. Mensen die moesten lachen met hun eigen moppen, wilden ook niet echt anderen aan het lachen brengen, en tenslotte was het toch daar dat een mop om draaide.

"Heb je ooit al naar de bovenverdiepingen van al die huizen hier gekeken? Ik bedoel de gevels?" vroeg Kim. Tomas volgde haar blik naar boven en was onmiddellijk gefascineerd. Boven de kleurige, oplichtende voorgevels van de bars, clubs en snackbars zag de Overpoort eruit als een steeg van een derdewereldland. Onderaan: fris laagje verf, kleurige deurposten, schone vensters, neon. Bovenaan: afgebladderd grijs op grijs, gebroken vensters, een regenpijp die verkeerd hing of een dakgoot vol duivenstront.
"Interessant," zei hij. Kim en Tomas namen allebei een trek van hun sigaret.
"Hoe komt het dat je hier de laatste tijd zo veel bent?" vroeg ze.
Tomas kende Kim nog van enkele jaren geleden, toen ze allebei studeerden. Zij was nooit afgestudeerd geraakt en had diverse korte jobs afgewisseld. De vraag die ze stelde wierp ook de tegenvraag op - waarom zij hier zo vaak was, en of ze zelf niet moest werken. In plaats van op haar vraag te antwoorden, stelde hij dan ook die tegenvraag. Haar gelaatsuitdrukking in haar anders egale, mooie maar onpersoonlijke gezicht werd afstandelijker, alsof iemand er een nauwelijks zichtbare film had overgelegd.
"Ik ben werkloos," zei ze.
"Zoek je werk?"
"Ik ben werkzoekend," verbeterde ze zichzelf.
"Dat is hetzelfde als werkloos."
"Niet helemaal? De implicatie is anders."
Tomas haalde zijn schouders op. Kim leek haar eerdere vraag vergeten te zijn. Mensen vergaten zo snel dingen. Hij had zin in bier, maar niet in dronkenschap. Het was er de avond niet voor.

Zeven uur later hing Tomas boven zijn wastafel. Op de achtergrond, in de spiegel, zag hij Kim staan tegen een deurpost.
"Hier is toch iets aan de hand," zei ze.
"Je meent het," raspte hij.
Ze waren vier uur terug samen vertrokken naar zijn appartement. Daar was hij te moe en te humeurig geweest om seks te hebben, deels omdat hij helemaal niet verwacht had niet alleen te slapen en dan kwaad was op zichzelf omdat hij zich een luxeprobleem aantrok, deels ook omdat hij in alles voelde dat zijn lichtend pad van compleet en blind egoïsme aan het verdonkeren was tot iets anders.
"Wat is er dan?" wilde ze weten.
Tomas veegde zijn mond af, spoelde zijn mond uit onder de kraan, en pakte zijn tandenborstel.
"Dat is niet jouw probleem, eigenlijk," zei hij, terwijl hij kort oogcontact maakte via de spiegel. Hij merkte dat het wit van zijn ogen doorschoten was met rood, en merkte ook hoe ruw zijn gezichtshuid eruit zag.
"Ga je nu nog je tanden poetsen?"
"Hmm," knikte hij met de bepastade tandenborstel in zijn mond. Kim bleef staan, leek te overwegen om zich kwaad te maken en besloot toen blijkbaar dat het het niet waard was. Aanvankelijk was dat best voor Tomas, maar toen ze verdween uit het deurgaat, voelde hij opnieuw woede opkomen, een woede die geboren was uit de machteloosheid die hem tot dit experiment gedreven had.
"Ik heb mezelf gemaakt tot iemand die niets meer waard is," zei hij, toen hij drie minuten later de kamer binnenstapte. Kim sliep al, en de overweldigende, plotse golf van stilte zorgde ervoor dat alle energie uit hem wegebde.

Verder naar deel zes.

woensdag 11 januari 2012

Ungesicht (IV)

4. Diehards

Het was iets na drie uur. De gematigde fuifgangers en de meest onvoorzichtige drinkers waren al naar huis en het zag er niet naar uit dat er nog grote stromen volk zouden binnenkomen in 'l’Ascenseur'.
“Ik hoop eigenlijk dat het kalm blijft,” zei Irina tegen Hanne. Hanne knikte en waste een glas af.
De DJ was routinematig een set aan het afhaspelen die hij vorige week al eens uitgeprobeerd had, maar buiten Irina leek niemand van het personeel ooit de veranderingen in zijn sets op te merken.
“Je weet nooit op avonden als deze,” zei Hanne met een blik op de deur, waar buiten twee meisjes en een jongen aan het roken waren. Binnen telde Irina nog ongeveer vijfentwintig mensen, het merendeel mannen. Hun korte gesprek werd onderbroken door nieuwe klanten. Terwijl Irina een pint tapte en een glas wijn uitgoot (check, routine, check, efficiënte bewegingen van armen en handen, geld krijgen, berekening, glimlach, inschatten van graad van dronkenschap, viel behoorlijk mee) dacht ze aan de implicatie van “avonden als deze”. Verraderlijk rustig. De weinigen die na drie uur nog uitgingen, waren de diehards, en diehards waren er in alle soorten: eenzamen, getroubleerden en wanhopigen.
Er verscheen een nieuwe klant. Hij zag er niet heel scherp meer uit en bestelde een pintje. Bijna alle stemmen klonken dezelfde over de luide muziek. Ze dacht eraan dat ze weer maar eens vergeten was om oordopjes mee te nemen. De klant bedankte en betaalde.
“Wat is je naam?” vroeg hij. Irina keek hem opnieuw aan.
“Irina,” zei ze. Hij knikte en nam een korte slok.
“Gaat het een beetje, vanavond?” vroeg hij.
“Dat valt goed mee, het is niet te druk,” zei ze naar waarheid.
“Ok,” zei hij slechts. Hij keek om zich heen. Hoewel hij geen dom voorkomen had, had alles aan hem iets licht uitgerafeld, alsof de dingen achter zijn ogen net niet in orde waren, net niet helemaal daar.
"Hoe komt het dat je hier alleen bent?"
"Ik ben op een drie weken durende missie om al mijn angsten en vooroordelen te verbranden."
"Serieus?"
"Nee. Ik ben een ninja in dienst van de Vlaamse regering en ik ben belast met het oprollen van een Russisch spionagenetwerk. Mijn naam is Tomas, trouwens."
"Jij denkt dat je geestig bent?"
"Meestal," zei hij plompverloren, waarop hij z'n schouders ophaalde.
"Probeer je dat vaak, op die manier barmeiden versieren?"
Hij lachte als een wolf.
"Niet zo vaak. Ik moet ook zeggen dat ik meer succes heb bij andere types."
Irina moest zelf ook glimlachen.
"Je lijkt me nochtans zelf niet het prototype versierder."
"Dat klopt," gaf Tomas toe, "ik ben er zelfs erg slecht in. Hoe het me toch zo vaak lukt, dat weet ik niet echt, maar ik heb er een theorie over."
"Die ga je me ongetwijfeld vertellen."
"Hij is niet zo ophefmakend. Het komt hierop neer: kijk eens rond naar de mannen die hier aanwezig zijn. Vrouwen elimineren al minstens één derde omdat ze te lelijk zijn. Van de mannen die overblijven, elimineer je vervolgens de wanhopigen, de dommeriken, de bruten en de kerels die niks te vertellen hebben. Dan blijven er al niet zo veel meer over."
"Hm. Ik neem aan dat jij tot geen van die categorieën behoort?"
"Daar ga ik graag van uit. Maar goed, ik wijt het dus niet aan mijn eigen verdiensten."
Tomas' glas was leeg.
"Is het toilet daar?" vroeg hij, doelend op de deur voorbij de dansvloer, die slechts nog door twee groepjes mensen ingenomen werd.
"Nee, die deur leidt naar een magisch labyrint. Achter elke deur zit een giraf die tarotkaarten legt," zei Irina. Tomas' blik klaarde voor het eerst op.
"Interessant."
Irina ging weer aan het werk. 'l'Ascenseur' begon langzaam leeg te lopen. Op die momenten voelde het als een enorme zandloper waarvan zijzelf, Hanne, de baas, de DJ en de buitenwipper de allerlaatste korrels waren. Op een dag, hield ze zichzelf voor, zou ze voor de allerlaatste keer bij die korrels horen en terug tijd hebben voor andere dingen dan luisteren naar dronkaards, bizarre complimenten krijgen over haar uiterlijk of kortstondig opflakkerende relaties aan te gaan die snel implodeerden door drama. Was dit soort cynisme een deel van ouder worden? Ze vroeg zich ook af of ze niet wat te laatdunkend was geweest tegenover die Tomas, terwijl ze nog een klant bediende die een laatste rij shots bestelde. Aan de andere kant was het niet alsof ze hem iets verschuldigd was.
Toen ze twee minuten later weer enkele glazen had weggezet en kort met een schoteldoek langs de achterkant van de toog gegaan was, stond Tomas er terug.
"Het wordt tijd dat ik naar huis ga. Mijn vrienden vragen zich ook af waar ik zit," zei hij.
"Goeienacht nog, dan."
"Jij ook. Bedankt voor de babbel."
Hij stapte naar buiten. Irina volgde hem met haar ogen. Op straat keek hij om zich heen, met een blik en lichaamstaal van iemand die niets in het bijzonder hoopte te vinden, maar op alles kon ingaan dat zijn nieuwsgierigheid wekte. Het had een aanstekelijke kinderlijkheid die niet paste bij zijn zieke gezicht en zijn droge mond.
"Bijna vier uur. Ik denk dat we binnen een half uur gaan sluiten," zei Hanne.
"Het zal best zijn. Ik heb slaap nodig."
"Je gaat niet meer mee uit?"
"Geen zin, sorry."
Hanne trok een lelijk gezicht.
"Het is zo lang geleden dat je nog eens bent mee geweest."
"Ik weet het," antwoordde Irina,"maar het zegt me allemaal steeds minder. Ik heb het een beetje gezien."
In haar hoofd speelde een diaprojector snel een stel snapshots af van de bekendste afterparty-cafés in Gent en hun habitués. Ze waren ingedeeld volgens kleur, muziek, genre en het volk. Een grote zaal met zwart en groen die een slangenkuil was vol late twintigers. Een sympathiek donkeroranje plekje waar je zelden lastiggevallen werd, een dansding dat nooit een dansding was, een peperdure club waar soms BV's kwamen en veel verdwaalde hipsters en dan nog een duister hol met een misvormd balkon en een erg slechte DJ.
"Je voelt je toch wel nog goed?"
"Ik voel me ok, hoor," zei Irina. Doordat ze het zei, twijfelde ze echter aan de waarheid van die uitspraak. Hanne leek zich met dat antwoord tevreden te stellen.
"Ok dan. Als er iets is..."
Ze brak haar zin af om nog een klant te bestellen. Irina keek uit het venster en had zin in een sigaret, in een warm bed en drie dagen volstrekt alleen zijn.

Verder naar deel vijf.

dinsdag 10 januari 2012

Ungesicht (III)

3. Terugdraaiende velgen

"Je kijkt naar films en je denkt dat je leven ook zo zou kunnen zijn. Het decadente nachtleven, zo. Al die kronkelende lijven, oneliners en comebacks. Coole muziek die altijd bij de sfeer past. De werkelijkheid is hier echter overal hetzelfde: de meeste mensen worden niet voortdurend netjes belicht en staan te zweten, ze dragen geen kostuums van Armani of vrouwen hebben ook niet altijd de perfecte make-up aan. De grote meerderheid van de mensen heeft er zich ook bij neergelegd eerder aangenaam te zijn dan geestig. Of ze denken geestig te zijn, terwijl ze onaangenaam zijn."
De helft van Tomas' woorden ging verloren in de drums. Peter trok zijn wenkbrauwen op, nam zijn kauwgom uit zijn mond en plakte die tegen een paal.
"Je moet... toch geloven in iets van jezelf? Zelfvertrouwen is nodig. Mensen beelden zich gewoon ook graag in om een filmster te zijn."
"Misschien is dat goed om iemand een keer mee in je bed te praten, misschien, maar wat als daarna blijkt dat ze je een eikel vindt?"
"Vind jij mij een eikel?"
"Soms wel."
Peter grimaste en nam een slok.
"Coke?"
"Coke."
Wc's in cafés stonken altijd, maar ze verschilden onderling in hun type stank. De ergste toiletten roken zonder meer naar kak en rotte eieren.
Peter onthulde als een soort minitapijtverkoper zijn waar op het deksel van de wc, met de zorg die eigen was aan een druggebruiker die zichzelf een aura van respectabiliteit aanmat. Geen van beide mannen zei iets en Tomas was zijn eigen korte monoloog over het gebrek van glamour al vergeten. Hij dacht aan een werkweek die nooit meer zou komen en vond dat een aangenaam vooruitzicht.
Peter nam zijn tijd om het poeder netjes te versnijden met een bankkaart. Waarom altijd bankkaarten en geen tankkaarten of lidkaarten van de ECI Boekenclub? Tomas besloot die vraag niet luidop te stellen.
"Zo," zei Peter met een merkwaardig diepe stem. Van buiten klonk er geschuifel. Urine van elders. Het toilet stonk maar matig naar pis. De overheersende geur was een goedkoop merk van wc-tabletten die Tomas deden denken aan het parfum van één van zijn ex'en. Hij had haar nooit durven zeggen dat ze rook naar een toiletdame en dat hij haar daarom soms niet had willen kussen. De schaamte aan die herinnering worstelde met de schaamte aan het feit dat hij dat niet had durven zeggen.
Peter ging eerst. Het was zijn eigen spul. Tomas volgde. Hij moest denken aan het nummer 'Benzin' van Rammstein.

Terug in de zaal zelf was er niet onmiddellijk veel veranderd, buiten het feit dat het nog warmer aanvoelde dan daarnet. Ok, kleine tinteling, dat wel, maar verder niks meer aan de hand.
"Wat drink je nog?"
"Pintje."
Tomas wrong zich langs twee grote mannen en een tros dikke meisjes waarvan één een erg mooi gezicht had, en werd vrijwel onmiddellijk bediend. In zijn jaren café- en clubervaring had hij een haast mystieke techniek ontwikkeld om erg snel bediend te worden. Het lag aan een soort lichaamshouding, focus en een kleine dosis gedistingeerdheid, zelfs in dronkenschap. Althans, dat vertelde hij zichzelf graag, bedacht hij zich.
Voordat hij zijn wisselgeld op zak stak, gaf hij één van beide pinten door aan Peter, die z'n gsm uitgeklapt had.
"Bert is er blijkbaar. Hij staat buiten," zei Peter.
Tomas had onmiddellijk het mentale beeld van de immer vrolijke Bert in een streepjestrui. Bert met het sappige West-Vlaamse accent en Bert die wel eens voor zijn plezier een boek las. Bert die ook ooit een zeer creepy liefdesbrief geschreven had aan een kennis van Tomas, maar dat was intussen ook alweer drie jaar geleden.
"Dat hij binnen komt."
"Of dat hij buiten wacht," zei Peter plompverloren. Tomas snoof, voelde zijn neus tintelen en nam een forse slok bier.
"Mij gelijk."

Tomas nam alles tegelijkertijd zeer traag en met een enorme helderheid waar. Het was alsof hij uitgestegen was boven zijn eigen dronkenschap. In de wolkjes adem die hij blies kon hij op elk afzonderlijk moment bijna de atomen zelf gaan waarnemen die zich haarscherp aflijnden tegen de paarsige nacht van de Overpoort. De straatlichten bezaten een gelijkaardige scherpte, waarbij passanten en feestvierders die onder die lichten door liepen, nu eens levende neonuithangborden en dan weer knetterende lonten leken.
"Ik heb honger. Wil jij nog iets eten?"
Ook het gepraat om hem heen ontsnapte niet aan zijn aandacht. Op elke vraag die gesteld werd, kon hij duizend verschillende antwoorden verzinnen.
"Ik heb anders wel zin in een pita."
"Hm. En jij Tomas?"
Tomas dacht aan het meisje dat hij daarnet binnen gezien had met de grote groene ogen, vroeg zich af hoe het moest voelen om haar schouder aan te raken of in wat voor huis ze woonde. Hij stelde zich rommel op de vloer voor, dacht aan de rommel op zijn eigen vloer en moest doen denken aan hoe hol het was dat hij haar zou najagen voor zijn eigen plezier, alsof dat het enige was waar in zijn geconstipeerde, dronken toestand nog ruimte voor was. Hij moest denken aan haar haar en de verwijten die ze hem misschien kon maken als hij haar zou proberen kussen, of dat ze er integendeel op zat te wachten om deze avond versierd te worden. Men kon het nooit weten en elke interpretatie van een mogelijkheid was evenzeer geldig.
"Ik heb geen zin in pita," zei Tomas. Hij voelde zijn blik zweven en het leek alsof er een uur voorbijgegaan was. In werkelijkheid was er een minuut voorbij.
"Hmm," hoorde hij Peter zeggen, die zich in slow motion leek om te draaien en zijn sigaret weggooide, "Weet je wat? Ik ga er toch één gaan eten."
"Ik ga wel mee," zei Bert.
Tomas zag zichzelf knikken vanop de overkant van de straat, waar twee jonge Turken een erg luide discussie voerden met iemand die in een auto zat met geblindeerde vensters. Tomas dacht aan auto-achtervolgingen, snel draaiende wielschijven die in zonlicht merkwaardig genoeg altijd in de verkeerde richting leken te draaien, het glijden van lampen in tunnels over de zwarte motorkap, de grille en de vensters en hoe het leder (ongetwijfeld leder) zou ruiken, gemengd met een soort pooierdéorodant. Wie weet zou de onzichtbare chauffeer een pistool trekken en één van de twee Turkse jongens neerschieten maar dat gebeurde niet. Raam dicht, Turken hoofdschuddend, auto reed weg. Drugs? Drugs, vermoedelijk.
"Ik ga een wandeling maken," bracht Tomas uit.
"Gaat het wel?" wilde Bert weten, die het minst stoned of high of wat dan ook was.
"Ja," antwoordde Tomas met een vaag handgebaar, "Ik zie jullie straks nog wel."
Of niet, dacht hij. Of nooit. Misschien verdwijn ik wel voorgoed.
"Kom, we gaan eten," zei Peter, die duidelijk enorm hongerig was.

Verder naar deel vier.

maandag 9 januari 2012

Ungesicht (II)

2. Nachtzoo

Irina’s platte schoenen maakten bijna geen geluid op de tegels van het trottoir. Het enige waaraan een blinde zou kunnen horen dat ze over straat liep, was het doffe gerinkel van de gespen van haar schoudertas. Het was kouder aan het worden, en in de late herfst leek het steeds of de anders dicht bijeengebouwde huizen, appartementen, winkels en cafés van Gents hoekiger, hoger en wijder werden, alsof ze zich misschien vanzelf terugweken van wie in die kou nog op straat wilde komen. Maar Irina genoot op een erg eenvoudige manier van die ijzige stilte. Eind november betekende dat de meest studentendopen voorbij waren, dat de laatste grote feestjes eraan kwamen en dat de eerstejaarsstudenten intussen al een vorm van routine gevonden hadden. Het betekende ook minder verrassingen, maar dat was op zich niet zo erg.
Irina had zin in een sigaret maar ze hield zich in. Ze zou er nog wel één roken voor ze 'l’Ascenseur' binnen moest. Ze stak de Heuvelpoort over, dat onmogelijke kruispunt waar in principe veel meer ongevallen zouden moeten gebeuren dan dat er gebeurden, maar omdat iedereen er zo voorzichtig was, gebeurde er zelden iets. Drie jaar geleden was er nog een auto uitgebrand na een botsing, en vorig jaar was er een student aangereden.
Irina bekeek zichzelf zijdelings in de weerspiegeling van een hoog gebouw dat ooit een studentenresto geweest was, en nu langs alle kanten stond te verloederen. Het samenspel van hoeken, glas en jaren ’70 oogde hol en naargeestig. Onder haar hoge trappen verzamelden soms junks of marginalen die andere mensen aangaapten. Vandaag was er niemand.
Er hing regen in de lucht. Irina snoof en keek naar boven. Geen ster te zien in de donkerpaarse hemel. Ze had ergens gelezen dat Gent de slechtste luchtkwaliteit had van heel Vlaanderen. Fallout van het havengebied in het noorden, mogelijk. Of opspattend schuim van al die Gentenaars die nog verknocht waren aan hun sigaretten, sigaren en pijpen.

De Overpoort. De vergaarbak van jeugdige overmoed. Niet meer wat het geweest is. Gehaaid en snel. Toch wel overroepen. De afvoerput van studenten en marginalen. De ene drugsclub naast de andere. Vier pitabars maar echte kenners zworen slechts bij de fijne kebab van 'Collosseum' (verkeerd gespeld, al jaren). Frituur 'De Bronzen Boulet' had veel van zijn pluimen verloren omdat de eigenaar dement aan het worden was. De club op de hoek met het Stalhof was vervloekt. Alleen in 'De Cascade' kon men nog proeven van het echte studentenleven met lint, kiel en cantuscodex. 'The Apocalypse' had vaak een witte kat voor het venster zitten.
Al die uitspraken, al die zinnen. Irina voelde ze soms door haar hoofd klutsen als ze werkte. Iedereen in Gent had een mening over de Overpoortstraat, één van de zenuwcentra van jong en minder jong Gents geweld en al meer dan dertig jaar een zware uitgangsbuurt.
Irina stond buiten en rookte. Binnen had Hanne even de shift overgenomen. Als ze links keek, zag ze de straat met een flauwe kromming verder naar boven lopen. Aan de 'Overpoort Pool' stonden enkele Turkse dertigers luid te discussiëren. Eén van de vaste medewerkers van de 'Pool' stond erbij. Irina herinnerde zich dat hij Olivier heette en een erg opdringerig, onvolwassen mannetje was. Op dat soort momenten was het een voordeel dat ze met hakken aan net boven de meter tachtig kwam – dan kon ze dat slag opdringerige kobolden al neersabelen door er gewoon geringschattend naar te kijken.
Verder rechts, aan de overkant, had Mike besloten om de 'Luxor' dan toch te openen. De cafébaas van het dompige, alternatieve café waar herfstbladeren en noten op de veel te smalle dansvloer lagen, was een notoir dronkaard en had er al zeven relaties aan versleten met steeds jonger wordende vrouwen.
Nog verderop was er een gewemel rond 'Scurvy', een blinkende nieuwe club waar alleen al even blinkende mensen werden binnengelaten. De definitie van het woord klatergoud – dure maar slechte pils, goed geklede maar domme mensen en een interieur dat haar bezoekers agressief herinnerde aan de late jaren ’90, toen de zwanenzang van de megadiscotheken was ingezet. Klatergoud. Irina sprak het net niet uit en nam zich voor om het woord te onthouden, ergens te gaan gebruiken.
Aan de overkant van 'l’Ascenseur' lag het Stalhof, een dode zij-arm van de Overpoort, met aan de linkerkant van de bekasseide steeg de blokkendozen van de studentenhomes, en aan de rechterkant de debiele broertjes van de gewone Overpoortcafés. Er was een mislukte Irish pub bij die niet door Ieren werd uitgebaat en waar bijna alleen Spaanse en Italiaanse Erasmus-studenten kwamen. Er was nog een onooglijk vuil café waar de lelijkste rockers van heel Gent op een kluitje zaten, een fuifzaal die leek op een stripclub, een karaoke met verdachte Maleisiërs en tenslotte 'De Handgranaat', een zeer links nest waar vooral hangouderen en jonge communisten zaten.
Sigaretten zijn ‘the great equaliser’ had één van Irina’s docenten gezegd. Bier was dat ook. Men beweerde wel dat iedereen net wat anders reageerde op bier en dronkenschap, maar Irina vond de meeste mensen veelal dezelfde: een uitvergroting van zichzelf, met alle positieve en negatieve kanten. Jammer genoeg bleef er van sommige mensen weinig positiefs over, dan. In een jeugdboek dat ze ooit gelezen had, voerde het vaderfiguur aanstaande huwelijkskandidaten voor zijn dochter dronken om erachter te komen hoe hij werkelijk in elkaar zat. Irina had het voordeel dat ze al haar huwelijkskandidaten meestal al had leren kennen als ze dronken waren. Ondanks verschillen in persoonlijkheid, waren het vooral soorten alcohol die gedrag licht veranderden: bier maakte mensen luid, emotioneel en dom. Wijn maakte mensen moe, melig en zeurderig. Gin produceerde niet zo veel resultaat. Tequila was de kernbom onder de sterke dranken en sloeg kraters in geheugen als een soort eenmansgrenadier. Vodka werkte verraderlijk en deed mensen denken dat ze niet zo dronken waren als ze echt waren. Zware bieren maakten mensen tot lapzwanzen.
Aan haar linkerkant ging '’t Plezier' open, een café dat nooit veel klanten trok buiten die die er bijna altijd kwamen. Het was er rustig zitten als het er niet stonk naar pis.
Irina’s sigaret was op. Ze rechtte zich onwillekeurig wat meer, en ging terug de bonkende walm van 'l’Ascenseur' binnen.

Irina was bijna bij 'l’Ascenseur' aangekomen. Eén na negen, één minuut te laat, maar niemand die er iets van zei. Er was nog steeds bijna niemand op straat. Zo waren vrijdagen – leeg tot laat op de avond, daarna een explosie van volk, en dan weer een snelle leegloop rond drie uur. Wie daarna overbleef, was een diehard, een alcoholicus of iemand die problemen zocht door ervan weg te lopen in de breedst mogelijke zin.
Ze bedacht zich dat ze hier al ontelbare keren gestaan had, een sigaret had gerookt, in één beweging, in één routine. En kort overviel haar een gevoel van veraf gelegen melancholie bij die vaststelling. Hier leek het alsof altijd alles anders was, maar eigenlijk veranderde er niets. Irina staarde naar haar aansteker, en borg hem weer op.

Verder naar deel drie.