Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 8 september 2022

De keizer van Populië: Moord (I)

De keizer van Populië, hoofdstuk 1 - Moord (I)


Over Populië-Econovina

Populië-Econovina is een klein, redelijk afgelegen land in Europa met een vlak tot heuvelachtig karakter, een nauwe kustlijn en diverse rivieren die het landschap doorsnijden. Het land heeft een gematigd klimaat, met milde zomers en winters. Oorspronkelijk ontstond Populië als een losse confederatie van verschillende rijke stadstaten, en mettertijd ging het land bekend staan om zijn strikte neutraliteit. Desondanks is het niet politiek en economisch geïsoleerd: het is een lid van de Verenigde Naties, de Europese Unie en talloze andere internationale samenwerkingsverbanden.

Het land heeft een bevolking van 3 miljoen mensen, waarvan 2 miljoen in de centrale agglomeraties wonen rond de hoofdstad Populië-Econovina-Centraal, beter gekend als Hegegrad. De hoofdstad ligt op de grens tussen de voornaamste twee gewesten: Populië in het westen, en Econovina in het oosten. Naast Populisch en zijn er ook minderheidstalen als Duits, Frans en Desperanto. De belangrijkste religies in het land zijn het syncretisch christendom, dat de officiële staatsreligie is, aangevuld met enkele neo-paganistische en manicheïstische godsdiensten.

I. De dood van de consul


PARKEERPLAATS VAN ‘HET ROZE BALLET’, DISTRICT VOGELARIJE, 5:49AM


Vogelarije was geen aangename plek om te wonen – het district werd aan drie kanten omgeven door een amorfe, slecht ingedamde bruine rivier waarin al het afvalwater terechtkwam van Hegegrad en hoger gelegen stadsdistricten, en hoewel de wijk ook hoogbouw bezat, kwamen maar enkele verbrokkelende torens uit boven de permanente smog waarin Vogelarije gemarineerd werd. Als er al licht priemde door de smog, kwam die van discrete koplampen of roze uithangborden, die elkaar steeds vonden in de seks- en porno-industrie die er nooit sliep. 
Ik nipte van de gesloten beker koffie die Gianni voor mij was gaan halen terwijl ik op een afstandje uitkeek over het afgezette parkeerterrein van ‘Het roze ballet’, één van de talrijke seksclubs, die er van de buitenkant meer uitzag als een bunker dan een plek van plezier, en omgeven werd door vuile, hoge woontorens vol graffiti en bruine doeken, grijs betonmos en permanent stochastisch lawaai van geschreeuw, kleine knallen en echo’s van motoren en metaal. Het lawaai was nooit aanhoudend en groot genoeg om weg te zinken in de achtergrond, maar altijd luid genoeg om irritant te zijn, alsof Vogelarije een permanente busrit was waar er altijd wel één bejaarde stonk naar urine, één baby krijste en één lokaal bandietje met een mes de zetelkussens zat te versnijden omdat er niks beters te doen was.
“Aan het nadenken, chef?” vroeg Gianni. Ik slurpte van mijn koffie.
“Niet echt. Wanneer kunnen we bij het lijk?”
“Het lijk – ja, wat er van over is.”
Hoofdcommissaris Satan had me uit mijn bed gebeld. Volgens de eerste getuigen die rond 4:30 ’s ochtends waren begonnen aan hun hopeloze dagshift om de straten hier schoon te maken, had het erop geleken dat consul Lucas ter Linden, vlak nadat hij de discrete achteruitgang van ‘Het roze ballet’ had verlaten, door een jetturbine was gehaald. Over een oppervlakte van ruwweg 8m² waren botsplinters, vermangeld vlees, huid, haar en kledij uitgebraakt die hadden toebehoord aan ter Linden, die enkel geïdentificeerd was door een stuk roze spandex en zijn typerende bril. De media waren er nog niet, maar dat zou niet lang duren. Mijn mensen hadden al een cordon geplaatst rond de parkeerplaats en de straat.
“Wel ja,” zei ik, “wat er van over is. Wat is de kans dat het niet ter Linden is?”
“Vrijwel nul. De brilmontuur is 100% een match, het is zijn auto even verderop, en bijna niemand anders draagt het soort roze spandex dat hij altijd droeg.”
De jongens en meisjes van de forensische dienst leken wel over een maanlandschap te bewegen, traag en secuur. Voor ik zelf nog iets kon zeggen, kwam er commotie vanop de straat, in mijn rug.
“Nee! Laat mij los. Ik ben de burgemeester!”
Ik draaide me om. Een schriel, schlemielig mannetje met een enorme voorbeet en een pedosnor probeerde zich langs het cordon en een potige agent te wurmen. Cabron San Tander was de naam van het mannetje.
“Louis, laat hem door,” gebood ik de agent, “dat is de districtsburgemeester van Vogelarije.”
San Tander snoof en stapte op me toe. Hij had een vale gezichtskleur en roestbruin, vettig haar waaruit zijn twee kromme, gemuteerde oren staken.
“Inspecteur Haspelaer,” begroette San Tander mij met een knikje, en hij liet mijn naam ook gehaspeld klinken, zoals hij alles uitsprak, binnensmonds en met een rare bariton, alsof iemand zijn stembanden had afgedekt. Het kon de voorbeet zijn, natuurlijk.
“Meneer San Tander,” groette ik hem terug, “bedankt om zo vroeg op de ochtend te komen.”
“Geeft niet, ik was nog wakker,” zei hij, terwijl hij probeerde langs mij heen te kijken of hij iets kon zien van de restanten van ter Linden.
“Wist u dat consul ter Linden hier vannacht was?”
San Tander richtte zich weer tot mij met zijn priemende, kleine ogen.
“Hij kwam hier elke dinsdagavond.”
“Zijn vrouw wist niet dat hij hier was, nochtans.”
“Ze wilde het niet weten, zeker,” schampte San Tander. ‘Het roze ballet’ was een exclusieve seksclub die enkel leden aanvaardde op uitnodiging.
“Was u er zelf ook, de voorbije nacht?”
“Wat zou ik daar te zoeken hebben?” mompelde hij.
“Dat is geen antwoord op mijn vraag.”
San Tander sloeg zijn ogen neer.
“Ik mag er niet binnen. Ik ben geen lid.”
“U bent districtsburgemeester.”
San Tander haalde zijn schouders op en keek langs me heen in het ijle. Het verbaasde me ook niet volledig. Van alle districtsburgemeesters had San Tander zonder twijfel het meest machteloze en groezelige profiel.
Gianni dook weer op aan een andere kant: “Inspecteur. Spritzmann zit op u te wachten.”
“Bedankt. Meneer San Tander, u mag voorlopig gaan. We komen misschien later nog eens bij u terug.”
“U had mij ook kunnen telefoneren,” zei hij vuil. Ik keek hem streng aan.
“Sorry,” zei hij toen, waarop hij afdroop en nog even in de buurt bleef ronddrentelen om te zien of hij iets kon doen (of zien).
Even later zat ik tegenover Heinz Spritzmann, de uitbater van ‘Het roze ballet’. Heinz was even vaal en bleek als San Tander, maar had een krachtige bouw en was van kop tot teen gekleed in leder, met vervaarlijke plateaulaarzen met verchroomde uitsteeksels, een dubbele buik- en borstriem afgezet met spijkers, vingerloze handschoenen en een bivakmuts. Aan zijn riem zat een opgerolde zweep, en op zijn bureau voor hem lag zijn glimmende ‘vibreergeweer’, een vibrator die gemonteerd was op een kalasjnikov.
“Inspecteur Haspelaer,” begroette Spritzmann mij, “gaat u zitten. Drinkt u iets?”
“Nee, dank u,” zei ik terwijl ik plaatsnam. Spritzmanns bureel was klein en claustrofobisch. Er stonden twee laptops open, waarvan één op een gedempte geluidssterkte porno speelde. Twee hoge, ijzeren kasten waren gesloten met een hangslot. Van een buis onder het plafond kwamen diverse kettingen. Intussen had Spritzmann zichzelf een glas cognac uitgeschonken en stak hij een sigaret op.
“Lucas ter Linden is hier naar buiten gegaan rond 3u30,” kwam hij ter zake, “er zijn camerabeelden van. Niet van de parking, helaas.”
“Er staat nochtans een bord dat de parking bewaakt wordt.”
“Ja, door voyeurs. Die zijn meestal weg tegen 3u. De buitencamera’s werken al maanden niet meer. Iemand heeft erin gepist.”
“Hoe? Die camera’s hangen twee meter boven de grond.”
Heinz Spritzmann lachte een rij sterke, gele tanden bloot.
“Heeft u als kind nooit om ter hoogst proberen pissen met uw vriendjes?”
“Ik had geen vriendjes.”
“Ook goed,” schokschouderde Spritzmann, “Nu, het was hier een nacht als een andere. Een optreden van Delly & De Drie Vogels op het hoofdpodium, een orgie in de feestzaal, BDSM in de kelder, porno op zolder en discrete gay seks in de darkrooms.”
Hij vertelde het alsof hij boodschappen was gaan doen.
“En waar was ter Linden?”
“In de darkrooms, wellicht.”
“En u?”
“Ik hielp Chrystella en Thomas op de pornozolder. Daarna ben ik naar de BDSM-kelder gegaan om enkele slaven een pak slaag te geven. Ik heb ter Linden enkel in het voorbijgaan gezien. Het leek me wel alsof hij zich amuseerde, maar,” en daarbij duwde hij zijn sigaret uit op zijn eigen belittekende voorarm, “fuck, doet deugd,” waarna hij weer hernam, “aan hem kon je dat nu ook niet altijd zien, met zijn hypocriete christendemocratische gluipkop.”
“Het klinkt alsof u het niet kan schelen dat de consul hier vermoord is op de terreinen van uw zaak?”
“Jawel. Maar u kan toch niet verwachten dat ik een traan ga laten om een consul die onder meer beloofde dat hij de seksindustrie ging platleggen maar er dan zelf stiekem komt feesten?”
Ik betwijfeld of Spritzmann in zijn leven überhaupt al één traan had gelaten. De man stond bekend als een geharde pervert met een aardedonker gevoel voor humor.
“Weet u wie bij ter Linden was?”
“Geurt Dickens was bij hem, zoals vaak,” zei Spritzmann, die van zijn cognac nipte, “en Wanda Froger.”
Geurt Dickens was de districtsburgemeester van Groenegem en Wanda Froger die van Withaven, dus ik trok mijn wenkbrauwen op.
“U bent verbaasd? Denkt u dat de machtigen der aarde hier enkel komen om te neuken en drugs te doen?”
“Drugs?”
Spritzmann lachte rauw.
“MDMA, coke, viagra… hier is alles.”
“Dat is… bekent u nu een misdrijf?”
“In Vogelarije kan dat allemaal. Vorig jaar legaal gemaakt door de betreurde consul ter Linden, vader van Populië-Ecovina.”
Ik wist niet of Spritzmann de waarheid sprak, maar corrupt als de Staten-Generaal waren, dan was dit jammer genoeg goed mogelijk. Ik maakte een aantekening.
“Is er een gastenlijst?”
“Nee. Ik ga ook mijn ledenbestand niet delen tenzij ik daar een verzoekschrift voor krijg van procureur Satan.”
Van boven klonk er een snerpende gil. Spritzmann zuchtte.
“Chrystelle!” brulde hij.
“Je moet komen!” gilde ze terug.
“Ik kom direct,” riep hij, terwijl hij opstond uit zijn stoel. Hij had al de hele tijd met een knoert van een erectie gezeten.
“Er staan ook foto’s van gisteren op ons sociaal netwerk,” zei Spritzmann nog, voor hij me aan mijn arm uit mijn stoel haalde en me de gang op duwde, “u vindt de uitgang daar.”
Hij rende zelf op zijn luide laarzen de andere kant uit terwijl Chrystelle van boven nog een gil slaakte. Ik slenterde de richting uit van de uitgang, niet voor ik lusteloos nog even de deur probeerde te openen naar de centrale feestzaal, die natuurlijk op slot was. Terwijl ik naar buiten stapte, de grauwe ochtend in, laadde ik KinkedIn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten