Waarover gaat 'Constellatie'? De roman beschrijft één nacht op een appartement in Gent, waarvan de enige bewoner besluit om de hele nacht op te blijven om in de eerste sneeuw van het voorjaar van 2020 te kunnen gaan wandelen. Elk uur schuift de zodiac mee. Buren en buurten worden geanalyseerd, er is het gezelschap van een spookhuisdier, er worden duchtig roesmiddelen aangesproken en een onverwachte vreemdeling komt langs. In de minuten en uren waarin het hemeluitspansel voorbijtrekt, een brutale exegese gepleegd. De demonen van het hoofdpersonage vechten met de demonen in de buitenwereld: de vadsige staat van de Nederlandse letteren, de drieste leugens van demagogen en de crisis van de mannelijkheid.
Onderstaand is als cadeautje het volledige eerste hoofdstuk. De roman zelf verschijnt als digitale publicatie op 15 april op Boekjeswebshop.
HORUM ARIETIS
(21:00-21:59)
OORLOG
А в нашого Шума зеленая шуба
Дівки гуляли, шубу порвали
Сію-вію, сію-вію конопелечки
Сію-вію, сію-вію зеленесеньки
“Nee.”
De
barrière. De weigering om je te buigen naar de wil van een ander. Het blijven
staan. Het zwijgen. In een diepe stand zakken, klaar om te vechten als het
moet.
“Nee.”
Niet
stoppen en juist aan snelheid winnen, of onverzoenlijk dieper, hoger of verder
gaan. Je omdraaien en weggaan. De dialoog verbreken, jezelf redden.
“Nee.”
Een zich opdringende
nieuwe realiteit afwijzen. Het naast je neer leggen. Niet meedoen. Niet
langskomen. Niet komen opdagen.
“Nee” en
niet “ja” is het krachtigste woord dat er is. Het is ook het meest natuurlijke,
omdat alles wat bestaat van in het begin een verwerping is van de entropie.
Uiteindelijk gaat het aan die entropie ten onder, maar het kort opflikkeren van
het loutere bestaan in de eindeloze leegte en kilte van het universum is een
affront aan de entropie zelf, de oppergod van het niets.
Mensen
zeggen niet genoeg “nee” en als ze het al zeggen doen ze het veel te stil, te
laf, of juist veel te luid op een totaal ongepast moment omdat ze het zich
kunnen permitteren tegenover pakweg een kind dat koekjes komt verkopen voor de
scouts of een telemarketeer die aan de andere kant van een telefoon ook maar
zijn wanhoopsjob doet.
“Ik ben
Anton Voloshin en vandaag zeg ik nee,” zeg ik tegen de spiegel.
Er
bestaat ook een “nee” dat een “ja” is in vermomming. Je roept “nee” tegen de
wetenschap en zegt daarmee “ja” tegen een charlatan of tegen je eigen slechte
geweten. Je zegt “nee” tegen die intimiteit waar je zo naar verlangt, en dus
“ja” tegen je angst. Je zegt “nee” tegen zorg dragen van jezelf, en daarmee zeg
je “ja” tegen je zelfhaat.
Ik heb
tijdelijk een witte nepbaard van scheerschuim. Als kind vond ik het altijd
fascinerend, dat scheerschuim, verbonden als het was met een ritueel dat hoorde
bij mannen, niet bij jongens, en een ritueel waar ik later ook aanspraak op zou
kunnen maken. Op dat vlak was mijn leven bijzonder simpel: ik was geboren als
jongen, voelde me een jongen, deed veel dingen die typisch waren voor jongens,
keek er naar uit om een man te zijn en ik vond meisjes bijzonder aantrekkelijk.
Dat vind ik nog altijd, overigens. Een vrouw doen lachen is nog altijd net iets
bevredigender dan een andere man doen lachen. Mijn vriendinnen staan emotioneel
net iets dichter bij me dan mijn vrienden, daar waar aantrekking is
gesublimeerd tot vriendschap zonder meer.
Ik klop
het scheermes uit tegen de rand van de lavabo. De spiegel is lichtjes
aangedampt. Ik denk aan de beginscène van Ulysses, waar de zich
scherende Stephen Dedalus aan de vaardige hand van schrijver James Joyce al op
de eerste pagina’s begint aan een monsterlijke literaire artilleriebarrage die
alle voorgaande romankunst aan gruzelementen blaast. Lang heb ik gedacht dat ik
zo goed kon worden als Joyce, zo baanbrekend en grensverleggend, maar niet
alleen was dat simpele overmoed, je meten met dode schrijvers is eigenlijk een
literaire Kadaversynode houden waar elke deelnemer zichzelf belachelijk maakt
en het weerloze lijk beroofd wordt van elke waardigheid.
Ik was
weg wat resteert van de schuimbaard en heb terug een acceptabel getrimde
stoppelbaard met dito snor, omschreven door een vriendin als een “Gentse” snor.
Technisch gezien is dat correct, want de snor hangt vast aan een Gentenaar. Of
er stilistische waarheid in zit, dat kan ik niet zeggen.
Nu goed,
ook vorig jaar hebben de literaire vissen weer niet gebeten. “Wij kunnen uw
werk helaas niet uitgeven.” Wat een vreemde uitspraak, alsof ze plots inkt te
kort hebben of dat er iemand een pistool gericht houdt op de redactie om hen te
verhinderen mijn boek aan te nemen. Natuurlijk leest “wij willen uw werk
niet uitgeven” een stuk onbeleefder, maar dat is wel de waarheid. Een antwoord
krijgen geldt tout court al als een positief signaal. Veel uitgeverijen
vertikken het om überhaupt iets te laten weten.
“Nee,”
zegt de uitgever, die in mijn verbeelding natuurlijk geen smaakvolle
intellectuele gigant is met een verfijnd gevoel voor de letteren, maar een
gladde, dubbel bekinde Biedermeier-burgerman die zo risico-avers is dat enkel
gepureerde taaltroep zijn goedkeuring wegdraagt. Dat, of epigonen van auteurs
die wel een uitgever vonden die bereid was de nek uit te steken. “Ja, iets als
Lize Spit, maar dan geschreven door een homo.” Of: “precies een auteur die oogt
en praat hoe het publiek wil dat een auteur oogt en praat.” Of: “Prima, net
Maarten Inghels, maar dan nog toegankelijker.” Net zoals sommige beroemdheden
voor de lol meedoen aan lookalike-wedstrijden en verliezen, werd naar eigen
zeggen Herman Brusselmans ooit door zijn eigen uitgever afgewezen onder een
andere naam, en verweet die hem “een flauw aftreksel van Herman Brusselmans”
ingediend te hebben. Brusselmans vertelde dat verhaal destijds met een grimmige
zelfspot, maar zonder de waarheid ervan in te zien. Van flauwe aftreksels weet
hij nochtans veel.
Erg veel
mensen kampen met het gevoel niet goed te weten wat ze hier eigenlijk doen op
de wereld, gekoppeld aan het gevoel dat iedereen om hen heen dat wel lijkt te
weten. Ik kan je een geheim verklappen: ik ben één van die mensen die precies
weet wat hij hier doet en waar hij naartoe wil, en het is een extreem
ontgoochelend bestaan. Het enige dat vervelender is dan niet weten wat je doel
is, is weten wat je doel is en het dan niet halen. Aan de andere kant kan je in
de kunsten altijd debuteren, ook al ben je 80, ook al ben je morsdood. Op
sportkampioen of jonge rockgod worden staat een onverbiddelijke klok.
Ik ga
naar het balkon, een kleine drie vierkante meter aan de voorkant van mijn
appartement, met uitzicht op een rustige straat en een klein park kale bomen.
Ik beeld me in hoe ze er zullen uitzien onder de sneeuw die zal vallen. Nog
verstilder, noch winterser, nog doodser, nog meer een inspiratiebron voor
onverholen postkaartromantiek, waarbij ik romantiek bedoel in de traditionele
zin, met hoofdletter R, met een bijna ongepaste opwinding voor het
vergankelijke en het rotte. Toch bedenk ik me dat weinig grote Romantici in de
literatuur echt begaan waren met de winter. Bij de fascinatie voor de
aftakeling van een Baudelaire hoort eerder een zweterige nazomer, bij Blake
denk ik aan de hoogzomer en Multatuli hield zich schuil in de beklemmende
tropen.
Misschien,
denk ik onlogisch, is deze nacht het begin van een nieuw begin, een gedachte
die ik al vaker zal gehad hebben, maar zoals Maxi Jazz ooit rapte: “One swallow don’t make a summer / But
tomorrow has to start somewhere.” Met andere woorden: rot op met je
definities, epistemologisch spook in m’n hoofd. Over N aantal uren zal ik als
een pure maagd de eerste sneeuwval van het jaar beleven, naakt dansend als een
heiden. Mijn buren zullen me gek verklaren en de goegemeente zal schande
spreken over het natuurdelirium waarin ik me zal bevinden. Ze vinden me vast nu
al een vreemd figuur.
Op
weekdagen verlaat ik in de vroege namiddag soms het appartement volledig in pak
en das, en soms slenter ik tijdens het spitsuur naar buiten met een
trainingsbroek en een versleten hoodie. Ze zullen ook wel al de glasbakken
hebben zien buiten staan, tot aan de nok vol met lege potten appelmoes,
mayonaise en de onschadelijk gemaakte obussen van vodka en wijn. Misschien dat
ze daarom dachten dat ik glazen te pletter gooide in de straat TITELKAART: Later meer daarover!. Ze zullen misschien het hunne
hebben gedacht over de afwisselende vrouwen die hier geweest zijn en langskomen
(meestal platonische vriendinnen, maar dat weten zij niet). Wellicht weten ze
niet eens hoe ik heet. Dat is niet erg, want ik onthoud ook hun namen niet.
Men zegt
soms dat dat erg is, dat we onze buren niet meer kennen. Ik sta daar agnostisch
tegenover. Je hebt namelijk niet gevraagd om je buren, en bekend maakt zeker
niet altijd bemind. Misschien dat ik, als ik een huis had met een tuin
eromheen, mogelijk spontaner in contact zou komen met mijn hypothetische buren,
maar is dat een positief ding als hun koters hun voetbal steeds in je tuin
mikken, je moet rekening houden met zatte tuinfeesten of razende grasmaaiers?
Want dat zijn ook evoluties van de
laatste 30 jaar. Een eeuw terug bestonden grasmaaiers niet, voetbalden de
pagadders op een grasveld waar niemand kwam en bleven dronken sociale werven
beperkt tot één van de cafés van het dorp.
Ik strek
me uit en adem diep de winterlucht in, dan weer uit, en daarmee ook de
burengedachten. In dit kille begin ben alleen ik van tel.
“Nee.”
Ik kom vannacht
niet naar je feestje.
“Nee.”
Het leven
was vroeger niet beter. We moeten vooruit, omdat we eigenlijk niet anders
kunnen.
“Nee.”
Vorig
jaar besloot ik om Sofia te blokkeren op sociale media. Na een jaar vruchteloos
proberen een relatie uit de grond te stampen en toen dat niet lukte ook nog
eens een potentiële vriendschap zien mislukken door haar voortdurende
aangeleerde hulpeloosheid, had ik het gehad. En nu heb ik al een tijd niets.
Mijn datingleven is intussen een kerkhof vol weggezakte zerken. Na Sofia werd
het eveneens niets met Gabrielle, met Karen of met Olivia, de meest recente
vrouw waar ik meer dan één date mee had.
“Nee. Het
ligt niet aan jou, het ligt aan mij. Ik weet niet wat het is, maar er ontbreekt
iets. Ik vind je erg leuk, maar ik ben niet verliefd. Je komt op het verkeerde
moment in mijn leven. Ik hoop dat je me niet zal haten.”
Ach,
woorden die ik zelf ook nog in de mond heb genomen. Ze maken me niet eens meer
boos of teleurgesteld. Hooguit wil ik er mijn hoofd tegen de muur door slaan.
Ik wenste
dat ik hoorns had. Maar dan zat ik ongetwijfeld vast in de muur.
Ik frons
en bekijk rustig mijn wagen die aan de overkant van de straat geparkeerd staat
onder de takken van een vervaarlijk overhellende, kale boom. Overdag is hij van
een donker type magenta, ’s nachts is hij zwart net als de meeste andere
auto’s. Hij is de opvolger van een salariswagen waar ik tot eind 2017 mee reed
en die Sofia en ik mijn “patserbak” noemden omdat het een zwarte Mercedes was
met getinte ramen. Ik verloor die auto nog voor mijn ontslag bij Oregon
Consulting omdat ik ’s nachts tegen een paaltje aan een vluchtheuvel gereden
was. De volgende ochtend stonden de flikken aan de deur. Die nacht had
blijkbaar een zwarte Mercedes twee geparkeerde auto’s geramd op de
Martelaarslaan en had de bestuurder met toegetakelde wagen en al vluchtmisdrijf
gepleegd.
Het was
niet de eerste keer dat ik een combi van de binnenkant zag. Al bij al een
ontluisterende ervaring. Zo’n combi is dan ook niet gebouwd voor comfort, maar is
eveneens niet gemaakt als een Middeleeuwse open kar waarop de gemeente je van
heinde en verre kon zien staan en desgewenst rot fruit naar je smijten. De
buren stonden te kijken terwijl ik weggevoerd werd in de ene richting en mijn
prak gereden bedrijfswagen in de andere richting door een takelwagen
weggesleept werd. Onder die buren stond ook een dikke kale vent met een
streepsnor en een rechtse sneer. Het was hij die de flikken gebeld had omdat
mijn kapotte auto een klein beetje voor de garagepoort stond en hij met zijn
eigen dikke vette Audi niet meer naar binnen kon. Toen ik ‘m verzette gromde
hij nog dat dat eigenlijk ook al niet mocht. Voor sommige mensen is het ook
nooit goed.
In elk
geval werd ik aangeklaagd voor een misdrijf dat ik niet gepleegd had en ik maakte
me sterk dat de bewijslast te zwak was. De politierechter vond van niet en
beweerde dat er een “ooggetuige” was geweest. Had die mij herkend, dan? Hoe
veel zwarte (of donker magenta) Mercedessen rijden er rond in Gent op elk
mogelijk moment? Het mocht niet baten. Ik zucht en hoop dat ik mijn huidige
wagen, een lage en comfortabele Volvo, nog lang zal kunnen gebruiken.
Naast me
hoor ik een raam openschuiven. De oude buurvrouw komt ook nog even roken. Ik
zet een pas terug zodat ze me niet kan zien want ik heb geen zin in een gesprek
met haar omdat ze (a) doof aan het worden is en je haast moet roepen opdat ze
je zou kunnen verstaan en (b) vroeg of laat toch altijd begint te kankeren over
de huisbaas, die ze een geldwolf vindt. Geen gesprek waard, dat onderwerp, ook
al is het waar. Regelmatig en op onvoorspelbare wijze verschijnt hij met één of
andere verordening of komt hij het appartementsgebouw ondervragen over
vermeende misdrijven. Eén daarvan staat op de kerfstok van de oude buurvrouw
(of haar zoon), die op de muur van de trappenhal in zwarte letters BEDRIEGER geschreven hadden. Ze ontkenden alles.
De
huisbaas is overigens niet de huisbaas. De echte eigenaar van dit woonblok is
zijn vrouw, die ik nog nooit gezien heb en enkel ken van ijskoude e-mails die
geschreven zijn in een hoogdravend juristenjargon, waardoor je je al direct een
misdadiger voelt. Ik denk dat die stijl bedoeld is om te intimideren maar mij
maakt hij boos. Alsof ik zo’n sukkel ben die niet door dat taalgebruik heen kan
zien. Alsof ik niet besef dat het contractuele jaarlijkse onderhoud van de
boiler in strijd is met de huurwetgeving. Het (toch wel dure) huurbedrag stoort
me minder dan dat gebrek aan menselijkheid. Misschien is dat ook wel de reden
dat zij eigenaar is van een blok vastgoed en ik niet.
Soms denk
ik dat ik verkeerd opgevoed ben. Misschien hadden die lieve ouders van me m’n
empathie eruit moeten stampen, mijn gevoeligheid temperen en me door m’n hardvochtige
stiefgrootvader. Maar zou ik dan zo veel gelukkiger zijn? Speelt er een
gelukzalige glimlach om de (ongetwijfeld dunne) mond van de huisbazin als ze
weer eens zo’n mailtje afvuurt vol met dientgevolge, pandbeschikking,
modaliteiten, plichtens en rechtens? Vast niet, maar zoals m’n moeder ooit
opmerkte, is het beter depressief te zijn in een villa dan in een krot.
Onlangs
hadden de huisbazen nog een goeie, en hier komt wat ik eerder beloofde – me
beschuldigen van dagelijks (!) lege flessen naar beneden kieperen op het wegdek.
Er zouden getuigen zijn en bewijzen ten overvloede, waarvan ik er geen één
gezien heb. Op de erg logische vraag waarom ik dat nu zou doen en dat terwijl
mijn auto in diezelfde straat staat, is het enige mogelijke antwoord dat ik
niet die vermetele dader ben, maar ik heb zo het vermoeden dat sommige van m’n
buren me niet moeten, in het bijzonder de eerder vermelde vette buurflik met
zijn vette stationwagen.
Ik druk
bijna onhoorbaar mijn sigaret uit tegen de metalen omranding van het balkon en
hoor naast me hoe de buurvrouw met haar ene hand de rug van haar andere hand
krabt. Een vies geluid en vieze tic. Soms hoor ik haar ruzie maken met haar
inwonende zoon, een man van rond de 40 met een stem als Gentse potgrond. Ik
probeer het me niet aan te trekken. Ruzies bij buren zijn een helazig feit als
je krap behuisd woont. Ik herinner me de eerste keer dat ik zoiets hoorde, toen
Natasja en ik voor de eerste keer samenwoonden op een studio met een vuile
douche en een natte vlek in het plafond. Boven ons ging een anders zeer rustig,
indien niet verderfelijk saai koppel, hevig te keer. Brom brom brom, gil gil
gil, als een soort entartete Papageno en Papagena. Wat me vooral
bijbleef was dat zij plots in alle macht krijste: “Maar ik heb daar dus wel de
hele dag pannenkoeken staan bakken hé!” waarop ze uitbarstte in een
hopeloos geween. Hopelijk maakten ze het nadien goed. Ik moest er alleszins om
lachen.
Ik trek
me terug naar m’n woonkamer en schuif de schuifdeur van het balkon dicht. Er is
enkel gedimd licht.
Tyrs spook
ligt op het overgangspunt tussen de woonkamer en de gang en hij kijkt vragend
naar me op, met zijn typische kattige half-glimlach en zijn grote ronde oogjes.
“Die oogjes!” kirde Sofia vaak, als ze bij me wegging en Tyrs spook bij de deur
naar haar opkeek. Het is misschien bitter te beseffen dat ze meer emotie toonde
bij de blik van mijn taalloze huiskater dan die van mij, maar tegelijk was het
ook een mooie capsule van haar onvermogen om ten gronde emotioneel te
communiceren met andere mensen. O ja, beste dames- en mannenbladen, ze bestaan
zeker, vrouwen die emotioneel niet geletterd zijn en door hun gebrek aan
communicatieve vermogens relaties en harten verwoesten.
“Nee.”
Ik gruw
van de kinderlijke invulling van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Moderne
prelaten en charlatans die zich als ware derwisjen roeren als ergens zes
studenten op Twitter oproepen tot genderneutrale toiletten en vanop hun kansels
met hun megafoons dwaze praat brullen over “genderideologie” geven ironisch
genoeg het geheim prijs dat ook onze invulling van gender en sekse ideologisch is.
Ik ben
terug in de badkamer en inspecteer mijn fluit. Die ziet er vandaag niet
bijzonder ideologisch uit, moet ik toegeven, maar onze collectieve mannelijkheid
verkeert in een staat van absolute crisis. Enerzijds heeft de 20ste
eeuw de opkomst gezien van diverse golven van feminisme, die het stemrecht
claimden, die niet langer ondergeschiktheid aan vaders en echtgenoten
aanvaardden en die massaal deel werden van de werkende klasse. Anderzijds zijn
veel mannen achtergebleven met verwarde gevoelens: wat betekent het om een man
te zijn? Wat moet een man zijn? Kan ik dit allemaal wel?
Als een
duivelspact hebben commercie en conservatieve denkers onbedoeld de handen in
elkaar geslagen om een manbeeld te definiëren dat zwaar inboet aan
menselijkheid. Een zogenaamde Echte Man is een gevoelloze veroveraar, een
meedogenloze carrièrist die diep vanbinnen vrouwen hoort te minachten of moet
zien als een vijand (of een te claimen object), of een stoere krijger die op de
top van de apenrots wil staan.
Dat is
natuurlijk allemaal enorme bullshit. Zelfverklaarde traditionalisten laten met
gemak weg dat in de 19de en de 18de eeuw mannen het
openlijk over hun gevoelens hadden in gedichten en boeken. Vandaag kan je als
man je emoties kwijt tijdens voetbalwedstrijden of als je boos bent. Dat is het
zowat.
De crisis
van de mannelijkheid uit zich in niets beter dan producten. Zwarte yoghurt voor
mannen die ervoor moet zorgen dat ze niet als watjes gezien worden omdat ze
niet enkel rood vlees consumeren. Amerikaanse reclame voor machinegeweren die
belooft dat je als man zo je man card kan (terug)krijgen. Of talloze
seminaries waar schuchtere mannen wordt aangeleerd dat je verleiding moet
benaderen als een videospel met de kut als eindbaas.
Dit is
niet onschuldig. Extreemrechtse bewegingen die beweren op te komen voor
problemen die specifiek mannen harder treffen (zoals zelfmoord of smerig werk)
geven graag vrouwen en minderheden de schuld voor het verlies aan prestige van de
Man met hoofdletter M. Mannen stemmen ook vaker op extreemrechtse of
fascistische politici. Ze zijn oververtegenwoordigd in gewelddelicten, gaande
van huiselijk geweld tot terreur.
Mannelijkheid
valt niet gedetailleerd te definiëren, omdat net als vrouwelijkheid elke
persoon er zijn of haar eigen definitie van kan maken in een tijdperk waar
iedereen theoretisch een stem heeft om zijn of haar hoogstpersoonlijke ideeën
te verspreiden. Maar het kan lonen om een oud idee van viriliteit in oppositie
te zien met de erg nauwe, 21ste-eeuwse en conservatieve
definitie van mannelijkheid. Viriel kan ook betekenen: matuur, getemperd,
serieus. Iemand wiens gezag voortvloeit uit zijn moraliteit of deugd (“virtus,”
zei een oude leraar Latijn, die klonk alsof hij zelf uit zongedroogd perkament
en marmer bestond). Iemand die het goede voorbeeld gaf en belichaamde. Maar ook
de-man-als-wijze, als empathische herder, eigenlijk een ridder en herenboer in
één. Dat dit in de praktijk vaak dik tegenviel, is natuurlijk weer een ander
verhaal.
Ik laat
meneer Piemel voor wat die is. Ik heb niet bijzonder veel zin in seks, zeker
niet nadat het eergisteren mislukte met Tiana die coke had meegebracht. Ik had
beter moeten weten, maar dit paard weet helaas ook wat het wil. Een psychiater
waar ik vorig jaar regelmatig bij ging vertelde me dat ik van nature uit een
zeer wild temperament heb (het paard dus) en dat mijn karakter alle kanten
uitschiet om dat in bedwang te houden (de ruiter) wat meestal wel lukt. Maar
soms storm ik blind vooruit, recht de greppel in, met de neus in de sneeuw.
Tiana is een leuke vrouw, dat wel.
Het
duurde ongeveer 25 jaar eer ik voor het eerst doorhad dat je als man ook best
veel voordelen geniet in het leven. Bijvoorbeeld als je je auto in de
vernieling rijdt is er niemand die zal sneren dat het “weer een vent” is. Ik
word niet nageroepen op straat. Op sociale media krijg ik geen clitpics
(bestaat dat zelfs) waar ik niet om gevraagd heb en als een artikel van me
verschijnt op een nationaal mediaplatform staan er niet direct 10.000 bavianen
klaar om me te beoordelen op m’n uiterlijk. Niet dat ik een leven vol
zonneschijn en betovering leid, integendeel. Het is overigens ook moeilijk om
rekening te houden met problemen die je niet hebt aangezien je die
simpelweg niet meemaakt.
Ik ben
even gaan zitten in m’n zetel, een L-vormige driezitter die ik gratis had
gekregen via een vriendin van Natasja. Natasja probeerde me ooit aan die
vriendin te koppelen, maar ik vond haar gezicht te groot voor haar hoofd en zij
vond dat ik er als een brontosaurus uitzag.
“Wel?”
vraag ik aan Tyrs spook, dat langs komt trippelen, staart omhoog in een S-vorm.
Hij kirt terug naar me en springt bij me op de zetel. Hij knijpt zijn oogjes
genoeglijk samen terwijl ik zijn kopje streel en achter zijn oortjes krab.
De eerste
keer dat ik besefte dat ik echt sterfelijk was, was toen ik 29 was. Sindsdien
is dat besef enkel maar toegenomen. Wat als ik hier vanavond ter plekke zou
sterven, met Tyrs spook nog spinnend naast me? Dan zou ik liever in de sneeuw
gevonden worden, bleek als de maan en hard als rots. Maar hoe rot zou dat ook
niet zijn voor wie me vindt, met in mijn broek bevroren uitwerpselen en nog wat
ejaculaat. #extranetto, met de groeten van de Open Vld en de zwaartekracht.
Ik reik
naar een fleece en trek die over me heen. Tyrs spook legt er direct ook zijn
voorpootjes op, alsof hij dit nu ook claimt als zijn bezit. Ik zet de televisie
aan en val in bij een zoveelste herhaling van ‘Allo ‘Allo, dat me
geconditioneerd heeft om het vanzelf grappig te vinden terwijl de wezenlijk
goeie grappen erin al bij al zo dun gezaaid zijn als het haar op die schele kop
van René Artois zelf. Ik merk nu ook dat niet elk accent even goed nagebootst
is, vooral bij de nazi’s. De acteur die gestalte geeft aan de narcistische
Gestapo-officier Herr Flick doet het nog het beste van allemaal. Anno 2020 kan
je in ‘Allo ‘Allo eveneens een voorafspiegeling zien van de bizarre
karikaturen die de Britse tabloidpers maakt van Europeanen van het vasteland:
incompetent, onbeholpen, bureaucratisch, pretentieus en bezeten door seks. Anno
2020 kan je in alles uit het verleden een voorafspiegeling zien van wat je wil
zien – het is vormen in wolken herkennen voor gevorderden en mensen die menen
Serieuze Denkers te moeten zijn. Mense prate ser-ieus maar ze wete niet
watske-wizzy-burt.
Zappen
dan maar. Een gelikte Amerikaanse detectiveserie die me geen hol interesseert,
met acteurs die hun kapsels gekocht hebben in dezelfde winkel waar ook de
pruiken uit Mooi & Meedogenloos in afslag stonden. Een
sportprogramma met een moderator die eruit ziet alsof hij zelf straks nog een
balletje gaat trappen, samen met enkele uitgezakte has-beens en mopperaars die
van café-analyses hun broodwinning hebben gemaakt. Een verguld leven moet dat
zijn. Ik steek er een sigaret bij op, om in de sfeer te blijven, maar heb
alweer door gezapt naar een quiz en dan naar een tv-film waar iemand peinzend
in een tuin staat te staren. De granule van het pellicule zegt jaren ’70, de
muziek zegt art house uit de jaren ’90.
Ze zeiden
dat onze hersenen rot gingen worden van te veel televisie en dat we er
achterlijk van zouden worden. En blind! Nu zeggen ze hetzelfde over sexting en
sociale media. Waarschuwen voor moreel verval is van alle tijden, maar lijken
me vooral de waarschuwers zelf uit de wind te moeten zetten.
“Nietwaar,
Tyr?”
Hij
knijpt slechts zijn oogjes samen. En ik herinner me plots dat er nog ergens
coke op me ligt te wachten, met dank aan Tiana. Opmaken dan maar, net als zo’n
zak chips die je niet half-leeggegeten kan laten staan in de kast. Tyrs spook
blijft indolent zitten terwijl ik de fleece van me af werp en de tv uit zet.
“Nee.”
Ik ga
niet slapen.
“Nee.”
Ik zal deze nacht niet
ondergaan. 'Constellatie' komt digitaal uit op 15 april via Boekjeswebshop. Volgers op Patreon krijgen het ebook gratis en zullen ook tot aan de lancering elke week een update krijgen met een nieuw hoofdstuk. De lezers van mijn blog krijgen telkens enkel een citaat te zien.