Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 20 december 2022

De keizer van Populië: Brand (III)

De keizer van Populië, hoofdstuk 2 - Brand (III)


III. Gelukkig als de Eerste Peer


KOLCHOZE VAN DE VROLIJKE RUPS, DISTRICT WELKOM, 2:22PM


Een half uur later was ik gelukkig terug droog en had ik mijn nota’s gefotografeerd en doorgestuurd naar Gianni, maar was mijn dienstwagen in panne gevallen terwijl ik onderweg was naar de wijk Welkom. Het ergste van al – ik was vlak voor het huis van Boert Van Vettenberghe in panne gevallen. Ik was uitgestapt en had de motorkap geopend zonder iets te zeggen.
“Dag inspecteur,” begroette Boert mij, die in een petieterig klein tuinstoeltje in zijn verwaarloosde voortuin zat om wat zon te vangen, “fijn dat u ons weer een bezoek brengt!” Zijn dikke wenkbrauwen trokken zich samen in leedvermaak.
“Ik ben in panne gevallen, meneer Van Vettenberghe,” zei ik kort, voorovergebogen. De motor voelde heet aan en er kwam stoom uit de koelbuis. Waarschijnlijk was de koelvloeistof op. Ik zuchtte en rechtte mijn rug. Ik draaide me naar Van Vettenberghe, die zijn plezier niet kon verbergen in mijn ongeluk. Naast hem lag Roodborstje in een andere tuinstoel. Ze zei niets en droeg een grote zonnebril. Aan de andere kant van het grindpad naar zijn voordeur zat echter een man die me nog niet opgevallen was in een tuinbroek en een mouwloos t-shirt onkruid te wieden. Boert zag dat ik de man gezien had.
“Zeg eens hallo aan inspecteur Haspelaer, Kenny,” riep Boert naar de man, die opkeek en nu ook overeind kwam. Kenny was geen grote maar wel een gespierde man met donker haar en even donker, grof haar over zijn armen en schouders, een dikke stoppelbaard en opvallend blauwe ogen. Hij knikte me met enig wantrouwen toe maar hij kwam me vreemd genoeg bekend voor.
“Dag meneer…”
“Poephaar,” zei hij. Toen viel het me in. Kenny Poephaar was een porno-acteur uit Vogelarije die vaak samenwerkte met Heinz Spritzmann.
“Ah, meneer Poephaar,” zei ik, “aangenaam. U bent hier de tuinman?”
“Ja. De motor van uw wagen lijkt me oververhit,” zei hij met een knik in de richting van de stoom die uit de motor kwam.
“Dat denk ik ook, ja.”
“Hola Kenny,” kraste Boert als een gigantische kraai, waarna hij uit een zakje cocktailnootjes in zijn mond naar binnen goot en die krakend opat terwijl hij verder praatte, “jij bent hier als tuinman, niet als garagist, hé!”
“Laat hem inspecteur Haspelaer even helpen, Frietje,” fluisterde Roodborstje naar haar man, zonder van positie of uitdrukking te veranderen. Boert monkelde en greep naar één van Roodborstjes borsten. Paprikastof zat nu op haar borst.
“Voor één keer dan,” gaf hij toe, waarna hij naar Kenny knikte, die uit de voortuin via het grindpad naar me toe kwam.
“Ik denk gewoon dat er koelvloeistof nodig is,” zei ik, terwijl Kenny zich samen met mij over de motor boog.
“Ja,” bevestigde hij, “maar hier zit ook een schroef niet helemaal juist, waardoor je auto meer koelvloeistof verbruikt dan nodig. Ik ga even naar mijn bestelwagen, ik denk dat ik je kan helpen.”
Van nabij rook Kenny naar doordringende maar zeer mannelijke eau de cologne en olie.
“Bedankt,” zei ik. Kenny knikte en wandelde naar zijn bestelwagen. Boert was intussen toe aan een emmer gebraden kippenboutjes die onder zijn stoel stond.
“Kenny is een goede gast,” zei hij met zijn mond vol, gesticulerend met een kippenbout, “Als het aan mij lag, had je de wegendienst kunnen bellen.”
Ik haalde slechts mijn schouders op en besloot niet in te gaan op de provocatie.

Tien minuten later was ik op weg en nog eens een kwartier later was ik in Welkom, één van de weinige nog echt landelijke wijken van de megalopolis die Populië-Econovina geworden was in de voorbije decennia. Het was ook niet moeilijk te zien waarom: Welkom maakte een eerder schrale, verwaarloosde indruk, met veel taai kreupelhout, lage bomen, velden vol wild gras en onkruid, modderpoelen en verspreide, haast vanzelf in elkaar stortende oude keuterboerderijtjes. De wolken hingen er laag over de flauw glooiende heuvels en buiten één tweevaksbaan die Welkom in twee sneed, waren alle andere wegen onverhard. De bewegwijzering, zo die er al was, was amateuristisch: met stift beschreven houten planken die stonden weg te rotten in de regen, in de zon weggebleekte borden die “rustplekken” aanduidden met picnictafels, waar in veel gevallen geen tafels te bespeuren waren of er al jaren mos en onkruid over groeide, en de occasionele levensgrote cut-out langs de weg van Poenie, die steeds vrolijk zijn duim omhoog stak.
Poenie, de leider van de Commune van de Eerste Peer, was hier ongeveer 15 jaar geleden neergestreken nadat hij een aantal hectaren land en kleine boerderijtjes had opgekocht. Sommige voormalige boeren werkten nu voor zijn Commune. De Commune leefde van bio-toerisme en de bioproducten die ze zelf teelden, maar Poenie paste ook gul bij uit eigen zak. De man was immers de zoon van een gewezen topambtenaar van rijke komaf en hij had altijd al op een fonds geleefd van zijn vader zaliger zonder te moeten werken voor zijn geld. Zo was een soort communist zijn natuurlijk redelijk eenvoudig.
Ik vond Poenies centrale boerderij al met al makkelijk. De half in de grond weggezakte, smeedijzeren poort stond open en zag er verroest uit. Voorzichtig reed ik het terrein op. Rechts zag ik een bende haveloze kinderen spelen in het lange gras op en rond een speeltuintje dat de communeleden kennelijk zelf in elkaar geknutseld hadden. Recht voor mij lag de hoeve van Poenie zelf, met aangebouwde koterijen waaruit ik van in m’n auto al de mestwalm kon ruiken, en verderop een slordige boomgaard. Van links, over het onregelmatige gras dat vol molshopen stond, kwamen drie honden aangerend. Ik stopte de auto en wilde het portier openen toen ik merkte dat de honden niet alleen al vlakbij waren maar erg agressief blaften. Ik keek de andere kant op – de kinderen leken het niet te merken.
“César!” riep een energieke stem, “Josée, Imelda!”
De eigenaar van die stem was Poenie zelf, die even verderop onder een in de schaduwen verborgen pergola had gezeten en nu van het trapje naar beneden slenterde, zijn honden bij zich roepend. De dieren dropen met een zekere teleurstelling af en ik opende mijn portier.
“Ha, inspecteur Haspelaer, zeker,” begroette Poenie mij nu zelf, traag op mij af wandelend. Hij droeg een versleten jeans-overall en een strooien hoed. Zijn hoofd leek inderdaad op een omgekeerde peer, en bovenop zijn hoed stak een tak met een groot groen blad.
“Inderdaad, meneer Poenie,” knikte ik hem toe. Zijn drie honden hadden zich rond hem verzameld. Toen hij voldoende dicht genaderd was, stak ik mijn hand uit. Poenie nam die aan en schudde ze stevig.
“Meneer is niet thuis, zeg maar gewoon Poenie,” zei hij joviaal. Hij had levendige blauwe ogen en een brede glimlach die hem wat dommig deed lijken, maar uit mijn gegevens wist ik dat Poenie alles behalve een domme man was. 
“Dank u wel. Ik kom in verband met de moord op consul Ter Beken.”
“Oei,” zei Poenie, “dat is serieus.”
Het was een tel stil.
“Is het die pot perenconfituur die hij had gekregen van ons en die niet meer 100% goed was?” vroeg Poenie toen.
“Wat? Nee.”
Poenie lachte opgelucht en krabde onder zijn kin. Hij draaide zich naar zijn pergola: “Zie je wel Frans!” riep hij naar een onbekende man die in de schaduwen zat, “Ter Beken is helemaal niet gestorven aan die pot confituur!”
Die schaduwen bleken drie figuren te omvatten, die rechtop stonden en ook afdaalden naar Poenie en mij. De genoemde Frans was Lome Frans, een wat dubieuze hennepboer in de Commune, de boerin Geertrui De Rechte, die haar donkere haar in een strenge knot droeg, en tenslotte boer Marc Priem. Marc Priem was gebouwd als een tractor en had kolenschoppen van handen.
“Is er een probleem?” vroeg Priem. Eén van zijn ogen stond scheel.
“Ik kom enkel maar een paar vragen stellen. Ook aan u, meneer Priem.”
Priem monsterde mij en zette een stap dichter, op de grond spuwend: “Ja?”
“Rustig, Marc,” zei Poenie verzoenend, voor zich weer tot mij te richten, “Wat wil u weten?”
“De Commune gebruikt een turbine om fruit mee te versnipperen, juist?” vroeg ik. Poenie knikte.
“Het is een dergelijke turbine waardoor consul Ter Linden is gedraaid. We weten dat omdat de draairichting van de turbine van rechts naar links moet geweest zijn, en zulke turbines worden enkel gebruik in uw Commune.”
Poenie fronste.
“Maar onze turbines staan hier allemaal, ik kan ze u direct tonen.”
“Niet allemaal, Eerste Peer,” zei Geertrui, “we hebben er onlangs één afgedankt.”
“En wat is daarmee gebeurd?” vroeg ik.
“Ging jij die niet verkopen?” vroeg Poenie aan Marc. Marc schampte.
“Ja Marc, voor drugs, nietwaar? Bollen en weed,” vroeg Lome Frans met een grijns.
Marc schampte opnieuw. Eén van zijn schele ogen keek me aan.
“Ik ben die gaan leveren bij die keutel in Vogelarije, hoe heet hij ook alweer, Cabron.”
“Is er een bewijs van die transactie?”
“Sebiet wat transacties op uw muil anders, inspecteur,” zei Marc losjes. Lome Frans lachte en Geertrui kruiste haar armen.
“Marc,” suste Poenie, “nu niet. Inspecteur, wij doen niet aan papieren maar werken op basis van vertrouwen. Maar Marc, Cabron San Tander heeft er toch iets voor gegeven?”
Boer Priem lachte boosaardig.
“Anders gaan we het hem zelf gaan vragen. Ik ga wel mee,” bood Priem aan.
“Dat is niet gebruikelijk,” zei ik kort. Als Priem iets te verbergen had, kon ik me voorstellen dat hij ter plekke Cabron San Tander zou proberen intimideren.
“Kom nu, inspecteur,” zei Poenie, “zoals ik al zei: wij werken op basis van vertrouwen. Vertrouwen is een tweerichtingsstraat, toch?”
“Natuurlijk. Daarover gesproken: u sprak consul Ter Linden de dag voor zijn dood. Waarover ging dat gesprek?”
Poenie lachte: “Perenconfituur, natuurlijk!”

zondag 4 december 2022

De keizer van Populië: Brand (II)

De keizer van Populië, hoofdstuk 2 - Brand (II)


II. De Schijtende Vrienden


ZWEMBAD VAN WANDA FROGER, HET EIGEN HUIS, DISTRICT WITHAVEN, 1:06PM


Wanda Froger lag met een grote, groene zonnebril op in haar binnenzwembad te dobberen op een enorme opblaaskikker toen één van haar mensen me binnenliet. De villa van de Frogers was tegelijk ook de ambtswoning van de districtsburgemeester van Withaven en werd ‘het Eigen Huis’ genoemd. Het was een wit, ultramodern, hoekig en extreem lelijk gebouw vol hoge vensters, klinkloze deuren, gladgepolijste vloeren en technologische snufjes.
“Ha, die Bert!” begroette Wanda mij vrolijk, alsof ze mij al jaren kende. In werkelijkheid hadden we elkaar nog nooit gesproken en ik vond het vervelend dat ze al direct zo familiair was. Wanda was een wat gezette vrouw met een pagekapsel en een brede glimlach.
“Doe alstublieft uw schoenen uit,” fluisterde Wanda’s medewerker me haastig, bijna verontschuldigend toe, voor ze weer wegglipte langs één van de muren die ook deuren waren – of omgekeerd. Met tegenzin deed ik mijn schoenen en sokken uit terwijl Wanda met een motortje in de opblaaskikker traag dichterbij voer. Toen ik voorzichtig het trapje afdaalde naar de rand van het bad, was Wanda aangekomen en deed ze haar bril af. Het was warm hier, door het grote doorzonvenster boven.
“Dag mevrouw Froger,” begroette ik haar. Ze nam mij in zich op en gebaarde toen dat ik maar op de rand van het zwembad moest gaan zitten.
“Moet dit hier?” vroeg ik verveeld.
“Hier zijn geen stoelen,” schokschouderde Froger, “en kom me nu niet vertellen dat de politie bang is van wat natte broekspijpen.”
Ik zuchtte en rolde mijn broekspijpen op voor ik ging zitten. Wanda grinnikte.
“Sorry, Bert. Even wat plagen hé, je kent dat.”
Ik negeerde Wanda’s opmerking en haalde mijn notaboekje boven. Het water voelde wel aangenaam aan, moest ik toegeven.
“U had informatie voor mij?”
“Ja, wel. Je kent vast wel de Schijtende Vrienden?”
Ik knikte en fronste toen: “Ja, u heeft die zelf opgericht.”
“Haha, ja,” zei ze vrolijk, alsof ze zich dat nu pas herinnerde, “samen met Dickie, natuurlijk!”
Dickie was de bijnaam van Richard Molckx-Verpist, een zuivelmagnaat. De Schijtende Vrienden hadden ze 22 jaar geleden opgericht als een extreemrechtse knokploeg die buitenlanders viseerde, vooral Luxemburgers, en pamfletten had verspreid die bulkten van het racisme. De Holocaust ontkenden ze bijvoorbeeld niet, ze vonden het alleen jammer dat er “zo weinig” mensen in waren gestorven en bepleitten wat ze noemden de Yolocaust, “Auschwitz, maar dan veel grappiger”. Ze organiseerden toeristische reizen naar arme landen in Afrika en Azië specifiek om de lokale bevolking te vernederen en te terroriseren. Ook Theofiel Duck had daar zijn eerste stappen gezet als oproerkraaier, iets wat hij nu in alle talen ontkende.
“Ik weet niet of ik daar zo glunderend over zou doen, mevrouw Froger. De Schijtende Vrienden waren een fascistische militie en zijn veroordeeld voor racisme en bendevorming.”
“Door partijdige rechtbanken,” riposteerde Wanda, waarop ze wat water in het rond spatte met één hand, “en bovendien was ik er toen al lang uit. Ik ben zelf nooit veroordeeld, zoals je goed weet.” 
“Wel voor een handel in kinderporno,” beet ik haar toe.
“Ha! Je kent je geschiedenis, mooi mooi. Maar dat had niets te maken met de Schijtende Vrienden. Maar goed: jeugdzondes, nietwaar?””
Ze lachte weer. Ik zuchtte gewoon. Wanda Froger was mogelijk nog perverser dan Heinz Spritzmann, corrupter dan Geurt Dickens en extremistischer dan Janus Ultor, maar je kon niet zeggen dat ze hypocriet was. En op geweld was ze inderdaad nooit betrapt. Voor verdelen van expliciet materiaal met minderjarigen was ze er van af gekomen met een voorwaardelijke straf, waarna ze haar racistische reiservaringen had gemonetiseerd door een reisbureau op te richten.
“Nu,” zei Wanda toen, kalm met beide handen dippend in het zwembad, “het zal je misschien verbazen, maar de Schijtende Vrienden bestaan nog altijd.”
“Dat vermoedden we al.”
“Hmm. Momenteel hebben ze officieel geen leider, maar één van de belangrijkste figuren in de beweging is Marc Priem, in het dagelijkse leven een bioboer op de Commune van Poenie.”
“Dat lijkt me een serieuze tegenstrijdigheid.”
“Waarom zou dat zo zijn? Als je houdt van zuivere groenten en zuiver fruit, waarom dan geen zuiver gekweekte bevolking? Nu goed. Gisteren vertelde Marc mij dat hij onderweg was naar Vogelarije. Cabron San Tander had een kapotte appelmoesturbine gekocht en Marc vond dat supervreemd, dus hij belde me op, omdat hij dacht dat de turbine uit één van mijn fabrieken kwam. Ik vroeg er later iets over aan Poenie zelf na onze meeting bij Ter Linden, en Poenie bevestigde dat. Marc zelf dacht dat de aankoop een smoes was omdat San Tander geïnteresseerd was om te praten over lidmaatschap bij de Vrienden.”
“Cabron San Tander? Bij de Schijtende Vrienden?”
Wanda lachte hard en deed water spatten.
“Ik weet het! Met zijn stamboom? Ongelooflijk! Ze zouden de Staten-Generaal nooit mogen afschaffen, al was het omdat we dat soort komediejoden anders niet meer zouden zien.”
“San Tander is toch niet Joods?”
“Heb je hem al eens bekeken? Hij ziet eruit alsof hij ongedesemd brood kakt.”
Ik grimaste pijnlijk en hield mijn hand omhoog. 
“Ik bedoelde dat San Tander geen extremistisch profiel heeft – of had. Ik heb geen affiniteit met uw racistische praat en wil het daar niet verder over hebben. Maar dus, San Tander wilde een kapotte turbine kopen. En u suggereert dat hij daarmee Lucas Ter Linden aan flarden heeft gedraaid op de parking van ‘Het roze ballet’?”
“Inderdaad, beste Bert. Misschien dacht hij dat hij met zijn terreurmoord op een goed blaadje kon komen bij Marc.”
“Laat de vermoedens maar aan ons over,” zei ik rustig, aantekening makend, “trouwens, u was die nacht zelf op ‘Het roze ballet’, correct?”
Wanda knikte.
“Ik had het er met Geurt en Heinz over reizen. Ons aanbod uitbreiden en zo. Natuurlijk is er ook wat geneukt, maar ik was tegen 3u weer weg. Geurt is geen slechte minnaar, maar nogal rap tevreden. Steek een gag ball in zijn mond en maak hem uit voor varken en hij komt al klaar. Heinz daarentegen, ho maar –“
Aan haar racistische reizen had Wanda een – keurig – imperium overgehouden als touroperator. Ik hield haar tegen: “ik hoef echt niets te weten over uw seksuele exploten met meneer Dickens en meneer Spritzmann als het niet relevant is voor het onderzoek.”
Wanda trok grote ogen maar keek toen teleurgesteld.
“Niet dan.”
“Sprak u ook met consul Ter Linden in ‘Het roze ballet’.”
“Niet lang. Hij zat al snel in de darkrooms.”
Dat spoorde met wat Spritzmann had gezegd. Ik maakte nog een paar aantekeningen.
“Hoe bent u naar huis gegaan gisterennacht?”
“Met mijn BaekelandtBak.”
“Samen met meneer Dickens?”
“Nee, die was al eerder weg.”
“Hoe laat ongeveer?”
“Pff,” zei Wanda, die zich duidelijk begon te vervelen met de conversatie, “een half uur voor mij? Ik weet het niet. Ter Linden was er nog toen ik vertrok, dat weet ik wel, want zijn auto stond nog op de parking. Maar – hmm, dat is vreemd, ik herinner me plots iets anders.”
“Wat dan, mevrouw Froger?”
Ze spatte nog wat water op.
“Ter Linden kwam bijna altijd met een Mr. als chauffeur. Die zat toen niet in de auto.”
“Bent u zeker?”
“Ik denk het. Ik kende die Mr. zelfs, want die hielp ook altijd in zijn kantoor in de Broekentoren. Het was een Mr. die het uiterlijk had van een priester met een bril.”
“Een op maat gemaakt model?” vroeg ik, terugdenkend aan de mogelijkheid dat Ter Linden een seks-Mr. had willen bestellen naar de vorm van Delly van Delly & De Drie Vogels.
“Nee, het was één van de standaard-pastoormodellen die uitkwamen toen er steeds minder nieuwe priesterwijdingen waren. Je hebt ze vast wel al eens gezien.”
Ik knikte en schreef. Stefanie Baekelandt was nu wel heel duidelijk in het vizier gekomen, maar ik mocht ook Poenie niet vergeten, natuurlijk. Voor Froger leek het misschien de logica zelve, maar de vanzelfsprekendheid waarmee de districtsburgemeesters, die op alle media elkaar vaak naar het leven leken te staan, toch onderlinge en zelfs gemoedelijke banden hadden privé, maakte me nerveus. Ik hield niet van het idee van complotten. Ik wreef door mijn haar en klapte mijn notaboekje dicht, waarna ik het in zijn hulsje stak. Wanda was wat dichterbij komen drijven en keek zelfvoldaan naar me op.
“Nu heb ik je toch goed geholpen, denk ik!”
“We zullen zien, maar alleszins bedankt voor uw o–“ 
Ik werd onderbroken omdat Wanda me aan m’n been het zwembad in sleurde en ik met een smak op haar opblaaskikker en toen in het water belandde.
“Man overboord in het Eigen Huis!” riep ze triomfantelijk, terwijl ze het alarm deed afgaan.

zondag 20 november 2022

De keizer van Populië: Brand (I)

De keizer van Populië, hoofdstuk 2 - Brand (I)

Recente geschiedenis

Omgeven door sterkere staten als Duitsland, Frankrijk en België, besloten Populië en Econovina uit de as van Wereldoorlog I samen naar boven te kuipen. Prominente families, waarvan de meeste geen onbesproken karakter hadden door wapenleveringen aan de Centrale Mogendheden, verenigden beide statstaten tot één staat, met in het centrum het dorp Hegegrad, dat razendsnel opgebouwd werd tot een financieel en industrieel centrum. Wereldoorlog II kwam en ging, met de gebruikelijke brutale bezetting, collaboratieverhalen en heldhaftige verzetslui. De macht van de grote families, zoals Dickens, Ultor, Froger, Ter Linden, Doeck en Molckx-Verpist bleef overeind.

Uniek is het syncretisme van de staatsgodsdienst, die elementen heeft overgenomen uit het christendom, jodendom en de islam, en zich voorts ook baseert op een (gedeeltelijk) ingebeeld verleden toen Populië een kolonie was van het Ramoonse Rijk. Populië-Econovina werd lid van de Europese Unie in 1973, zeer tegen de zin van leden van de autocratische elite. Recente rapporten tonen dat de burgervrijheden in het land, eens bekend omwille van hun laissze-faire- en zelfs libertijnse attitude, sterk op de terugweg zijn sinds Janus Ultor er vier onafgebroken consulaten heeft opzitten vanaf 2002, telkens geflankeerd door een vrij zwakke medeconsul.

I. De geruchtenmolen komt op gang


HOOFDKANTOOR VAN DE FEDERALE POLITIE, HEGEGRAD, 11:17AM


Op KinkedIn verdrongen gebruikers zich om geruchten te verspreiden dat Lucas Ter Linden aan stukken was gehakt door Heinz Spritzmann zelf, de uitbater van ‘Het roze ballet’. Of dat vijandelijke mogendheden achter zijn dood zaten, vooral Luxemburg. Spritzmann verdedigde zich laconiek (“ik was een pornoster aan het neuken op het moment van zijn dood” – en toonde daar een video-opname van). Vele anderen brachten steunbetuigingen aan de familie van Ter Linden, blijkbaar niet op de hoogte van het feit dat Ter Lindens ex-vrouw en zijn drie kinderen al 6 jaar geleden verhuisd waren naar Zuid-Amerika, naar het land Puré. De condoléances van Geurt Dickens deden Lucas Ter Linden lijken op een heilige. Ik schudde m’n hoofd en sloot m’n telefoon af.
“Heb je al gekeken op Geegle?” vroeg De Paling toen ik binnen wandelde op de afdeling Forensisch Onderzoek, uiteraard helemaal met een mondmasker, plexiglas bril over m’n bril en een vormloze witte overjas.
“Nee.”
“Goed. Niets dan onzin daar,” zei de Paling, die in een gelijkaardige outfit stond, en me mee troonde naar de autopsieruimte, waar de restanten van Lucas Ter Linden uitgespreid lagen op een brede, lange, antiseptische metalen tafel alsof hij een museumstuk was.
“Valt je iets op?” vroeg De Paling aan me, terwijl drie andere assistenten zacht onder elkaar praatten aan een monitor. Ik overschouwde de repen vlees, bot en bloed.
“Ja,” zei ik toen, “de draairichting van de vermoedelijke turbine ging van rechts naar links. Industrieturbines gaan meestal in de tegengestelde richting.”
“Inderdaad,” zei de Paling, die via zijn telefoon een doorzichtige 3D-reconstructie had gemaakt van hoe Lucas Ter Linden door de jet zou gedraaid zijn. De virtualisering maakte het er niet minder gruwelijk op.
“En wat betekent dat?”
“Er is maar één klant van die turbines die turbines heeft besteld die in die richting draaien – de Commune van Poenie. En wat beter is, die wordt gemaakt in de fabrieken die eigendom zijn van Wanda Froger, Dickie Molckx-Verpist, Christa De Hete en Stefanie Baekelandt.”
“De Commune van Poenie?” De Commune was nauwelijks de naam district waardig. Een oostelijke buitenpost die deed herinneren aan het rurale fruittelersverleden van de streek, en dat ook graag zou behouden als een meer bizarre versie van archeo-ecologisme. Maar hier zat het probleem: Wanda en Poenie haatten elkaar. Poenie stond ook bekend onder zijn eretitel, ‘De Eerste Peer’. Hij had inderdaad een nogal peervormig hoofd, maar dan ondersteboven.
“Ja. Trouwens,” zei de Paling, “we hebben Ter Bekens agenda.”
“Uit zijn bureau?”
“Nee, uit de back-up in zijn Ocean-drive. Zijn bureau is gesteriliseerd.”
“Daar vreesde ik al voor. Wat zegt zijn agenda?
“Lange ontmoetingen met Wanda Froger, de Eerste Peer, Theofiel Duck en Christa De Hete.”
Christa De Hete was de mysterieuze districtsburgemeester van Blaest-op-den-Verre, maar verscheen nooit publiek. Enkel haar nogal lugubere assistent Helmut trad af en toe op als woordvoerder, en was verschrikkelijk in zijn job. Hij was de verpersoonlijking van plaatsvervangende schaamte, en in een over het algemeen schaamteloos land als Populië-Econovina betekende dat toch iets.
“Tegelijk?”
“Yes.”
“Huh.” Ik leunde achterover tegen een tafel met instrumenten en liet mijn ogen nogmaals over de troosteloze restanten glijden van Lucas Ter Linden.
“En Theofiel Duck? Wat had die oproerkraaier daar te zoeken?”
De Paling toonde me een screenshot van Ter Lindens agenda. “Moet gehoord worden!” stond onder Ducks naam, drie keer onderstreept. Ik lachte vanzelf, wat leek op vloeken in de kerk. De Paling lachte niet.
“Sorry,” zei ik toen, “is dat niet altijd Ducks kreet, dat hij “niet gehoord” wordt, hoewel hij elke week de sociale media beheerst en met een megafoon massabijeenkomsten houdt op pleinen? Hij heeft zelfs een knokploeg en een trollenbrigade die vrouwen en linksen lastigvalt online.”
“Hij wil niet gehoord worden, inspecteur,” zei De Paling, “hij wil de enige zijn die gehoord wordt. Maar wat ik vooral vreemd vind is dat hij Ter Linden bezocht, terwijl hij ideologisch dichter aanleunt bij Ultor.”
Ik dacht aan de antieke sfeer in Ultors kantoor.
“Duck is te rauw voor Ultor,” zei ik, nadenkend. Gianni knikte en ging zitten in zijn bureaustoel.
“Wellicht. Hoe was het trouwens op de Broekentoren?” vroeg hij.
“Niet zo interessant,” zuchtte ik, “Ultor ziet in het onderzoek weer een PR-slag, vrees ik, en geeft niet zo veel om de waarheid. Ik was er ook niet blij mee dat hij probeerde om onze jurisdictie te overstemmen door het bureau van Ter Linden zelf al te laten afsluiten.”
“Ja, daarom ben ik er heen gegaan voordat hij dat kon doen en heb ik al die kleinigheden kunnen weghalen voor het verzegeld werd.”
“Hoe? Jij hebt toch Boert weggebracht?”
“Ik heb hem op de bus gestoken om de hoek.”
“Hoe ging dat?”
“Moeilijk, maar moeilijk gaat ook.”
De Paling toonde me op z’n telefoon een boze mail van Van Vettenberghe, zes paragrafen lang, over hoe onheus hij behandeld was geweest door de politie en hij zeker een aangetekend schrijven zou richten tot de Staten-Generaal.
“Goed gedaan,” zei ik oprecht, “wat is er nog meegebracht uit Ter Lindens bureel?”
Gianni opende een metalen lade gevuld met gelabelde plastic zakjes. Er was er eentje met zijn reservebril in die geen glazen had, en die hij enkel op had gezet om hem omhoog te zetten in zijn grijze haar als hij een statelijke indruk had willen maken. Een fles rode wijn uit een arcologie van Groenegem, half-leeg. Koperen manchetknopen met de beeltenis op van een amfoor en een lauwerkrans.
“Is dat niet het oude symbool van Uytganck?” vroeg ik. De Paling knikte.
“Ja, en er zijn van dit type manchetknopen niet zo veel exemplaren in omloop. Allemaal gemaakt op bestelling van de districtsburgemeester 6 jaar geleden.”
Het district Uytganck had het enige kleine stukje kustlijn van Populië-Econovina, maar als toeristisch oord stelde het niet veel voor door de gure wind die er steeds over de rotsige kust blies, en het had al sinds de Oudheid geen haven meer omdat moderne schepen er niet konden aanmeren. De wijk pochte met zijn zogezegd “Ramoonse” verleden. Ik legde het zakje apart.
Er waren nog zakjes met pennen, een paar reserve-herenschoenen, een opgevouwen spandex sportbroek en een bestelbon van de Mr.-fabriek van Muscovië met uitgekraste lijnen.
“Dit is vreemd,” merkte ik op, terwijl ik dat zakje omhoog hield, “Ter Linden had toch geen Mr.’s in zijn bezit?”
“Draai het zakje eens om,” zei de Paling. Aan de achterkant was een foto vastgekleefd van Delly, bekend van Delly & De Drie Vogels.
“Ter Linden liet een seksrobot maken op basis van Delly van Delly & De Drie Vogels?”
“Dat weten we niet zeker. We hebben al een verzoek gestuurd naar de De Maakbare Mens-fabriek om te zien of daar inderdaad een dergelijke bestelling liep, maar ik kreeg alleen maar automatische mails en spam terug om er zelf één te kopen,” antwoordde de Paling.
“Ik zal persoonlijk bij Stefanie Baekelandt langs moeten, dan.”
De lijst met mensen die ik nu moest opzoeken was aan het groeien, maar wat me opviel was dat het allemaal leden waren van de Staten-Generaal. Misschien was dat niet zo vreemd aangezien dit de mensen waren die Ter Linden ook vaak zag.
Even later zaten Gianni en ik in mijn bureel en had ik een verse mok koffie in de hand. De Paling noteerde terwijl ik af en toe van mijn koffie slurpte.
“Punt één: lijst met personen om te ondervragen, intussen aangegroeid: Wanda Froger, de Eerste Peer, Theofiel Duck en Christa De Hete – zij zagen Ter Linden wellicht het laatst in zijn officieel ambt, en het model turbine dat werd gebruikt om Ter Linden aan flarden te draaien wordt enkel gebruikt in de commune van de Eerste Peer. Punt twee: we moeten een gastenlijst krijgen van ‘Het roze ballet’. Punt drie: liet Lucas Ter Linden een seksrobot maken naar model van Delly van Delly & De Drie Vogels? We moeten spreken met Stefanie Baekelandt.”
“Is dat punt vier?”
“Nee, dat hoort bij punt drie. Hoewel, misschien ook bij punt één, omwille van de turbine. Punt vier: waarom kreeg Ter Linden manchetknopen van de Uytganck?”
De Paling keek op naar mij en stopte met schrijven.
“Zijn Geurt en Ultor geen verdachten meer? Geurt was ook in ‘Het roze ballet’ vorige nacht, samen met Wanda trouwens.”
“Maak dat maar punt vijf. En wat Ultor betreft,” zuchtte ik, “maak hem maar punt zes. Als hij effectief achter de moord op zijn collega zou zitten, dan is de kans klein dat we dat gaan te weten komen. Laat staan mogen te weten komen.”
Mijn telefoon ging – een onbekend nummer.
“Hallo, met inspecteur Haspelaer.”
“Inspecteur? Ja, Wanda Froger hier,” klonk een opgewekte vrouwenstem aan de andere kant van de lijn, “Ik stoor u vast wel, maar ik heb misschien belangrijke informatie voor uw onderzoek.”
“Komt u een verklaring afleggen?”
Ze lachte alsof ik zonet iets heel geestigs had gezegd.
“Bent u gek? Nee, kom maar naar mijn villa. U vindt die wel.”
Ze legde af.
“Wanda Froger?” vroeg de Paling.
“Ja. Ik ga er best eens heen. Kijk jij voor die gastenlijst van ‘Het roze ballet’?”
Ik zette de notificaties op m’n telefoon af, maar zag nog net een bericht op Twatter binnenkomen, waarin Theofiel Duck migranten de schuld in de schoenen schoof van de “terreurmoord” op Lucas Ter Linden. Vooral Luxemburgers moesten het ontgelden in zijn tirade.

dinsdag 8 november 2022

De keizer van Populië: Moord (IV)

 

De keizer van Populië, hoofdstuk 1 - Moord (IV)


IV. Ultor en de man van eer


DE BROEKENTOREN, HEGEGRAD, 9:48 AM


Toen ik uiteindelijk binnen mocht van de stijve, als piccolo uitgedoste poortwachter van de Broekentoren, stond ik op ontploffen. We waren door Van Vettenberghes getalm inderdaad te laat aangekomen op de Staten-Generaal, waardoor we niet meer werden binnengelaten en ik nog een half uur had moeten wachten in de auto, met op de doorwegende achterbank Boert die onophoudelijk klaagde over het gebrek aan respect waarmee hij bejegend werd, De Paling probeerde te overhalen om naar een ijssalon in de buurt te rijden, zei dat hij zijn medicatie niet meer kon vinden in zijn broekzakken (die vol snoeppapiertjes, wegwerpvorkjes, muntjes en kruimels zaten) en zich kortom aanstelde als een kleuter van 300 kilo.
De Paling was intussen weggereden met Boert, die nog altijd aan één stuk door zat te oreren. Hoe De Paling altijd zo rustig was, was voor mij een mirakel.
In de koele, raamloze gang die leidde naar de Grote Textielzaal stond Janus Ultor me op te wachten in een donkergrijs pak en met een kunstige, 18de-eeuwse strik. Hij had een grijze baard en kleine, opgloeiende, diep liggende ogen. Hij zag er een beetje uit als een kwaadaardige componist op leeftijd. Ultor stond bekend als uitgesproken conservatief en elitair.
“U was te laat, inspecteur,” zei hij, als een teleurgestelde leraar.
“Meneer Van Vettenberghe had mij opgehouden, uwe excellentie.”
Ultor gebaarde mij om hem te volgen door de Textielzaal en snoof.
“Meneer Van Vettenberghes stuitende gebrek aan zelfdiscipline is mij bekend, ja, om nog maar te zwijgen van zijn vulgaire onbeleefdheid. Nochtans probeerde ik hem vergeefs een dienst te bewijzen door uw overste te instrueren om u te bevelen hem te gaan ophalen. Zo ziet u maar, ondank is des werelds loon.”
De Textielzaal toonde wandtapijten, kledij, industrieel textiel en allerlei weefapparatuur van de Middeleeuwen tot nu. Textiel had Populië-Econovina groot gemaakt, en al was het nu een relatief onbelangrijke industrietak, het was nog steeds een historische trots. Onze voetstappen weergalmden over de gepolijste marmeren vloer tot we aan de lift kwamen.
“Mijn deelneming, overigens,” zei ik. Ultor neeg het hoofd.
“De dood van mijn confrater heeft ons allemaal geschokt,” zei hij, waarbij hij allerminst geschokt klonk, “Ik heb de districtsburgemeesters gevraagd om allemaal hun volledige medewerking te verlenen aan uw onderzoek. Zij hadden hem immers de dag voordien allemaal gezien.”
“Tegelijk?”
“Op privé-audiëntie, hier,” zei Ultor, terwijl we de lift in stapten.
“Dan zullen we ook meneer ter Lindes kantoor moeten onderzoeken, uwe excellentie.”
“Uiteraard. Ik heb de deuren al laten verzegelen.”
Ik werd wat nerveus door deze informatie. Ultor had daar eigenlijk de jurisdictie niet voor. En in het geval hij ook maar enigszins betrokken was bij de dood van ter Linden, had hij natuurlijk al lang alle mogelijke sporen die naar hem konden wijzen, laten uitwissen in het kantoor, zo die er al waren.
“U zal uw uiterste best doen om de daders op te sporen,” zei Ultor die zich naar mij draaide en naar me wees. Het klonk vreemd genoeg als een beschuldiging.
“Natuurlijk, uwe excellentie.”
Door de duisternis in de lift kon ik zijn ogen niet zien.
“Ik heb persoonlijk zelfs om uw aanstelling gevraagd als inspecteur,” vervolgde de consul, “op basis van uw bewezen diensten bij de politie. U bent een trouwe dienaar van het systeem, en onbesproken.”
Het was wellicht bedoeld als compliment maar het klonk meer als een dreigement, voortgaand op het élan van zijn eerste uitspraak. De liftdeuren gingen open en kwamen uit op een lange, vierkante gang die gegoten was in streng beton. Op het einde van de gang waren de fameuze Twee Deuren, waarachter de kantoren van beide consuls schuil gingen.
“En het is precies het systeem dat nu wankel staat, inspecteur,” ging Ultor verder, terwijl hij een ouderwetse sleutelbos aan een grote ring van onder zijn antieke kostuumjas haalde, “in de Staten-Generaal zijn de poppen al aan het dansen gegaan. Sujetten als de Eerste Peer agendeerden de heropening van Stellingwoude en kregen daarbij steun van creaturen als San Tander en Ranzigbotten. De heropening van Stellingwoude! Stelt u zich dat even voor, de dood van een eerzaam man als confrater ter Linden misbruiken voor politiek gewin en populisme,” brieste Ultor.
Stellingwoude was een ruïne van een vroeger volksforum waar debatten werden gehouden in open lucht door kandidaten van diverse politieke partijen. Ultor had er zelf nog gedebatteerd als jongere man, hoewel hij zelfs in mijn jeugd al stokoud had geleken, maar tijdens zijn eerste consulaat had hij die laten afschaffen en vervangen door online debatten die door Mr.’s werden gemodereerd. De laatste jaren stonden die onder druk door virale draden en persoonlijkheden op sociale media vanuit de wijk Klikvoorde, waar districtsburgemeester Caïn Ranzigbotten dreef op een mix van platvloerse provocatie en agressieve marketing. Niemand leek de man te mogen, en toch had hij tienduizenden volgers. 
We gingen Ultors kantoor binnen, dat een opvallend contrast vormde met dat van Geurt Dickers. Bijna alles was hier donker en claustrofobisch, met geblindeerde vensters en een massieve, mahoniehouten schrijftafel, tot aan de nok gevulde boekenrekken en een grote landkaart van Oud Populië. Ultor ging zitten en gebaarde mij om hetzelfde te doen. Eens hij in zijn grote, omineuze winchester zat, schonk hij zich direct een bel cognac in. Hij bood mij ook een glas aan.
“Ik drink niet tijdens de uren, maar toch bedankt, uwe excellentie.”
Ultor gromde misnoegd en nam een grote slok.
“Ik neem aan dat u mij ook moet ondervragen,” zei hij met tegenzin. Zijn boosaardige, kleine ogen fixeerden mij.
“Wel, ik moet gewoon weten waar u consul ter Linden laatst hebt gezien, en moet nagaan of dat klopt.”
“Gisterenavond, toen zijn ontvangstdag ten einde liep, rond 17:30. Ik verliet net dit bureel samen met professoren Dorfs, Poederdrie, Buyck en Nuls. Zij kunnen dit bevestigen.”
De vier professoren die hij opsomde waren alomtegenwoordig in praatprogramma’s en vulden veel opiniepagina’s in de kranten. Dat ze dicht tegen Ultor aan schurkten was een publiek geheim, hoewel ze zich altijd lieten voorstaan op hun intellectuele onafhankelijkheid. Dat Ultor nu zeer losjes toegaf dat ze hier samen vergaderden, was op zich opzienbarend, maar ik was geen journalist. Ik noteerde hun namen.
“Dank u, uwe excellentie. Viel u verder iets op aan consul ter Linden? Of gedroeg hij zich de laatste tijd wezenlijk anders?”
Ultor haalde de schouders op en streek door zijn antieke, volle baard.
“Nee. Mijn confrater was wellicht plannen aan het maken voor de transitie na het einde van mijn ambtstermijn, dus vermoedelijk kwamen de heren en dames districtsburgemeester op zijn ontvangstdag om hem te beïnvloeden.”
Hij nam nog een slok en keek even naar de landkaart aan de muur.
“Misschien kreeg één van hen niet wat hij of zij wilde en beraamden ze daarom de moordaanslag op mijn confrater,” opperde hij, waarop hij zijn ogen sloot en achteroverleunde, “wat confrater ter Linden een ware martelaar zou maken voor het systeem. Hij was een trouw man, en een goed man. Religieus ook – een familieman. Decadent gespuis zoals er sommigen van zijn in de Staten-Generaal, konden dat natuurlijk nooit verdragen en wilden hem neerhalen tot hun eigen lamentabele niveau.”
“Uwe excellentie, consul ter Lindens restanten zijn gevonden op de parking van een seksclub.”
“Daar werd hij vast heen gelokt,” zei Ultor onverstoorbaar, “of hij ging er een eerzame zedenles geven, dat kan ook.”
Welke zedenlessen had Lucas ter Linden te geven in een darkroom? Ik zei niets.
“Bovendien,” zei Ultor, die terug vooroverleunde en zijn boosaardige ogen opende, “ook mannen van eer hebben nu en dan een verzetje nodig. Dat is normaal. Dat is de natuur die ons kenmerkt.”
Die laatste zin was woord voor woord een letterlijk citaat van een boektitel van professor Martine Poederdrie. Daarin verdedigde in tien hoofdstukken de ‘agressieve’ en ‘explorerende’ natuur van de man versus de door feminisme en vervrouwelijking opgelegde ketenen van pacifisme en empathie. Ik had het boek ook gelezen en herkende me er niet in, al kon professor Poederdrie zeer onderhoudend schrijven.
“Goed,” zei ik, toen Ultor niets meer zei, “ik weet voorlopig genoeg, uwe excellentie. Later komt een forensische ploeg nog een kijkje nemen op het kantoor van consul ter Linden.”
Janus Ultor knikte en nam nog een fikse teug cognac.
“Dat is goed. Zorg dat uw ploeg op tijd komt en op voorhand laat weten wanneer ze komt. Dan zorg ik voor een goede ontvangst.”
De recherche had op dit vlak helemaal geen verplichtingen, ook niet aan de consul, maar daar was ik plots niet zo zeker meer van. Ik had de juristiek de laatste tijd minder goed gevolgd, maar wist wel dat onder andere onder invloed van professor Dorfs de laatste tijd steeds meer conservatieve en autoriteitsgezinde wetten waren goedgekeurd door de Staten-Generaal.

donderdag 20 oktober 2022

De keizer van Populië: Moord (III)

 

De keizer van Populië, hoofdstuk 1 - Moord (III)


III. Een ongenode lifter


STRATEN NAAR DE BROEKENTOREN, DISTRICT SPROTBEKE-OP-DEN-HEEDHOND, 8:11 AM


“Het is niet ver,” suste De Paling mij.
“Het is vernederend, dat is wat het is,” zei ik ongeduldig, terwijl we Groenegem verlieten door een automatisch checkpoint, waar een Mr. ons vrolijk uitzwaaide. Satan had De Paling daarnet opgebeld om te zeggen dat we in Sprotbeke-op-den-Heedhond Boert Van Vettenberghe moesten oppikken, die in een duobaan districtsburgemeester was met Marlène Loopers, en zelf geen auto had.
Sprotbeke was een klein district dat geklemd zat in de schaduwen tussen Groenegem en de Boekentoren, nogal verpauperd en ingeslapen. Er woonden hoofdzakelijk semi-gepensioneerden en lagere ambtenaren die werkten in het centrum van Hegegrad maar niet genoeg verdienden om een appartement in Hegegrad zelf te huren, laat staan te kopen. In Sprotbeke was bijna alles laagbouw, en geclusterd rond de overdekte, gelijknamige beek met een waterzuiveringsstation dat al 11 jaar kapot was. De filterinstallatie over de grens, in Groenegem, was daarentegen onlangs nog voorzien van de nieuwste snufjes.
Boert Van Vettenberghe stond, voor zo ver dat mogelijk was, nog in lager aanzien op de Staten-Generaal dan Cabron San Tander. Ondanks alles deed San Tander zijn best. Van Vettenberghe daarentegen was een gepatenteerde luiaard die hoofdzakelijk goed was in zelfbeklag en eten. Doordat Satan ons opdroeg om Van Vettenberghe een lift te geven, zouden we dus op de Staten-Generaal aankomen in de figuurlijke walmen van miserabiliteit en luiheid.
“Niets dat we eraan kunnen doen,” zei De Paling met een schouderophalen. Ik zuchtte en leunde achterover. Opschepperige platitudes bij Geurt Dickens, koele onverschilligheid van Heinz Spritzmann en sluimerende woede bij Cabron San Tander, maar geen één van de drie leek me direct erg verdacht te zijn.
“Ik heb laten opzoeken waar turbines gebouwd worden waar een mensenlichaam door zou kunnen,” zei De Paling toen.
“O?”
“Twee fabrieken. Eén in Muscovië, waar ook de Mr.’s gebouwd worden, en één in Blaest-op-den-Verre die eigendom is van het leger.”
“Hmm. Kunnen we gelijk eens Baekelandt aan de tand voelen. En Cuts.”
De straten waren al nauwer geworden en de huizen platter. Hier en daar waren façades aan het afbrokkelen of voortuintjes volledig met onkruid overwoekerd. Nog een straat in passeerden we een lelijke supermarkt met smoezelige, schreeuwerige opschriften. Blijkbaar was er een stockverkoop van tomatenpuree die bijna overtijd was. Daarna kwamen we aan bij het huis van Boert Van Vettenberghe.
“Ik zal hem wel gaan halen,” zei ik, toen De Paling stopte.
Het grindpad naar de voordeur voelde zwaar aan en was lastig om over te stappen, alsof er drijfzand onder lag. Toen ik aanbelde, hoorde ik niets, en zag toen een briefje aan de deur in een sierlijk handschrift: “Bel stuk. Kloppen alsjeblieft.”
Ik klopte. Er weerklonk een lange, vettige kreet uit het huis, als van een dier in nood, en even later hoorde ik het getik van hakken die snel naar de deur trippelden. Een jonge vrouw met zwart haar, een wipneusje en grote blauwe ogen deed open.
“Inspecteur Haspelaer?” vroeg ze vriendelijk.
“Ja. U bent mevrouw… ?”
Ze lachte een rij prachtige tanden bloot.
“Iedereen kent mij als Roodborstje.”
Inderdaad! Een jaar geleden had het nog in alle populaire bladen gestaan: Boert Van Vettenberghe was getrouwd met één van de sterperformers van de cabarets en stripclubs in Vogelarije, die bekend stond onder haar artiestennaam Roodborstje. Hoe de districtsburgemeester dat geflikt had, wist niemand. In de pers waren veel reacties lacherig, en sommige zelfs ronduit jaloers. Roodborstje was de ster van de groep Delly & De Drie Vogels.
“Hij zit nog aan het ontbijt,” zei ze zacht, terwijl ze mij gebaarde binnen te komen. Ze ging mij voor naar de keuken, waar Van Vettenberghe aan een vuile mica tafel troonde als een vorst of als een orakel, terwijl dampen van drie frietketels hem omgaven en twee koffiemachines brullend koffie maakten. Er stond ook een wafelijzer gloeiend heet, en een vaas chocolademelk stond prominent centraal op tafel.
“Aha, inspecteur Haspelaer!” begroette Van Vettenberghe mij. De man had de stem van een misthoorn. Zijn bril hing half weggezakt over zijn neusbrug en zijn haar leek op zijn hoofd gezet te zijn met een minimum aan lijm, waardoor het leek alsof het een klein kalotje was, maar dat kwam natuurlijk omdat Van Vettenberghe een waarlijk gigantisch hoofd had, bovenop een elefantesk lichaam dat werkelijk elke verbeelding tartte.
“Ga toch zitten. Wilt u koffie?”
“Ik heb eigenlijk geen tijd. We moeten naar de Staten-Generaal.”
“Ze zullen wel niet beginnen zonder mij,” zei Van Vettenberghe, die mij nu dringend wenkte om te gaan zitten op het belachelijk kleine stoeltje waar vermoedelijk zijn vrouw normaal zat.
“Zit uw echtgenote niet hier?”
“Nee, nee,” zei Roodborstje, “ga toch zitten, inspecteur. Ik ben nog bezig het laatste stukje ontbijt aan het afwerken voor mijn Frietje.”
Ze glimlachte verliefd naar hem. Van Vettenberghe zelf glimlachte terug. Zijn zware wenkbrauwen schoten daarbij suggestief de hoogte in, alsof hij een oude Sovjet-leider was die met veel moeite grappig probeerde te zijn.
Met tegenzin ging ik zitten. Onmiddellijk serveerde Roodborstje een kop warme koffie en een bakje frietjes, een klein wafeltje en een vingerpotje met zoute en zoete sausjes.
“Suiker? Melk?” vroeg Van Vettenberghe, en voor ik kon antwoorden had de man al de suikerpot omvergestoten, waardoor een gulp suiker in de kop koffie schoot.
“Haha, suiker dus,” lachte hij. Hij greep naar de melkkan met een astmatische zucht.
“Laat maar,” hield ik hem tegen, voor hij de tafel en mijn broek blank zou zetten van de melk.
“Zeker?” hij pauzeerde even, zijn hand in de lucht als een enorme ham die plots tot stilstand was gekomen zonder echt te weten waarom, “nochtans melk van Verpist.”
“Nee, echt,” bezwoer ik de man. Hij knikte en nam zelf een grote gulp koffie uit de mok die aan zijn andere hand zat.
“Wie gaat ter Linden opvolgen, denkt u?” vroeg Boert toen.
“Ik ben daar niet mee bezig,” zei ik naar waarheid terwijl Roodborstje met een schepper een hoopje verse frietjes over Boerts bakje strooide.
“Janus Ultor, toch?” poneerde Boert, met zijn mond vol eten, “die natuurlijk weer niets zal doen aan onze situatie hier.”
Ik reageerde niet en keek de bedompte keuken rond. Naast het venster hing een portret van Boerts ouders. Vanop afstand leek zijn vader op een oudere versie van Geurt Dickens, al had hij diezelfde zware wenkbrauwen van Boert en leek Boert zelf in niets op Geurt, behalve dat het allebei zware mannen waren. Marlon Van Vettenberghe was net als zijn zoon ook nog districtsburgemeester geweest.
“Niet dat ter Linden ook veel deed, maar goed,” ging Boert onverstoord verder, “uiteindelijk is het altijd de kleine man op wie ze pissen en die ze kapot belasten. De energiefacturen zijn haast niet te betalen.”
Ik zuchtte en keek naar de volop pruttelende friteuses en koffie-apparaten. Boert slurpte luid van zijn koffie en likte daarna een klad mayonaise van zijn vinger.
“Om nog maar te zwijgen van de dokterskosten,” ging hij verder na een slok, “is het niet, Tietje?”
“Ja hoor mijn Frietje,” beaamde Roodborstje routineus. Ze was nu bij Boert komen staan.
“Je mag de inspecteur wel niet langer laten wachten,” zei ze hem, in zijn schouder knijpend. Inwendig was ik zijn attente vrouw enorm dankbaar. Hij monkelde wat en richtte zijn hoofd op naar haar. Ze wisselden een bijzonder vulgaire tongkus uit waarbij ik uit gêne weg keek. Ik werd dan ook opgeschrikt door een zware klap van Boerts vuisten die op tafel neerkwamen. Hij gebruikte die als steun om op te staan, en klopte wat wafelkruimels van zijn verschoten rode colbert. Er zaten ook vet- en koffievlekken op.
“We gaan dan maar eens, hé inspecteur,” zei Boert met een astmatische zucht.
Roodborstje was al komen aanhollen met Boerts jas.
“Het is toch godgeklaagd dat ik zelfs geen chauffeur of een auto heb. Geurt, Theofiel, Wanda, Stephanie en al de rest hebben dat natuurlijk wel,” mopperde hij, de namen aftellend op zijn dikke vingers terwijl Roodborstje hem in zijn jas inpakte alsof ze een eik aan het aankleden was.
“Denkt u dat ik hier ook kom voor mijn plezier?” vroeg ik bitsig. Boert keek mij dom aan.
“Maar u hebt toch ook een chauffeur?” vroeg hij venijnig.
“De Paling is mijn assistent, niet mijn chauffeur.”
“Dat is hetzelfde,” vond Boert, waarop hij hoestte en zijn vettige bril terug zijn neus op schoof, “Allez, we zijn weg.”
Nogmaals gaf hij zijn vrouw een bijzonder vadsige afscheidskus, waarbij ik helaas ook kon zien hoe hij in haar borsten kneep. Ze giechelde meisjesachtig.

zondag 18 september 2022

De keizer van Populië: Moord (II)

De keizer van Populië, hoofdstuk 1 - Moord (II)


II. Duurzame uitbuiting


LUSTHOF VAN GEURT DICKENS, DISTRICT GROENEGEM, 7:34AM


Intussen had procureur Satan een bericht gestuurd dat ik gesommeerd was op een speciale Staten-Generaal voorgezeten door Janus Ultor, die van viceconsul was gebombardeerd tot consul en waar alle districtsburgemeesters aanwezig op zouden zijn. Ook het mediacircus was in alle hevigheid losgebarsten. Niet alleen KinkedIn, maar ook Titter en PikPok gonsden van de speculaties.
Aangezien ik nog wat tijd had voor ik op de Staten-Generaal moest zijn en de restanten van ter Linden meegevoerd waren naar het lab, waar ik zelf niets kon doen, hadden Gianni en ik de auto genomen en waren we naar Groenegem gereden om een bezoek af te leggen aan Geurt Dickens. Groenegem leek een verademing als district, toen we uit de tunnels onder Hegegrad kwamen: veel open ruimte met brede fietspaden, bomen, kleine meertjes en schattige standjes met fruit, yoghurt en granola die opgesteld stonden langs loop- en wandelroutes. Zelfs de hoogbouw hier had een vriendelijk karakter, met arcologieën, zonnepanelen en een constante ruis van waterverstuiving die naar beneden viel en koelte bracht in wat anders een erg warm district zou zijn. Alleen: niemand kon Groenegem binnen zonder er eerst 500 zloty voor neer te tellen. 
Het had ons enigszins verbaasd dat Dickens direct bereid was om mij te ontvangen. Districtsburgemeester Dickens had de positie min of meer geërfd van zijn vader Beurend, en die dan weer van zijn vader Manneleen. Het Lusthof van de Dickens lag pal in het centrum van Groenegem, en was een schaalgetrouwe kopie van de Taj Mahal. De Dickens-clan behoorde tot de rijkste van geheel Populië-Econovina, en had zijn fortuin vergaard in speculatie, bruinkool, coltan, olie en slavenhandel. Tegenwoordig claimden ze een groen imago.
“Voor elke boom hier is ergens een kind in een sweatshop gestorven,” merkte Gianni op. Gianni De Paelinck, die door de meeste mensen gewoon De Paling werd genoemd, nam nooit een blad voor de mond als hij met mij alleen was. De man was mager, droeg altijd coltruien en leek nooit, op geen enkel moment, te zweten of emotie te vertonen. Er waren geruchten dat hij een Mr. was, maar ik wist dat dat niet klopte.
“Tja. Denk je dat dit hier allemaal,” zei ik met een knik naar de omgeving, waar we nu een glimlachende familie sporters zagen stoppen aan een limonadestandje van een kind, “het gevolg is van een schuldig geweten van de Dickens?”
“Ik betwijfel het,” zei De Paling, “Het lijkt me meer een PR-operatie. En de media slikken het als zoete koek.”
“Groene koek,” merkte ik op. De Paling lachte niet.
Twintig minuten later zat ik alleen voor Geurt Dickens, in zijn heldere, door bijna onmerkbaar glas omgeven bureel, dat achter hem, beneden, uitkeek op de centrale recreatieruimte van zijn Lusthof, waarin tientallen aantrekkelijke vrouwen in ondiepe, door palmbomen omgeven poelen speelden, lachten en niksten, met in elke hoek de befaamde, goed betaalde eunuchen met hun dunne jongenslichamen en hun hagelwitte lendendoeken.
“Welkom, inspecteur,” zei Dickens, nadat hij mij een vlezige handdruk had gegeven. Geurt Dickens zag er wakker en rustig uit. Hij had een beetje een varkenskop en hij was een zware man, maar zijn hoge stem en maniërismen gaven hem een vriendelijk aanzien.
“U heeft het toch goed gevonden hier, hey?” vroeg hij, waarop hij lachte. Het was een bekende tic van hem dat hij veel zinnen vragend eindigde op zijn befaamde “hey”.
“Dat was geen probleem. Uw Lusthof is goed aangegeven.”
Ik was door één van Dickens’ eunuchen ook al voorzien van koffie en een koekje en ik ging zitten op een uitnodigend gebaar van Geurt, die ook plaatsnam achter zijn bureau. Er stond een klein potje Molckx-yoghurt open naast zijn notitieblok met een lederen rug.
“Goed, hey? Maar goed, inspecteur, u wilde mij spreken. We zien elkaar straks nochtans op de Staten-Generaal? Ik neem aan dat u wilde weten wat ik deed in ‘Het roze ballet’ en of ik met consul ter Linden heb gesproken, hey?”
Ik knikte.
“Natuurlijk,” zei Geurt, die zijn gemanicuurde, dikke handen uitspreidde, “ik besprak zaken met de consul. We hadden het over de verdere vergroening van Hegegrad zelf. Nu loopt nog kunstgras om de Broekentoren en de omgeving ervan, maar we gingen dat vervangen door een echt park. En ook: op de hoogste pieken extra windmolens van Dickens. Veel windmolens, hey, zo’n 30-tal. Ze moesten wel op plekken komen waar onze helikopters niet vliegen.”
“Merkte u iets ongewoons aan consul ter Linden?”
“Totaal niet. Hij was een beetje moe misschien, hey, maar wij werken dan ook 19 uur per dag. Als ondernemer is dat normaal, hey?”
Er viel me iets in.
“Waarom besprak u zaken met consul ter Linden in ‘Het roze ballet’? Ik bedoel, het porno-imperium van Spritzmann is een concurrent van uw eigen dochterbedrijf Dickens Sex Industries.”
“Ho ho,” zei Geurt, alsof hij zonet iets vermakelijks had gehoord, “Heinz en ik zijn concullega’s, geen rivalen die elkaar niets gunnen, hey? Heeft u zijn vibreergeweer gezien?”
“Ja.”
“Het glijmiddel daarvoor komt van bij ons. Heinz ontwerpt vibrators, wij voorzien de accessoires. Ik weet wel dat mensen op Titter doen alsof Heinz en ik rivalen zijn, en dat zijn we tot op zekere hoogte ook, hey, maar we werken soms ook samen. Dus mijn bezoek aan zijn club is een teken van zakelijke vriendschap.”
“Ik begrijp het,” zei ik, terwijl ik verder noteerde en Geurt een sigaar op stak. Ik hoorde iets rommelen uit zijn stoel.
“Sorry hey,” zei de zakenmogul met een vriendelijke glimlach op zijn varkenskop, “scheetje, hey?”
Daar stond Geurt Dickens inderdaad om bekend.
“Wanneer bent u vertrokken uit ‘Het roze ballet’?”
“Om 2 uur. Ik kan u de gegevens tonen van mijn zelfrijdende auto – rijdt trouwens volledig op biomassa, hey.”
Geurt haalde een tabletcomputer boven en toonde mij een rij data die ik herkende aan hun merkteken van de BaekelandtBakken, de zelfrijdende auto’s die geproduceerd werden in de fabrieken van Stephanie Baekelandt, een andere zakenberoemdheid van Populië-Econovina.
“Stuurt u die data maar door naar mijn assistent, Gianni Paelinck,” zei ik, terwijl ik het datakaartje van De Paling naar hem toe schoof en hij het aannam. Hij bekeek het datakaartje even.
“Absoluut, geen probleem.”
Ik stopte even met noteren.
“Heeft u zelf iemand in gedachten met wie consul ter Linden op slechte voet stond? Iemand met een motief?”
“Ho, dat weet ik niet zo, hey,” zei Geurt, achterover leunend, “Lucas was een vriendelijke man. Hij had ook verstand van zaken en kon het vinden met bijna iedereen.”
Het publieke imago van Lucas ter Linden was inderdaad dat van een man die haast universeel gerespecteerd werd. Niet geliefd, per se, maar wel gerespecteerd om zijn integriteit, vandaar dat het vreemd was dat hij naar ‘Het roze ballet’ ging, laat staan dat hij er op de parking vermoord werd.
“Heinz Spritzmann vertelde mij dat consul ter Linden meestal naar de darkrooms ging. Klopt dat?”
“Dat is zijn privézaak, hey,” zei Geurt hooghartig.
“Het kan wel van belang zijn voor het onderzoek.”
Misschien had ter Linden een geheime minnaar gehad die uit was op wraak? Een jongen of man waar ter Linden te ver mee was gegaan?
“Misschien kan Heinz u dat beter uitleggen,” zei Geurt, die trok van zijn sigaar en nog een scheet liet, “ik was er niet bij toen hij separé ging, hey.”
“Waar ging u dan naartoe?”
Geurt lachte weer breed en wees met zijn vrije hand achter hem.
“Mijn personeel hier, natuurlijk,” antwoordde hij, “die moet ik toch ook soigneren, hey?”
Ik beet op m’n lip maar kon me niet inhouden.
“Ik heb gehoord dat uw personeel daar eigenlijk uitgebuite seksslaven zijn.”
Geurt lachte nog breder.
“Ho ho, ze zeggen zo veel, de mensen. Kijkt u zelf eens, zien die meisjes er ongelukkig uit?”
Ik moest inderdaad toegeven dat hun gespat, gegiechel en gebabbel er zorgeloos uitzag.
“Bovendien,” voegde Geurt nog toe, “alles gebeurt hier duurzaam, hey. In de tijd van mijn grootvader was zo’n meisje opgebruikt na 3 à 4 jaar. De meisjes hier doen zeker 10 jaar dienst en krijgen nog een referentie, plus ook een penthouse-appartement hier in Groenegem. Veel beter dan meisjes – en jongens – die op straat werken in Vogelarije, waar San Tander trouwens niets aan doet, hey, inspecteur?”
Ik had er al spijt van dat ik het onderwerp had aangesneden. Cabron San Tander was een gigantische loser die weliswaar had geprobeerd om de mensenhandel in en naar Vogelarije te stoppen, maar veel te incompetent was om er ook maar iets aan te doen, en ik wilde San Tander nu ook niet zitten verdedigen tegenover Geurt Dickens.
“Ik begrijp het,” zei ik slechts, waarop ik mijn notitieboekje dichtklapte.
“Heeft u al vervoer naar de Staten-Generaal?” vroeg Geurt toen, een orale en anale rookpluim tegelijk uitblazend, “Ik kan u meenemen met mijn prototype van de Grote Buis, hier onder de Lusthof, recht naar de Broekentoren.”
“Mijn assistent is buiten op mij aan het wachten.”

donderdag 8 september 2022

De keizer van Populië: Moord (I)

De keizer van Populië, hoofdstuk 1 - Moord (I)


Over Populië-Econovina

Populië-Econovina is een klein, redelijk afgelegen land in Europa met een vlak tot heuvelachtig karakter, een nauwe kustlijn en diverse rivieren die het landschap doorsnijden. Het land heeft een gematigd klimaat, met milde zomers en winters. Oorspronkelijk ontstond Populië als een losse confederatie van verschillende rijke stadstaten, en mettertijd ging het land bekend staan om zijn strikte neutraliteit. Desondanks is het niet politiek en economisch geïsoleerd: het is een lid van de Verenigde Naties, de Europese Unie en talloze andere internationale samenwerkingsverbanden.

Het land heeft een bevolking van 3 miljoen mensen, waarvan 2 miljoen in de centrale agglomeraties wonen rond de hoofdstad Populië-Econovina-Centraal, beter gekend als Hegegrad. De hoofdstad ligt op de grens tussen de voornaamste twee gewesten: Populië in het westen, en Econovina in het oosten. Naast Populisch en zijn er ook minderheidstalen als Duits, Frans en Desperanto. De belangrijkste religies in het land zijn het syncretisch christendom, dat de officiële staatsreligie is, aangevuld met enkele neo-paganistische en manicheïstische godsdiensten.

I. De dood van de consul


PARKEERPLAATS VAN ‘HET ROZE BALLET’, DISTRICT VOGELARIJE, 5:49AM


Vogelarije was geen aangename plek om te wonen – het district werd aan drie kanten omgeven door een amorfe, slecht ingedamde bruine rivier waarin al het afvalwater terechtkwam van Hegegrad en hoger gelegen stadsdistricten, en hoewel de wijk ook hoogbouw bezat, kwamen maar enkele verbrokkelende torens uit boven de permanente smog waarin Vogelarije gemarineerd werd. Als er al licht priemde door de smog, kwam die van discrete koplampen of roze uithangborden, die elkaar steeds vonden in de seks- en porno-industrie die er nooit sliep. 
Ik nipte van de gesloten beker koffie die Gianni voor mij was gaan halen terwijl ik op een afstandje uitkeek over het afgezette parkeerterrein van ‘Het roze ballet’, één van de talrijke seksclubs, die er van de buitenkant meer uitzag als een bunker dan een plek van plezier, en omgeven werd door vuile, hoge woontorens vol graffiti en bruine doeken, grijs betonmos en permanent stochastisch lawaai van geschreeuw, kleine knallen en echo’s van motoren en metaal. Het lawaai was nooit aanhoudend en groot genoeg om weg te zinken in de achtergrond, maar altijd luid genoeg om irritant te zijn, alsof Vogelarije een permanente busrit was waar er altijd wel één bejaarde stonk naar urine, één baby krijste en één lokaal bandietje met een mes de zetelkussens zat te versnijden omdat er niks beters te doen was.
“Aan het nadenken, chef?” vroeg Gianni. Ik slurpte van mijn koffie.
“Niet echt. Wanneer kunnen we bij het lijk?”
“Het lijk – ja, wat er van over is.”
Hoofdcommissaris Satan had me uit mijn bed gebeld. Volgens de eerste getuigen die rond 4:30 ’s ochtends waren begonnen aan hun hopeloze dagshift om de straten hier schoon te maken, had het erop geleken dat consul Lucas ter Linden, vlak nadat hij de discrete achteruitgang van ‘Het roze ballet’ had verlaten, door een jetturbine was gehaald. Over een oppervlakte van ruwweg 8m² waren botsplinters, vermangeld vlees, huid, haar en kledij uitgebraakt die hadden toebehoord aan ter Linden, die enkel geïdentificeerd was door een stuk roze spandex en zijn typerende bril. De media waren er nog niet, maar dat zou niet lang duren. Mijn mensen hadden al een cordon geplaatst rond de parkeerplaats en de straat.
“Wel ja,” zei ik, “wat er van over is. Wat is de kans dat het niet ter Linden is?”
“Vrijwel nul. De brilmontuur is 100% een match, het is zijn auto even verderop, en bijna niemand anders draagt het soort roze spandex dat hij altijd droeg.”
De jongens en meisjes van de forensische dienst leken wel over een maanlandschap te bewegen, traag en secuur. Voor ik zelf nog iets kon zeggen, kwam er commotie vanop de straat, in mijn rug.
“Nee! Laat mij los. Ik ben de burgemeester!”
Ik draaide me om. Een schriel, schlemielig mannetje met een enorme voorbeet en een pedosnor probeerde zich langs het cordon en een potige agent te wurmen. Cabron San Tander was de naam van het mannetje.
“Louis, laat hem door,” gebood ik de agent, “dat is de districtsburgemeester van Vogelarije.”
San Tander snoof en stapte op me toe. Hij had een vale gezichtskleur en roestbruin, vettig haar waaruit zijn twee kromme, gemuteerde oren staken.
“Inspecteur Haspelaer,” begroette San Tander mij met een knikje, en hij liet mijn naam ook gehaspeld klinken, zoals hij alles uitsprak, binnensmonds en met een rare bariton, alsof iemand zijn stembanden had afgedekt. Het kon de voorbeet zijn, natuurlijk.
“Meneer San Tander,” groette ik hem terug, “bedankt om zo vroeg op de ochtend te komen.”
“Geeft niet, ik was nog wakker,” zei hij, terwijl hij probeerde langs mij heen te kijken of hij iets kon zien van de restanten van ter Linden.
“Wist u dat consul ter Linden hier vannacht was?”
San Tander richtte zich weer tot mij met zijn priemende, kleine ogen.
“Hij kwam hier elke dinsdagavond.”
“Zijn vrouw wist niet dat hij hier was, nochtans.”
“Ze wilde het niet weten, zeker,” schampte San Tander. ‘Het roze ballet’ was een exclusieve seksclub die enkel leden aanvaardde op uitnodiging.
“Was u er zelf ook, de voorbije nacht?”
“Wat zou ik daar te zoeken hebben?” mompelde hij.
“Dat is geen antwoord op mijn vraag.”
San Tander sloeg zijn ogen neer.
“Ik mag er niet binnen. Ik ben geen lid.”
“U bent districtsburgemeester.”
San Tander haalde zijn schouders op en keek langs me heen in het ijle. Het verbaasde me ook niet volledig. Van alle districtsburgemeesters had San Tander zonder twijfel het meest machteloze en groezelige profiel.
Gianni dook weer op aan een andere kant: “Inspecteur. Spritzmann zit op u te wachten.”
“Bedankt. Meneer San Tander, u mag voorlopig gaan. We komen misschien later nog eens bij u terug.”
“U had mij ook kunnen telefoneren,” zei hij vuil. Ik keek hem streng aan.
“Sorry,” zei hij toen, waarop hij afdroop en nog even in de buurt bleef ronddrentelen om te zien of hij iets kon doen (of zien).
Even later zat ik tegenover Heinz Spritzmann, de uitbater van ‘Het roze ballet’. Heinz was even vaal en bleek als San Tander, maar had een krachtige bouw en was van kop tot teen gekleed in leder, met vervaarlijke plateaulaarzen met verchroomde uitsteeksels, een dubbele buik- en borstriem afgezet met spijkers, vingerloze handschoenen en een bivakmuts. Aan zijn riem zat een opgerolde zweep, en op zijn bureau voor hem lag zijn glimmende ‘vibreergeweer’, een vibrator die gemonteerd was op een kalasjnikov.
“Inspecteur Haspelaer,” begroette Spritzmann mij, “gaat u zitten. Drinkt u iets?”
“Nee, dank u,” zei ik terwijl ik plaatsnam. Spritzmanns bureel was klein en claustrofobisch. Er stonden twee laptops open, waarvan één op een gedempte geluidssterkte porno speelde. Twee hoge, ijzeren kasten waren gesloten met een hangslot. Van een buis onder het plafond kwamen diverse kettingen. Intussen had Spritzmann zichzelf een glas cognac uitgeschonken en stak hij een sigaret op.
“Lucas ter Linden is hier naar buiten gegaan rond 3u30,” kwam hij ter zake, “er zijn camerabeelden van. Niet van de parking, helaas.”
“Er staat nochtans een bord dat de parking bewaakt wordt.”
“Ja, door voyeurs. Die zijn meestal weg tegen 3u. De buitencamera’s werken al maanden niet meer. Iemand heeft erin gepist.”
“Hoe? Die camera’s hangen twee meter boven de grond.”
Heinz Spritzmann lachte een rij sterke, gele tanden bloot.
“Heeft u als kind nooit om ter hoogst proberen pissen met uw vriendjes?”
“Ik had geen vriendjes.”
“Ook goed,” schokschouderde Spritzmann, “Nu, het was hier een nacht als een andere. Een optreden van Delly & De Drie Vogels op het hoofdpodium, een orgie in de feestzaal, BDSM in de kelder, porno op zolder en discrete gay seks in de darkrooms.”
Hij vertelde het alsof hij boodschappen was gaan doen.
“En waar was ter Linden?”
“In de darkrooms, wellicht.”
“En u?”
“Ik hielp Chrystella en Thomas op de pornozolder. Daarna ben ik naar de BDSM-kelder gegaan om enkele slaven een pak slaag te geven. Ik heb ter Linden enkel in het voorbijgaan gezien. Het leek me wel alsof hij zich amuseerde, maar,” en daarbij duwde hij zijn sigaret uit op zijn eigen belittekende voorarm, “fuck, doet deugd,” waarna hij weer hernam, “aan hem kon je dat nu ook niet altijd zien, met zijn hypocriete christendemocratische gluipkop.”
“Het klinkt alsof u het niet kan schelen dat de consul hier vermoord is op de terreinen van uw zaak?”
“Jawel. Maar u kan toch niet verwachten dat ik een traan ga laten om een consul die onder meer beloofde dat hij de seksindustrie ging platleggen maar er dan zelf stiekem komt feesten?”
Ik betwijfeld of Spritzmann in zijn leven überhaupt al één traan had gelaten. De man stond bekend als een geharde pervert met een aardedonker gevoel voor humor.
“Weet u wie bij ter Linden was?”
“Geurt Dickens was bij hem, zoals vaak,” zei Spritzmann, die van zijn cognac nipte, “en Wanda Froger.”
Geurt Dickens was de districtsburgemeester van Groenegem en Wanda Froger die van Withaven, dus ik trok mijn wenkbrauwen op.
“U bent verbaasd? Denkt u dat de machtigen der aarde hier enkel komen om te neuken en drugs te doen?”
“Drugs?”
Spritzmann lachte rauw.
“MDMA, coke, viagra… hier is alles.”
“Dat is… bekent u nu een misdrijf?”
“In Vogelarije kan dat allemaal. Vorig jaar legaal gemaakt door de betreurde consul ter Linden, vader van Populië-Ecovina.”
Ik wist niet of Spritzmann de waarheid sprak, maar corrupt als de Staten-Generaal waren, dan was dit jammer genoeg goed mogelijk. Ik maakte een aantekening.
“Is er een gastenlijst?”
“Nee. Ik ga ook mijn ledenbestand niet delen tenzij ik daar een verzoekschrift voor krijg van procureur Satan.”
Van boven klonk er een snerpende gil. Spritzmann zuchtte.
“Chrystelle!” brulde hij.
“Je moet komen!” gilde ze terug.
“Ik kom direct,” riep hij, terwijl hij opstond uit zijn stoel. Hij had al de hele tijd met een knoert van een erectie gezeten.
“Er staan ook foto’s van gisteren op ons sociaal netwerk,” zei Spritzmann nog, voor hij me aan mijn arm uit mijn stoel haalde en me de gang op duwde, “u vindt de uitgang daar.”
Hij rende zelf op zijn luide laarzen de andere kant uit terwijl Chrystelle van boven nog een gil slaakte. Ik slenterde de richting uit van de uitgang, niet voor ik lusteloos nog even de deur probeerde te openen naar de centrale feestzaal, die natuurlijk op slot was. Terwijl ik naar buiten stapte, de grauwe ochtend in, laadde ik KinkedIn.