Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 24 augustus 2023

De keizer van Populië: Oorlog (IV)

De keizer van Populië, hoofdstuk 5 - Oorlog (IV)


IV. Poenie en de Spetskop


KOLCHOZE VAN DE VROLIJKE RUPS, DISTRICT WELKOM, 3:39PM +5D


Toen we op de oprit van Poenie’s boerderij kwamen, zagen we onmiddellijk dat er iets heel erg mis was. Niet alleen stonden er twee limousines tegenover elkaar, op het voorerf lagen diverse lichamen waarvan ik onmiddellijk wist dat die lijken waren.
“Oh, de politie! Geen seconde te vroeg, inspecteur, hey!” 
Geurt Dickens begroette me, omringd door vier lijfwachten. Hij had staan kijken naar de lijken, die bij nader inzicht toebehoorden aan niet alleen Poenie, maar ook Geertrui De Rechte, Lome Frans en Poenie’s honden.
“Hoe lang bent u hier al, meneer Dickens?” vroeg De Paling.
“Nog maar juist,” zei Geurt. Hij haalde zijn telefoon boven om ons zijn locatiegeschiedenis te tonen. Intussen deed ik een snelle scan van de lijken. Allemaal waren ze gedood met een precies, smal schot in het hoofd. Dit was zeker niet het werk van Geurts lijfwachten.
“Waarom was u hier?” vroeg ik aan Geurt.
“Ik kwam even babbelen met Poenie, hey. Over zaken.”
“Of over hoe zijn mensen uw landgoed hebben beklad en u probeerden te vermoorden?” vroeg ik neutraal. Geurt keek opgelucht en drukte zijn dikke vingers in zijn ogen alvorens me weer aan te kijken.
“O inspecteur. Is dat intussen bewezen?”
“Niet echt. Maar er zijn aanwijzingen. Maar u beantwoordt mijn vraag niet direct.”
Geurt zuchtte en zijn varkensmond vertrok: “Ik heb dit allemaal nooit gewild, hey. Ik wilde hier gewoon komen praten met Poenie. Ook al hadden zijn mensen mijn personeel gedood. Ik hou niet van geweld of oorlog. U weet dat. Ik hou van vooruitgang.”
“Vooruitgang als in de dood van een collega-districtsburgemeester?” vroeg De Paling.
Geurt bood zijn dikke handen aan: “Neem m’n vingerafdrukken en die van de mensen rondom me. Ik heb hier absoluut niks mee te maken.”
“Hij heeft gelijk, Willem,” zei ik tegen De Paling. De Paling zweeg en knikte. Geurt liet tevreden zijn handen zakken.
“Hebt u een vermoeden wie de Spetskop vrijgelaten heeft?” vroeg ik op de man af. De Paling was intussen versterking aan het opbellen en foto’s aan het nemen van de lijken die in de modder lagen.
“Dat is toch uw job, hey?” vroeg Geurt gemelijk.
“Als ik mijn job meer mocht doen, zat jij misschien al lang in de cel voor belastingontduiking, witwaspraktijken en milieufraude,” schampte ik terug. Geurt gaf geen krimp: “U moet dat maar bespreken met mijn advocaten.”
Hij maakte aanstalten om zijn pafferige lijf terug in één van zijn limousines te wurmen.
“Niet zo snel, meneer Dickens. U blijft voorlopig hier als getuige.”
“Al goed hey. Maar laat me toch in mijn auto gaan zitten. Ik ben in shock.”
Hij zag er eigenlijk weinig gechoqueerd uit.
Iedereen werd plots opgeschrikt door een enorme knal uit de richting van Poenie’s smoezelige boerenwoning, en toen nog één. De voordeur brak open en een man viel naar buiten in de modder gevolgd door Marc Priem die een dubbelloops-jachtgeweer vast hield. De man in de modder stond onnatuurlijk snel op, alsof hij niet vast maar vloeibaar was, en hoewel ik enkel zijn rug zag, wist ik dat dit de Spetskop was. Voor Marc Priem, die bloedde uit zijn schouder, kon herladen schoot de Spetskop Priem dood.
“Zoek dekking,” beval ik alle omstaanders, maar Geurts lijfwachten hadden al een schutskring rondom hem gevormd. De Paling was weggedoken achter één van de limousines.
Ik rende op de Spetskop af, die zich had omgedraaid: vreemd genoeg met zijn benen eerst en dan zijn torso en pas als laatste zijn gezicht, dat deed denken aan een pizza die in de regen had gestaan. En toen viel ik stil, en hij ook. Ik voelde niet alleen de digitale stem van Cain Ranzigbotten woeden, maar ook strings, codes en instructies die me vertelden dat ik de Spetskop niet mocht aanvallen – geprogrammeerd door Lief Anneke? De Spetskop voelde vast iets soortgelijks, want ik zag zijn beëtterde, bepuiste gezicht vertrekken op onnatuurlijke manieren. Toen herinnerde ik me Stefanie Baekelandt’s SD-kaart, vond ze in een zijzak van mijn politietrenchcoat en stak ik ze in m’n broek. Instinctief wist ik dat de SD-kaart anaal moest ingebracht worden.
Het duizelde voor m’n ogen.
“Inspecteur?” hoorde ik De Paling bezorgd roepen.
“Wat gebeurt er? Wat gebeurt er hey?” klonk de hoge stem van Geurt Dickens.
Voor het eerst in dagen leek het alsof de hemel zelf opklaarde. Ik hoorde de vaste, neutrale stem van Stefanie Baekelandt in mijn geestesoren, die me deed voelen alsof mijn lichaam na een lange periode van oververhitting terug op kamertemperatuur kwam, of alsof ik een maaltijd at met gezonde groenten en fruit na een frituurbezoek met Boert Van Vettenberghe, of alsof ik afstand kon nemen van mijn verlangens na een vulgaire nacht in 'Het roze ballet'.
De Spetskop sputterde: “Insjpecteur… insjpecteur. Wij horen niet te vechten.”
“Nee,” antwoordde ik. Ik merkte dat hij ook tegen zijn programmering vocht.
“Wie was je opdrachtgever, Spetskop?”
Zijn natte, vlezige mond kartelde tot een grijns die de aanblik had van een schotwonde.
“Ik heb vele meesjtersj. Missjchien Wanda? Misscjchien Sjatan? Missjchien consjul Ultor zjelf? Wie zjal het zeggen?”
Ik raakte nog steeds niet voorbij de instructies die me verboden m’n dienstwapen te gebruiken tegen de Spetskop. Maar er was wel iets anders mogelijk: ik concentreerde me en nanobots vormden uit mijn ellenpijp en spaakbeen een dolk. Ik zette een stap vooruit en stak de Spetskop door zijn keel. Hij keek met met z’n rooddoorlopen ogen verbaasd aan terwijl bloed uit zijn keel gutste en hij overvloedig kwijlde.
“Sj. Sj!”
Hij zakte in elkaar. Zijn handen en dikke onderkin trilden. Ik stak nogmaals toe en sneed zijn halsslagader open. Zijn ogen rolden weg en hij viel achterover.
“Inspecteur?” vroeg De Paling opnieuw, bezorgd. 
“De Spetskop is geneutraliseerd,” zei ik, hijgend.
Uit de verte klonken loeiende sirenes van combi’s die naderden. Ik draaide me om en keek van De Paling naar Geurt en zijn lijfwachten.
“Meneer Dickens, neem het lijk van de Spetskop mee in uw limousines.”
“Dat lijkt me tegen de wet hey,” zei Geurt wijsneuzerig. Ik toonde het bloederige blad dat uit mijn pols boven mijn hand was gegroeid.
“Ik ben hier de wet, meneer Dickens.”
Zijn lijfwachten keken naar elkaar.
“Doe wat hij vraagt, meneer Dickens,” zei De Paling rustig, “We hebben redenen om aan te nemen dat de Spetskop niet in de handen mag vallen van onze collega’s.”
Geurts varkenskop vertrok: “En wat krijg ik daar voor?”
“Genoeg,” zei ik.
De sirenes begonnen luider te klinken.
“Standaardcontractje, hey?” zei Geurt, die op zijn telefoon iets deed en de mijne pingde. Ik drukte geërgerd af: “Al goed, meneer Dickens.”
Geurt gebaarde naar zijn lijfwachten, die snel het lijk van de Spetskop recupereerden en in de andere limousine legden. De deuren van beide limousines gingen dicht en ze reden toen snel weg, de combi’s kruisend.
“Wat hebben we gedaan, Bert?” vroeg De Paling, “Wat heb jij gedaan?”
“Misschien hebben we zonet het land gered, Willem.”
De combi’s stopten in de modder – het waren er vier – en zeker 16 zwaar bewapende agenten stapten uit. In hun kielzog was Lia Doorntaert.
“Dag confrater,” begroette inspecteur Doorntaert me. Lia Doorntaert was geen grote vrouw, maar wel één met een aura van autoriteit en ouderdom. Haar haar was zwart gekleurd en ze droeg haar eigen versie van het politie-uniform, met extra épauletten en zijden handschoenen. 
“Dag confrater,” groette ik haar terug. Mijn mes was intussen teruggetrokken in mijn arm.
“Ik tel hier vier lijken. Poenie en zijn getrouwen?”
“Affirmatief. De limousines die wegreden waren van Geurt Dickens. Ze werden allemaal aangevallen door de Spetskop.”
Doorntaert gromde en wandelde voorbij De Paling en mij. Ze keek naar de lijken van Poenie, Lome Frans en Rechte Geertrui.
“Lijkt inderdaad op werk van de Spetskop,” zei ze neutraal, “Waarom liet u meneer Dickens gaan?”
“Hij vreesde voor zijn leven. De Spetskop is wellicht nog altijd in de buurt, en daarom vroeg ik om versterking.”
Ik had me naar haar gedraaid, en zij draaide zich terug van de lijken naar mij: “Ja. Daar hebt u goed aan gedaan. Waarom was u hier in de eerste plaats, als ik vragen mag?”
“Ik volgde het spoor van mijn dossier omtrent linkse samenzweringen die mogelijk achter de dood van consul Ter Linden zouden zitten. Daarom wilde ik Poenie nog eens aan de tand voelen.”
“En waarom was Geurt Dickens hier?”
“Hij verkoopt mest aan Poenie.”
Lia Doorntaert monkelde: “U doet uw reputatie eer aan, confrater. Dat is inderdaad een goed bewaard geheim waar ik recent zelf was achter gekomen. Misschien moeten we onze krachten bundelen.”
Van wie of hoe wist Doorntaert dit? Voor zo ver ik wist was enkel de Roze Coalitie daarvan op de hoogte, en hun leden zouden dit zeker niet vertellen aan Doorntaert.
“Misschien wel,” reageerde ik. Ze keek naar de lijken en dan weer terug naar mij terwijl de agenten een perimeter opzetten en zich over Poenie’s erf aan het verspreiden waren. Twee van hen hurkten ook neer bij het massieve kadaver van Marc Priem.
“Ja,” zuchtte Doorntaert, “vreemd als hij is, is die gehandicapte Socarus een interessante bron van informatie, nietwaar?”
Het klikte nu samen voor mij.
“Inderdaad, confrater.”
“En waar zou de Spetskop kunnen zijn?”

dinsdag 1 augustus 2023

De keizer van Populië: Oorlog (III)

De keizer van Populië, hoofdstuk 5 - Oorlog (III)


III. Mr. Christa De Hete


HOOFDKANTOOR VAN DE MAAKBARE MENS, HEGEGRAD, 1:48PM +5D


“Heeft u zich ooit afgevraagd wat het einddoel is van organisaties als de Schijtende Vrienden, de volgelingen van Theofiel Duck, het ‘Huis van de Man’ van wijlen Sem Hoogmeester, de adepten van professor Dorfs of de acolieten van Janus Ultor?” vroeg Stefanie Baekelandt. De Paling en ik zaten in haar bureel, dat zowel digitaal als akoestisch volledig afgesloten was van de buitenwereld. 
“Ik…” begon ik. Ik kreeg enorm veel informatie tegelijk binnen. Te veel.
“Dat weten ze eigenlijk zelf niet, volgens mij,” zei de Paling, waarop hij me even aankeek: “Met uw permissie.”
“Correct,” zei Stefanie, die haar haar in een simpele staart gebonden had en een even eenvoudig wit t-shirt droeg, “en ook niet. Hun einddoelen zijn vaag maar hebben een convergentiepunt dat we mogelijk kunnen benoemen als een soort illiberale democratie, waar openlijk vrijheid, gelijkheid en secularisme gepromoot worden, maar in de praktijk niet alleen alle bestaande socio-economische verschillen radicaal uitvergroot worden, maar mechanismen voor solidariteit, kritisch denken en aanvaarding van wat ik maar anders-heid zal noemen, afgebroken worden. Dat proces is al lang bezig, en ik moet jammer genoeg toegeven dat het me tot een jaar of zo geleden ontgaan was tot Boert, Gaius, Poenie en Heinz me er op wezen. Volgens sommigen zijn we feitelijk al op dat punt aan beland.”
“Dat… die Roze Coalitie heb ik steeds vreemd gevonden,” zei ik toen, “Zeker met de tijdelijke toevoeging van mensen als Richard Molckx-Verpist en Wanda Froger.”
“Dat laatste was onze grootste vergissing,” zei Stefanie neutraal, “en ook ik heb daar schuld aan. Ik wist vrij zeker dat Wanda haar idealen nooit zou opgeven, maar had hoop dat een intelligente man als Dickie wel zou inzien dat een bocht naar neo-fascisme maken voor dit land bijna uitsluitend negatieve gevolgen zou hebben. Ik had ook het amateurisme onderschat van mensen als Poenie, net zoals ik had onderschat hoe dat amateurisme toch kon gedijen in en leiden tot die onnozele moord op consul Ter Linden.”
De informatie die in m’n hoofd rondzwom had zich eindelijk tot een concreet geheel gevormd.
“Maar u predikte zelf tot voor erg kort een soort technocratische oplossingen voor alles, niet in het minst met uw eigen bedrijven. Technologische oplossingen voor de krapte op de arbeidsmarkt, armoede, klimaatverandering, nepnieuws en dies meer.”
“Sorry, wat heeft dat te maken met dit gesprek, inspecteur?” vroeg Stefanie, een beetje uit haar lood geslagen, maar niet voldoende om haar positie te veranderen aan haar bureau, met beide handen over elkaar gevouwen over het blad.
“Vergeef me, mevrouw Baekelandt,” zei ik moeizaam, “sinds de aanslag op de Villa Ramona ben ik niet meer dezelfde.”
Er kwamen enkele tellen stilte. Ze keek me koel aan.
“U bent geïmplanteerd met een chip waarop delen van de persoonlijkheid zitten van Cain Ranzigbotten,” constateerde Stefanie.
“Ja,” bekende ik, voor De Paling kon reageren. Stefanie glimlachte met één kant van haar dunne mond: “Dat was een scenario met een kleine waarschijnlijkheid, maar niettemin een waarschijnlijkheid. Het spijt me, inspecteur Haspelaer. Cain was ooit mijn leraar en die had me inderdaad doen geloven dat er voor elk probleem een technologische oplossing bestond. Mijn geloof daarin werd eerst op de proef gesteld toen ik hem oversteeg in technologische doorbraken, en een tweede keer toen ik door contacten met Heinz en Geurt te weten kwam in wat voor penibele financiële positie hij zat. Ik vind het erg jammer dat hij het nodig vond om zelfmoord te plegen om uit zijn labyrint te raken van schulden en verdeelde trouw.”
“En nog zieliger dat hij er u postuum de schuld van wilde geven,” zei ik. Stefanie haalde haar schouders op: “Dat is niet mijn probleem, tenzij ik in staat van beschuldiging gesteld word?”
“Nee,” zei ik, “maar het zou nog altijd kunnen. Ik heb tijd gewonnen en ben een vertragingsoperatie aan het uitvoeren om niet tot de conclusie te komen dat de moord op consul Ter Linden en districtsburgemeesters San Tander, Vitellius en Hoogmeester en het verdachte overlijden van Caïn Ranzigbotten de schuld zijn van een vaag links complot.”
“De kogel komt immers altijd van links, nietwaar,” zei Stefanie.
Theofiel Duck was weer de straat opgetrokken met zijn volgelingen, die allerlei complottheorieën uitkraamden op spandoeken en die driftig deelden via sociale media. Hoogmeesters clubje van puisterige nietsnutten mocht in de grond pathetisch geweest zijn, ook zij waren er nu van overtuigd dat een links complot bezig was de staat aan het overnemen. Janus Ultor had niets gezegd, waardoor hij impliciet alles goed leek te keuren.
“Ik heb op Twatter vandaag al 2.488 doodsbedreigingen gehad en 1.707 dreigingen met seksueel geweld, waarvan er 566 met elkaar overlappen,” zei Stefanie toen net zo toonloos als een glas kraantjeswater op kamertemperatuur, “en al ben ik niet bang voor mijn persoonlijke veiligheid, deze instabiliteit is in de eerste plaats slecht voor mijn bedrijf, en in de tweede plaats zullen Verpist of ik vroeg of laat moeten toegeven dat Christa De Hete geen natuurlijk persoon is, maar dat we al 9 jaar een volmacht delen voor haar stem in de Staten-Generaal.”
“Is ze vervangen door een Mr.?”
“Ja. Ze kwam om door te trappen op één van haar eigen landmijnen, in een stuk heide van een niemandsland tussen de terreinen van Verpist en ikzelf. We vonden haar restanten bijna tegelijk – daar werden de zaden geplant van de samenwerkingen tussen Richard en ikzelf. Maar goed, dit is wellicht minder relevant voor uw eigen onderzoek. Wat gaat u nu doen, en wat gaat u me vragen?”
“Ik wil dat de waarheid aan het licht komt en ik wil dat het geweld stopt.”
“Dat laatste kan wel eens makkelijker zijn dan het eerste,” zei Stefanie, “Eerst en vooral moet de Spetskop gestopt worden. Een spetstop, als het ware.”
Ze lachte niet. De digitale artefacten van Caïn Ranzigbotten zwegen. Die hadden geen theorie over waarom de Spetskop was bevrijd en door wie. 
“Inspecteur Lia Doorntaert leidt dat onderzoek,” zei Stefanie, “en hoewel ze een schrandere speurder is en in het verleden veel zaken tot een goed einde bracht, heeft ze te veel affiniteit met het autoritarisme van consul Ultor, die ze erg bewondert.”
“Zelfs met mijn verdiepte intelligentie begrijp ik dat niet,” bekende ik, “Consul Ultor is een vrouwenhater.”
“De meeste mannen zijn tot op zekere hoogte vrouwenhaters en de meeste vrouwen worden mee opgevoed door mannen die in mindere of meerdere mater vrouwenhaters zijn. Ik vind het niet zo raar allemaal,” zei Stefanie, “Eerder logisch, zelfs. Ik bedoel: ik ben zelf theoretisch een vrouw, maar ik maak enkel Mr.’s. Ik heb ooit geprobeerd Mrs.’s te maken, maar dat was geen succes buiten bij een doelgroep die de robots wilde gebruiken als sekspoppen of als objecten van grof geweld en vandalisme. Mr.’s zijn neutraal.”
“Behalve de Mr. Priester van consul Ter Linden,” merkte De Paling op. Stefanie nam mijn adjudant koel op: “Er zijn altijd uitzonderingen, agent Paelinck.”
“Misschien moeten we een ultieme poging wagen om Verpist te overhalen om mee te doen met ons,” opperde ik.
Meedoen?” herhaalden De Paling en Stefanie allebei tegelijk.
“We zijn nu toch complotten aan het smeden, of we dat nu werkelijk willen of niet,” zei ik. Een zin waarvan ik in mijn meer dan 15 jaar lange carrière nooit had gedacht dat ik ze ging zeggen.
“Meneer Verpist vindt zichzelf een intelligent man, en hij wil niet aan de verliezende kant staan als het zo ver komt.”
“Als het zo ver komt, inspecteur Haspelaer, en voorlopig staat de Roze Coalitie aan de verliezende kant. Wat heeft u in gedachten? De Broekentoren bestormen en een coup plegen? Met welk leger? Wanda Froger, Theofiel Duck en Rita Dorfs omleggen? Er komt zo weer een nieuwe reactionair in hun plaats. En met een kleinere Staten-Generaal krijgt consul Ultor trouwens ook meer macht, vergeet dat niet. Zoals ik al zei: eerst en vooral moet die Spetskop gestopt worden.”
Mijn nanobots konden niet op tegen deze ijzersterke logica.
“U bent één van zijn mogelijke doelwitten,” zei De Paling.
“Uiteraard. Ik heb drie Mr. Soldaten op de gang staan en nog eens negen die de perimeter rond het bedrijf constant bewaken. De meest kwetsbare districtsburgemeester momenteel is Poenie,” zei Stefanie.
“Dat ging ons volgende bezoek worden,” zei ik, “en het is tijd dat we daar heen gaan. Ik hoop te rekenen op uw discretie, mevrouw Baekelandt.”
Ze gebaarde om haar heen naar de geluiddichte en bespiedervrije muren en meubelen.
Toen we het speciale bureel verlieten pingden onze telefoons alle drie tegelijkertijd. In de steeds roerige wijken van Groot- en Klein-Geleijcke waren volop rellen uitgebroken onder leiding van Theofiel Duck. De aanleiding: iemand had de verhakkelde restanten van de Mr.-vervanger van Christa De Hete in het midden van het Sint-Piepersplein gezet. Stefanie Baekelandt toonde voor het eerst iets dat in de verte op emotie leek door een wenkbrauw op te trekken: “Dit is geen gunstige evolutie.”
Een tweede ping weerklonk – Janus Ultor-Onghenae had in respons een avondklok ingesteld. Vreemd genoeg was er geen vermelding van Theofiel Duck of een mogelijke arrestatie. Integendeel, op Twatter was hij actiever dan ooit, beelden delend van oproerkraaiers die inbeukten op de politie of vensters ingooiden van winkels van luxemerken, bewerend dat dat extreemlinkse infiltranten en Luxemburgers waren die zich in de protesten hadden gemengd.
“Ik denk dat u zich best verschanst in uw beveiligde kantoor,” zei ik. 
Stefanie knikte zuinig en overhandigde me een SD-kaart, snel en stiekem. Ze zei: “Gebruik dit. Het zal ons helpen.”

In de auto onderweg naar Poenie uitte De Paling zijn bezorgdheid: “Ik hoor u de laatste dagen af en toe zinnen zeggen en zie u dingen doen die geen deel zijn van de persoonlijkheid van Bert Haspelaer. Heeft u die aspecten onder controle?”
“Ik weet het zelf niet, Willem,” zei ik eerlijk, “het voelt heel vreemd allemaal.”
“Het is vreemd,” zei De Paling met onkarakteristieke nadruk, “Ik vroeg het enkel omdat we nu in hetzelfde schuitje zitten. We gaan in tegen Satan en tegen Ultor en de uitkomst die ze willen zien. Als dit mislukt, kijken we mogelijk aan tegen meer dan het einde van onze carrières.”
Ik wist wat hij bedoelde.
“Stefanie gaf me een SD-kaart daarnet die kan helpen bij het controleren van Ranzigbottens digitale voetafdruk en de programmering van Lief Anneke,” zei ik.
“Hoezo?”