HORUM PISCIUM
(7:58-9:00)
DRIFT
Have you seen the sky
today?
The rain is coming and the
clouds are moving in the strangest way.
Can you hear what I say?
Where did all the people go? I can’t hear a sound.
It’s so funny that there’s
no one on the streets today. Have they all moved away?
It’s like I’m floating,
floating away.
It’s like I’m leaving, and
I don’t care.
There’s not a bird in sky.
I didn’t believe it when
people told me a storm was coming in from the East.
I’m not scared in the
least. Did you hear the rain last night?
Beating down on the
window, it kept me awake but I liked the sound.
Did I ever hear a sound?
Ooit bracht ik een nacht door aan boord van een
lijnschip aan de achtersteven, kijkend naar het golvende obsidiaan dat achter
de boot even opschuimde in wit maar na enkele meters door het alomtegenwoordige
zwart-op-zwart werd opgeslokt. Het idee om over de reling van de achtersteven
in het water te vallen was zo angstaanjagend dat ik uren bleef staan, in
worsteling met de existentiële angst om voorgoed te verdwijnen in een koud,
onverschillig en chaotisch niets, ten langen leste eindelijk gereduceerd tot mijn
eigen pathetische onbenulligheid.
Met schrijven heb ik mezelf weten op te vijzelen
tot het niveau waarin ik er soms in slaag me aan mijn eigen haar uit het moeras
naar boven kan trekken. Het lukt niet altijd. Soms blijft het bij zuchten
terwijl ik de drek uit mijn neus probeer te houden.
Ik lig aangespoeld in mijn bed.
“Kom bij me. Leg je neer in m’n zetel, dicht
bij mij, lijf aan lijf, warm tegen warm, met de stoffen van onze kleren die
onze lichaamswarmte zacht scheiden en tegelijk hard schaven.”
Ik weet
niet wie mijn verklaringen hoort te horen of maar kan zien dat ze zien.
Misschien is het wel de befaamde Sloterdijkse auto-chirurgie, maar dan voor de
geest. Misschien ben ik een optie aan het nemen op wat ooit zou kunnen zijn met
Alessia.
“Leg je
zodanig dat je hoofd rust op m’n schouder en ik nog je shampoo van gisteren kan
ruiken, je ademhaling kan voelen tegen mijn buik en jij m’n hart kan voelen
kloppen tegen je rug.”
Ik ben
moe maar helder.
“Ja,” zeg
ik keer op keer tegen die goede vrienden die hier ook al jaren stukjes van hun
hart en ziel hebben gedeponeerd.
“Ja,” zeg
ik tegen mijn dichtste familie, die mensen die nooit voor elkaar hebben gekozen
maar er toch het beste van hebben weten te maken.
Ik duik
onder mijn dekens en vind mezelf daar terug, wind m’n veel te lange armen om
mijn lichaam als de mouwen van een zachte dwangbuis. Wat een nacht is dit toch
alweer geweest, vervuld van gesprekken met de doden en de levenden, in zwart
wachtend op wit, naakt en gekleed zijn, leven in literatuur en woede, doen aan
hedonistische zelfkastijding en de wereld uit elkaar vijzen in de hangars van
de geest – en dat allemaal op nauwelijks meer dan 60 vierkante meter. Wat een
ongehoorde luxe.
“Ik heb
veel te geven. Dat klinkt goed maar is het niet altijd, want niet iedereen zit
te wachten op zo veel geschenken.”
Het is
erg stil buiten het miniversum van mijn bed en ik probeer het microversum onder
mijn zelfgetrepaneerde schedeldak eveneens tot die stilte te leiden. Mijn
hartslag vertraagt onregelmatig, maar hij vertraagt. Dat arme hart van me heeft
het toch weer te verduren gehad en ik zou er medelijden van krijgen met m’n
lichaam, ware het niet dat ik in dit lichaam zit en daar nu ook niet
enthousiast voor gekozen heb (als je bang bent van skeletten, wat doe je met de
wetenschap dat er zich op dit ogenblik een skelet in jou schuil houdt?).
Bloed ruist door mijn oren. Met elke seconde groeit er ergens een haartje aan
uit een huidporie, is er ergens een streng DNA weer defect geraakt en verzinken
etensresten in de maagsoep. Ik voel
handen (die van mezelf) en ik verlang naar handen (die van een ander). Ik proef
de sedimenten van zout van het weggespoelde water, het ijzer van de gedronken
alcohol, het bittere aroma van de cocaïne en hoor de echo’s van Tyrs kleine
pootjes, de hakjes van Alessia en de stem van Azure.
Ik draai me ineen als een Mandelbrot-diagram. Mijn
allerkleinste vertegenwoordigt ook mijn allergrootste, mijn meest doortrapte
gedachte mijn meest verhevene en in die uitspiralende dialogen wist alles zich
tot een ruisbeeld. Waaraan zou ik nog moeten ontsnappen als de ultieme
ontsnapping niet eens mogelijk is? Ik ben met bed, dekens, kamer en muren en al
immers deel van alles en alles is helaas ook deel van mij. Dat ik daarover kan
denken is misschien nog de grootste kosmische grap van allemaal.
“Ja.”
Dit is maar een extract van het dertiende en laatste hoofdstuk van 'Constellatie', dat je vanaf 15 april digitaal kan kopen op Boekjeswebshop. Enkel Patreon-abonnees hebben toegang tot de volledige hoofdstukken en kunnen het boek later ook gratis krijgen.