Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 20 december 2022

De keizer van Populië: Brand (III)

De keizer van Populië, hoofdstuk 2 - Brand (III)


III. Gelukkig als de Eerste Peer


KOLCHOZE VAN DE VROLIJKE RUPS, DISTRICT WELKOM, 2:22PM


Een half uur later was ik gelukkig terug droog en had ik mijn nota’s gefotografeerd en doorgestuurd naar Gianni, maar was mijn dienstwagen in panne gevallen terwijl ik onderweg was naar de wijk Welkom. Het ergste van al – ik was vlak voor het huis van Boert Van Vettenberghe in panne gevallen. Ik was uitgestapt en had de motorkap geopend zonder iets te zeggen.
“Dag inspecteur,” begroette Boert mij, die in een petieterig klein tuinstoeltje in zijn verwaarloosde voortuin zat om wat zon te vangen, “fijn dat u ons weer een bezoek brengt!” Zijn dikke wenkbrauwen trokken zich samen in leedvermaak.
“Ik ben in panne gevallen, meneer Van Vettenberghe,” zei ik kort, voorovergebogen. De motor voelde heet aan en er kwam stoom uit de koelbuis. Waarschijnlijk was de koelvloeistof op. Ik zuchtte en rechtte mijn rug. Ik draaide me naar Van Vettenberghe, die zijn plezier niet kon verbergen in mijn ongeluk. Naast hem lag Roodborstje in een andere tuinstoel. Ze zei niets en droeg een grote zonnebril. Aan de andere kant van het grindpad naar zijn voordeur zat echter een man die me nog niet opgevallen was in een tuinbroek en een mouwloos t-shirt onkruid te wieden. Boert zag dat ik de man gezien had.
“Zeg eens hallo aan inspecteur Haspelaer, Kenny,” riep Boert naar de man, die opkeek en nu ook overeind kwam. Kenny was geen grote maar wel een gespierde man met donker haar en even donker, grof haar over zijn armen en schouders, een dikke stoppelbaard en opvallend blauwe ogen. Hij knikte me met enig wantrouwen toe maar hij kwam me vreemd genoeg bekend voor.
“Dag meneer…”
“Poephaar,” zei hij. Toen viel het me in. Kenny Poephaar was een porno-acteur uit Vogelarije die vaak samenwerkte met Heinz Spritzmann.
“Ah, meneer Poephaar,” zei ik, “aangenaam. U bent hier de tuinman?”
“Ja. De motor van uw wagen lijkt me oververhit,” zei hij met een knik in de richting van de stoom die uit de motor kwam.
“Dat denk ik ook, ja.”
“Hola Kenny,” kraste Boert als een gigantische kraai, waarna hij uit een zakje cocktailnootjes in zijn mond naar binnen goot en die krakend opat terwijl hij verder praatte, “jij bent hier als tuinman, niet als garagist, hé!”
“Laat hem inspecteur Haspelaer even helpen, Frietje,” fluisterde Roodborstje naar haar man, zonder van positie of uitdrukking te veranderen. Boert monkelde en greep naar één van Roodborstjes borsten. Paprikastof zat nu op haar borst.
“Voor één keer dan,” gaf hij toe, waarna hij naar Kenny knikte, die uit de voortuin via het grindpad naar me toe kwam.
“Ik denk gewoon dat er koelvloeistof nodig is,” zei ik, terwijl Kenny zich samen met mij over de motor boog.
“Ja,” bevestigde hij, “maar hier zit ook een schroef niet helemaal juist, waardoor je auto meer koelvloeistof verbruikt dan nodig. Ik ga even naar mijn bestelwagen, ik denk dat ik je kan helpen.”
Van nabij rook Kenny naar doordringende maar zeer mannelijke eau de cologne en olie.
“Bedankt,” zei ik. Kenny knikte en wandelde naar zijn bestelwagen. Boert was intussen toe aan een emmer gebraden kippenboutjes die onder zijn stoel stond.
“Kenny is een goede gast,” zei hij met zijn mond vol, gesticulerend met een kippenbout, “Als het aan mij lag, had je de wegendienst kunnen bellen.”
Ik haalde slechts mijn schouders op en besloot niet in te gaan op de provocatie.

Tien minuten later was ik op weg en nog eens een kwartier later was ik in Welkom, één van de weinige nog echt landelijke wijken van de megalopolis die Populië-Econovina geworden was in de voorbije decennia. Het was ook niet moeilijk te zien waarom: Welkom maakte een eerder schrale, verwaarloosde indruk, met veel taai kreupelhout, lage bomen, velden vol wild gras en onkruid, modderpoelen en verspreide, haast vanzelf in elkaar stortende oude keuterboerderijtjes. De wolken hingen er laag over de flauw glooiende heuvels en buiten één tweevaksbaan die Welkom in twee sneed, waren alle andere wegen onverhard. De bewegwijzering, zo die er al was, was amateuristisch: met stift beschreven houten planken die stonden weg te rotten in de regen, in de zon weggebleekte borden die “rustplekken” aanduidden met picnictafels, waar in veel gevallen geen tafels te bespeuren waren of er al jaren mos en onkruid over groeide, en de occasionele levensgrote cut-out langs de weg van Poenie, die steeds vrolijk zijn duim omhoog stak.
Poenie, de leider van de Commune van de Eerste Peer, was hier ongeveer 15 jaar geleden neergestreken nadat hij een aantal hectaren land en kleine boerderijtjes had opgekocht. Sommige voormalige boeren werkten nu voor zijn Commune. De Commune leefde van bio-toerisme en de bioproducten die ze zelf teelden, maar Poenie paste ook gul bij uit eigen zak. De man was immers de zoon van een gewezen topambtenaar van rijke komaf en hij had altijd al op een fonds geleefd van zijn vader zaliger zonder te moeten werken voor zijn geld. Zo was een soort communist zijn natuurlijk redelijk eenvoudig.
Ik vond Poenies centrale boerderij al met al makkelijk. De half in de grond weggezakte, smeedijzeren poort stond open en zag er verroest uit. Voorzichtig reed ik het terrein op. Rechts zag ik een bende haveloze kinderen spelen in het lange gras op en rond een speeltuintje dat de communeleden kennelijk zelf in elkaar geknutseld hadden. Recht voor mij lag de hoeve van Poenie zelf, met aangebouwde koterijen waaruit ik van in m’n auto al de mestwalm kon ruiken, en verderop een slordige boomgaard. Van links, over het onregelmatige gras dat vol molshopen stond, kwamen drie honden aangerend. Ik stopte de auto en wilde het portier openen toen ik merkte dat de honden niet alleen al vlakbij waren maar erg agressief blaften. Ik keek de andere kant op – de kinderen leken het niet te merken.
“César!” riep een energieke stem, “Josée, Imelda!”
De eigenaar van die stem was Poenie zelf, die even verderop onder een in de schaduwen verborgen pergola had gezeten en nu van het trapje naar beneden slenterde, zijn honden bij zich roepend. De dieren dropen met een zekere teleurstelling af en ik opende mijn portier.
“Ha, inspecteur Haspelaer, zeker,” begroette Poenie mij nu zelf, traag op mij af wandelend. Hij droeg een versleten jeans-overall en een strooien hoed. Zijn hoofd leek inderdaad op een omgekeerde peer, en bovenop zijn hoed stak een tak met een groot groen blad.
“Inderdaad, meneer Poenie,” knikte ik hem toe. Zijn drie honden hadden zich rond hem verzameld. Toen hij voldoende dicht genaderd was, stak ik mijn hand uit. Poenie nam die aan en schudde ze stevig.
“Meneer is niet thuis, zeg maar gewoon Poenie,” zei hij joviaal. Hij had levendige blauwe ogen en een brede glimlach die hem wat dommig deed lijken, maar uit mijn gegevens wist ik dat Poenie alles behalve een domme man was. 
“Dank u wel. Ik kom in verband met de moord op consul Ter Beken.”
“Oei,” zei Poenie, “dat is serieus.”
Het was een tel stil.
“Is het die pot perenconfituur die hij had gekregen van ons en die niet meer 100% goed was?” vroeg Poenie toen.
“Wat? Nee.”
Poenie lachte opgelucht en krabde onder zijn kin. Hij draaide zich naar zijn pergola: “Zie je wel Frans!” riep hij naar een onbekende man die in de schaduwen zat, “Ter Beken is helemaal niet gestorven aan die pot confituur!”
Die schaduwen bleken drie figuren te omvatten, die rechtop stonden en ook afdaalden naar Poenie en mij. De genoemde Frans was Lome Frans, een wat dubieuze hennepboer in de Commune, de boerin Geertrui De Rechte, die haar donkere haar in een strenge knot droeg, en tenslotte boer Marc Priem. Marc Priem was gebouwd als een tractor en had kolenschoppen van handen.
“Is er een probleem?” vroeg Priem. Eén van zijn ogen stond scheel.
“Ik kom enkel maar een paar vragen stellen. Ook aan u, meneer Priem.”
Priem monsterde mij en zette een stap dichter, op de grond spuwend: “Ja?”
“Rustig, Marc,” zei Poenie verzoenend, voor zich weer tot mij te richten, “Wat wil u weten?”
“De Commune gebruikt een turbine om fruit mee te versnipperen, juist?” vroeg ik. Poenie knikte.
“Het is een dergelijke turbine waardoor consul Ter Linden is gedraaid. We weten dat omdat de draairichting van de turbine van rechts naar links moet geweest zijn, en zulke turbines worden enkel gebruik in uw Commune.”
Poenie fronste.
“Maar onze turbines staan hier allemaal, ik kan ze u direct tonen.”
“Niet allemaal, Eerste Peer,” zei Geertrui, “we hebben er onlangs één afgedankt.”
“En wat is daarmee gebeurd?” vroeg ik.
“Ging jij die niet verkopen?” vroeg Poenie aan Marc. Marc schampte.
“Ja Marc, voor drugs, nietwaar? Bollen en weed,” vroeg Lome Frans met een grijns.
Marc schampte opnieuw. Eén van zijn schele ogen keek me aan.
“Ik ben die gaan leveren bij die keutel in Vogelarije, hoe heet hij ook alweer, Cabron.”
“Is er een bewijs van die transactie?”
“Sebiet wat transacties op uw muil anders, inspecteur,” zei Marc losjes. Lome Frans lachte en Geertrui kruiste haar armen.
“Marc,” suste Poenie, “nu niet. Inspecteur, wij doen niet aan papieren maar werken op basis van vertrouwen. Maar Marc, Cabron San Tander heeft er toch iets voor gegeven?”
Boer Priem lachte boosaardig.
“Anders gaan we het hem zelf gaan vragen. Ik ga wel mee,” bood Priem aan.
“Dat is niet gebruikelijk,” zei ik kort. Als Priem iets te verbergen had, kon ik me voorstellen dat hij ter plekke Cabron San Tander zou proberen intimideren.
“Kom nu, inspecteur,” zei Poenie, “zoals ik al zei: wij werken op basis van vertrouwen. Vertrouwen is een tweerichtingsstraat, toch?”
“Natuurlijk. Daarover gesproken: u sprak consul Ter Linden de dag voor zijn dood. Waarover ging dat gesprek?”
Poenie lachte: “Perenconfituur, natuurlijk!”

zondag 4 december 2022

De keizer van Populië: Brand (II)

De keizer van Populië, hoofdstuk 2 - Brand (II)


II. De Schijtende Vrienden


ZWEMBAD VAN WANDA FROGER, HET EIGEN HUIS, DISTRICT WITHAVEN, 1:06PM


Wanda Froger lag met een grote, groene zonnebril op in haar binnenzwembad te dobberen op een enorme opblaaskikker toen één van haar mensen me binnenliet. De villa van de Frogers was tegelijk ook de ambtswoning van de districtsburgemeester van Withaven en werd ‘het Eigen Huis’ genoemd. Het was een wit, ultramodern, hoekig en extreem lelijk gebouw vol hoge vensters, klinkloze deuren, gladgepolijste vloeren en technologische snufjes.
“Ha, die Bert!” begroette Wanda mij vrolijk, alsof ze mij al jaren kende. In werkelijkheid hadden we elkaar nog nooit gesproken en ik vond het vervelend dat ze al direct zo familiair was. Wanda was een wat gezette vrouw met een pagekapsel en een brede glimlach.
“Doe alstublieft uw schoenen uit,” fluisterde Wanda’s medewerker me haastig, bijna verontschuldigend toe, voor ze weer wegglipte langs één van de muren die ook deuren waren – of omgekeerd. Met tegenzin deed ik mijn schoenen en sokken uit terwijl Wanda met een motortje in de opblaaskikker traag dichterbij voer. Toen ik voorzichtig het trapje afdaalde naar de rand van het bad, was Wanda aangekomen en deed ze haar bril af. Het was warm hier, door het grote doorzonvenster boven.
“Dag mevrouw Froger,” begroette ik haar. Ze nam mij in zich op en gebaarde toen dat ik maar op de rand van het zwembad moest gaan zitten.
“Moet dit hier?” vroeg ik verveeld.
“Hier zijn geen stoelen,” schokschouderde Froger, “en kom me nu niet vertellen dat de politie bang is van wat natte broekspijpen.”
Ik zuchtte en rolde mijn broekspijpen op voor ik ging zitten. Wanda grinnikte.
“Sorry, Bert. Even wat plagen hé, je kent dat.”
Ik negeerde Wanda’s opmerking en haalde mijn notaboekje boven. Het water voelde wel aangenaam aan, moest ik toegeven.
“U had informatie voor mij?”
“Ja, wel. Je kent vast wel de Schijtende Vrienden?”
Ik knikte en fronste toen: “Ja, u heeft die zelf opgericht.”
“Haha, ja,” zei ze vrolijk, alsof ze zich dat nu pas herinnerde, “samen met Dickie, natuurlijk!”
Dickie was de bijnaam van Richard Molckx-Verpist, een zuivelmagnaat. De Schijtende Vrienden hadden ze 22 jaar geleden opgericht als een extreemrechtse knokploeg die buitenlanders viseerde, vooral Luxemburgers, en pamfletten had verspreid die bulkten van het racisme. De Holocaust ontkenden ze bijvoorbeeld niet, ze vonden het alleen jammer dat er “zo weinig” mensen in waren gestorven en bepleitten wat ze noemden de Yolocaust, “Auschwitz, maar dan veel grappiger”. Ze organiseerden toeristische reizen naar arme landen in Afrika en Azië specifiek om de lokale bevolking te vernederen en te terroriseren. Ook Theofiel Duck had daar zijn eerste stappen gezet als oproerkraaier, iets wat hij nu in alle talen ontkende.
“Ik weet niet of ik daar zo glunderend over zou doen, mevrouw Froger. De Schijtende Vrienden waren een fascistische militie en zijn veroordeeld voor racisme en bendevorming.”
“Door partijdige rechtbanken,” riposteerde Wanda, waarop ze wat water in het rond spatte met één hand, “en bovendien was ik er toen al lang uit. Ik ben zelf nooit veroordeeld, zoals je goed weet.” 
“Wel voor een handel in kinderporno,” beet ik haar toe.
“Ha! Je kent je geschiedenis, mooi mooi. Maar dat had niets te maken met de Schijtende Vrienden. Maar goed: jeugdzondes, nietwaar?””
Ze lachte weer. Ik zuchtte gewoon. Wanda Froger was mogelijk nog perverser dan Heinz Spritzmann, corrupter dan Geurt Dickens en extremistischer dan Janus Ultor, maar je kon niet zeggen dat ze hypocriet was. En op geweld was ze inderdaad nooit betrapt. Voor verdelen van expliciet materiaal met minderjarigen was ze er van af gekomen met een voorwaardelijke straf, waarna ze haar racistische reiservaringen had gemonetiseerd door een reisbureau op te richten.
“Nu,” zei Wanda toen, kalm met beide handen dippend in het zwembad, “het zal je misschien verbazen, maar de Schijtende Vrienden bestaan nog altijd.”
“Dat vermoedden we al.”
“Hmm. Momenteel hebben ze officieel geen leider, maar één van de belangrijkste figuren in de beweging is Marc Priem, in het dagelijkse leven een bioboer op de Commune van Poenie.”
“Dat lijkt me een serieuze tegenstrijdigheid.”
“Waarom zou dat zo zijn? Als je houdt van zuivere groenten en zuiver fruit, waarom dan geen zuiver gekweekte bevolking? Nu goed. Gisteren vertelde Marc mij dat hij onderweg was naar Vogelarije. Cabron San Tander had een kapotte appelmoesturbine gekocht en Marc vond dat supervreemd, dus hij belde me op, omdat hij dacht dat de turbine uit één van mijn fabrieken kwam. Ik vroeg er later iets over aan Poenie zelf na onze meeting bij Ter Linden, en Poenie bevestigde dat. Marc zelf dacht dat de aankoop een smoes was omdat San Tander geïnteresseerd was om te praten over lidmaatschap bij de Vrienden.”
“Cabron San Tander? Bij de Schijtende Vrienden?”
Wanda lachte hard en deed water spatten.
“Ik weet het! Met zijn stamboom? Ongelooflijk! Ze zouden de Staten-Generaal nooit mogen afschaffen, al was het omdat we dat soort komediejoden anders niet meer zouden zien.”
“San Tander is toch niet Joods?”
“Heb je hem al eens bekeken? Hij ziet eruit alsof hij ongedesemd brood kakt.”
Ik grimaste pijnlijk en hield mijn hand omhoog. 
“Ik bedoelde dat San Tander geen extremistisch profiel heeft – of had. Ik heb geen affiniteit met uw racistische praat en wil het daar niet verder over hebben. Maar dus, San Tander wilde een kapotte turbine kopen. En u suggereert dat hij daarmee Lucas Ter Linden aan flarden heeft gedraaid op de parking van ‘Het roze ballet’?”
“Inderdaad, beste Bert. Misschien dacht hij dat hij met zijn terreurmoord op een goed blaadje kon komen bij Marc.”
“Laat de vermoedens maar aan ons over,” zei ik rustig, aantekening makend, “trouwens, u was die nacht zelf op ‘Het roze ballet’, correct?”
Wanda knikte.
“Ik had het er met Geurt en Heinz over reizen. Ons aanbod uitbreiden en zo. Natuurlijk is er ook wat geneukt, maar ik was tegen 3u weer weg. Geurt is geen slechte minnaar, maar nogal rap tevreden. Steek een gag ball in zijn mond en maak hem uit voor varken en hij komt al klaar. Heinz daarentegen, ho maar –“
Aan haar racistische reizen had Wanda een – keurig – imperium overgehouden als touroperator. Ik hield haar tegen: “ik hoef echt niets te weten over uw seksuele exploten met meneer Dickens en meneer Spritzmann als het niet relevant is voor het onderzoek.”
Wanda trok grote ogen maar keek toen teleurgesteld.
“Niet dan.”
“Sprak u ook met consul Ter Linden in ‘Het roze ballet’.”
“Niet lang. Hij zat al snel in de darkrooms.”
Dat spoorde met wat Spritzmann had gezegd. Ik maakte nog een paar aantekeningen.
“Hoe bent u naar huis gegaan gisterennacht?”
“Met mijn BaekelandtBak.”
“Samen met meneer Dickens?”
“Nee, die was al eerder weg.”
“Hoe laat ongeveer?”
“Pff,” zei Wanda, die zich duidelijk begon te vervelen met de conversatie, “een half uur voor mij? Ik weet het niet. Ter Linden was er nog toen ik vertrok, dat weet ik wel, want zijn auto stond nog op de parking. Maar – hmm, dat is vreemd, ik herinner me plots iets anders.”
“Wat dan, mevrouw Froger?”
Ze spatte nog wat water op.
“Ter Linden kwam bijna altijd met een Mr. als chauffeur. Die zat toen niet in de auto.”
“Bent u zeker?”
“Ik denk het. Ik kende die Mr. zelfs, want die hielp ook altijd in zijn kantoor in de Broekentoren. Het was een Mr. die het uiterlijk had van een priester met een bril.”
“Een op maat gemaakt model?” vroeg ik, terugdenkend aan de mogelijkheid dat Ter Linden een seks-Mr. had willen bestellen naar de vorm van Delly van Delly & De Drie Vogels.
“Nee, het was één van de standaard-pastoormodellen die uitkwamen toen er steeds minder nieuwe priesterwijdingen waren. Je hebt ze vast wel al eens gezien.”
Ik knikte en schreef. Stefanie Baekelandt was nu wel heel duidelijk in het vizier gekomen, maar ik mocht ook Poenie niet vergeten, natuurlijk. Voor Froger leek het misschien de logica zelve, maar de vanzelfsprekendheid waarmee de districtsburgemeesters, die op alle media elkaar vaak naar het leven leken te staan, toch onderlinge en zelfs gemoedelijke banden hadden privé, maakte me nerveus. Ik hield niet van het idee van complotten. Ik wreef door mijn haar en klapte mijn notaboekje dicht, waarna ik het in zijn hulsje stak. Wanda was wat dichterbij komen drijven en keek zelfvoldaan naar me op.
“Nu heb ik je toch goed geholpen, denk ik!”
“We zullen zien, maar alleszins bedankt voor uw o–“ 
Ik werd onderbroken omdat Wanda me aan m’n been het zwembad in sleurde en ik met een smak op haar opblaaskikker en toen in het water belandde.
“Man overboord in het Eigen Huis!” riep ze triomfantelijk, terwijl ze het alarm deed afgaan.