Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 22 mei 2023

De keizer van Populië: Straf (I)

De keizer van Populië, hoofdstuk 4 - Straf (I)

I. Lief Anneke


SPECIAAL ZIEKENHUIS ANNEKE LIEVENS, HEGEGRAD, 8:13PM

Mijn ziekenhuiskamer was momenteel wellicht één van de rustigste plaatsen in heel Populië-Econovina. Hoewel ik buiten een kwalijke hoest en wat roetvlekken ongedeerd was, moest ik op bevel van hoofdinspecteur Satan minstens één nacht verblijven in het Speciaal Ziekenhuis Anneke Lievens “om zeker te zijn”. Buiten aan de deur stonden twee gewapende agenten en binnen bij mij zat De Paling, zoals gewoonlijk in één van zijn legendarische coltruien en met een gezicht dat zo weinig emotie verried dat het wel van plasticine gemaakt leek. Toch was ik blij dat De Paling bij mij was.

Villa Romana was afgebrand tot op haar – scheve – fundamenten. Mijn getuigenis zat al in het dossier. Over de raid op de Villa, het korte vuurgevecht, de stroomonderbreking en de zich daaropvolgende razendsnel ontwikkelende brand. Gaius Vitellius was niet de enige districtsburgemeester waarop een aanslag gepleegd was. De zelfrijdende BaekelandtBak van Caïn Ranzigbotten was volgens ooggetuigen “plots” een open riool in gereden op de grens met Vogelarije en de excentrieke tech-mogul, digitale volksmenner en eigenaar van Twatter was verdronken in de fecale smurrie. Daardoor waren ook alle sociale media tijdelijk offline gegaan, omdat de man blijkbaar een ‘dead man’s switch’ had verborgen in zijn Geegle Glass. Een aanslag op Geurt Dickens was mislukt. Hij had zich nog net kunnen verschansen in zijn paniekkamer, maar zijn harem was vermoord en op de muren van zijn zwembad was in hun bloed “WIE IS JE VADER, GEURT?” geklad. Districtsburgemeester Sam Hoogmeester had beweerd aangevallen te worden in zijn beruchte Mannengrotten door “hordes feministen”, maar dat bleek algauw in scène gezet en de “feministen” waren marginale oproerkraaiers uit de hordes van Theofiel Duck met slechte pruiken op.

Omdat zowat alle politie-eenheden nu ofwel de nog levende districtsburgemeesters bewaakten ofwel deelonderzoeken uitvoerden en ik onvrijwillig buiten strijd zou zijn tot morgenochtend, was ik “tijdelijk” van het dossier gehaald.

Ik had alles verteld aan De Paling wat Vitellius aan mij had verteld voor zijn dood. Hij had onbewogen mijn relaas aangehoord. Nadat ik uitverteld was, onderbroken door meerdere hoestbuien, knikte hij en haalde hij een tablet-pc boven.

“Ik ben gaan praten met Delly,” zei hij.

“Delly van Delly & De Drie Vogels?”

“Ja, Delly van Delly & De Drie Vogels,” bevestigde De Paling, “omdat er iets niet klopte met dat aspect van het verhaal. Het onderzoek insinueert dat Lucas Ter Linden in het geheim seks had met mannen. Froger, Dickens en Spritzmann zagen Ter Linden allemaal in ‘Het roze ballet’ naar een darkroom gaan, en zijn Mr. Priester werd kennelijk niet enkel gebruikt om de mis op te dragen. Ter Lindens echtgenote is al jaren vervreemd van hem. En dan duikt die blauwdruk op voor een seksrobot gebaseerd op Delly van Delly & De Drie Vogels.”

“Ter Linden kon toch ook biseksueel zijn?”

“Dat dacht ik eerst ook, maar toen dacht ik aan de korzelige reactie van Stefanie Baekelandt op de blauwdruk van Delly. Stefanie was niet nijdig omdat we een geheim ontdekt hadden. Ze was nijdig omdat het ontwerp plagiaat was.”

De Paling toonde nog eens de blauwdruk en wees op enkele inconsistenties.

“Als het inderdaad plagiaat is, wie heeft het dan gemaakt? Er is toch geen wetenschapper zo goed in robotica als Baekelandt?”

“Dat hoeft ook niet. Je kan meerdere mensen tegelijk laten bijdragen en een beetje hulp krijgen van AI-toepassingen als je wil. En wie van de districtsburgemeesters heeft een grote poel aan online talent en brengt AI-apps uit?”

“Cain Ranzigbotten.”

“Maar waarom dan een Mr. willen maken van Delly, of suggereren dat Ter Linden er één wilde bestellen?” vroeg ik me luidop af.

Ik voelde me alsof mijn geest uit mij was gevaren. Dit ging over zo veel meer dan de moord op Lucas ter Linden. De Paling haalde zijn schouders op.

“Delly wist het ook niet. Ze zei enkel dat Roodborstje een keer had gesuggereerd om op te treden voor de consul toen ze op bezoek was bij haar en Van Vettenberghe. Ranzigbotten was daar ook aanwezig en had apart een meeting met Van Vettenberghe, volgens Delly voor een gezondheids- en voedselleveringsapp.”

“Dan niet zo slim om nog in een BaekelandtBak te rijden, als Ranzigbotten ergens Baekelandt probeerde in diskrediet te brengen,” zei ik. Ik keek weer uit het venster. Vanaf hier leek alles kalm maar ook donker door de avondklok die was ingevoerd.

“Ranzigbotten was ook niet het genie die hij beweerde te zijn op Twatter,” zei De Paling zuinig. Het was een tel stil.

“En wat doet Ultor?”

“Die zit hoog in zijn Broekentoren en roept morgenochtend een uitgestelde speciale sessie samen van de Staten-Generaal onder grote militaire bescherming. Men vermoedt dat hij gaat proberen de noodtoestand af te kondigen en zichzelf ‘tijdelijk’ dictator zal laten maken. Zijn medeconsul is dood en minder dan 24 uur later worden drie districtsburgemeesters vermoord en hebben we een mislukte poging op één andere.”

“Wist Geurt iets te zeggen over wie hem aanviel?”

“Mannen in het zwart met maskers. Sommigen hadden een Luxemburgs accent. Ze vluchtten al vrij snel. Een team ter plekke onderzoekt zijn paleis en kantoor. Geurt zelf wees niemand met de vinger maar vroeg om toch Heinz Spritzmann wat dichterbij in de gaten te houden.”

“Zou de Spetskop betrokken zijn?”

“Dat zou wel heel snel zijn. In elk geval: het lab is ook nog bezig de restanten van de namaak-Mr. Priester die we bij San Tander hebben gevonden te onderzoeken en daarvan verwacht ik morgen resultaten. De kans lijkt me reëel dat die ook door één van Ranzigbottens AI-aangedreven teams van vrijwilligers is gemaakt.”

De Paling keek op zijn horloge: “Ik moet eigenlijk weg, inspecteur. Met uw permissie?”

Ik knikte. Hij knikte mij terug toe en borg zijn spullen op. Geruisloos verliet hij mijn ziekenhuiskamer. Ik sukkelde in een droomloze slaap en ontwaakte enkele uren later bij het beeld van twee mensen die aan mijn bed stonden. De ene persoon was professor Rita Dorfs, die me als een lijkbidder aankeek, met haar dunne, grijsbruine haar dat delen van haar schedel toonde en zo nog meer op een doodskop leek, en haar eveneens bruine, diepe wallen onder haar ogen. Ze was gekleed in een donkergrijs, wollen pak als van een pastoor. Naast haar stond Anneke Lievens, die haar naam aan het ziekenhuis had gegeven. Lievens was een dame van in de vijftig met vettig zwart haar in een pony en ze droeg diverse new age-sieraden op een wijd vallende jurk van zwart fluweel.

“Inspecteur,” groette professor Dorfs mij.

“Professor Dorfs?” vroeg ik. Mijn stem voelde als schuurpapier.

“Ik kwam even persoonlijk kijken hoe het met u ging. U was er bijna geweest.”

“Ik heb geluk gehad.”

“Uw bescheidenheid siert u,” vond professor Dorfs, “net als uw werkethiek. Uw baan vereist van u dat u mogelijk uw leven kan geven voor de veiligheid van Populië-Econovina, en u heeft niet geaarzeld om die plicht uit te voeren. Verschillen van mening en levenskeuze mag, maar velen zouden in uw plaats niet hetzelfde hebben gedaan.”

“De professor betaalt voor uw revitalisatie,” zei Anneke Lievens met een weeïge glimlach.

“Bedoelt u niet mijn revalidatie?”

“Nee, nee,” zei ze zachtjes, hoofdschuddend, “uw revitalisatie. Uw pad terug naar wat meer geluk en comfort.”

Rita Dorfs keek me aan met haar hand tegen haar kin, alsof ik een studieobject was.

“Dokter Lievens biedt naast de zorg in haar ziekenhuis ook een pad aan in positieve geneeskunde,” vertelde ze, “Zieken en gewonden moeten natuurlijk altijd op zorg kunnen rekenen, maar ook wie gezond is, moet de keuze kunnen krijgen om meer levenskwaliteit te genieten. Zeker op basis van verdienste.”

“Wat houdt zo’n revitalisatie allemaal in?” vroeg ik, nu op mijn hoede. Professor Dorfs leek mijn argwaan door te hebben en glimlachte nu zelf.

“Maakt u zich geen zorgen, inspecteur. Dokter Lievens zal u hier niet langer houden dan nodig en dit is geen vreemde manier om u van uw werk te houden eens u ontslagen wordt uit het ziekenhuis. Waarom zou ik dat ook doen? De moord op consul Ter Linden moet immers nog opgehelderd worden, en zeker nu hebben we alle capabele mensen nodig die we kunnen gebruiken om deze zeg maar dionysische uitbraak van politiek geweld tegen te gaan. Vergeef me de ongelukkige metafoor in het licht van waar u aan bent ontsnapt, maar als we moeten geven aan Caesar wat aan Caesar toekomt, geldt dan niet hetzelfde voor Brutus?”

Ik was met verstomming geslagen, te meer omdat ik er geen snars van begreep.

“Alleszins,” zei dokter Lievens, die schijnbaar uit het niets een klein dienblad tevoorschijn toverde waarop een dampende kop thee stond die heerlijk rook, “kunnen we beginnen met een verse perenthee.”

“Thee is nooit een slecht begin van iets,” monkelde professor Dorfs minzaam. Ze glimlachte naar dokter Lievens alsof hij zonet iets oneindig wijs had gezegd, groette mij en vertrok op knerpende, lederen schoenen. Dokter Lievens zette het dienblaadje met thee op mijn nachtkastje en haalde vanonder haar me nu bijna interdimensionaal lijkende fluweelzwarte jurk een clipboard.

“Als u het goed vindt, zou ik u ook enkele vragen willen stellen over uw medische voorgeschiedenis.”

Ik knikte verbouwereerd.

“Dank u, inspecteur,” zei ze, waarop ze een beringde vinger bovenaan haar clipboard hield: “Eerste vraag: welke vaccins hebt u ooit allemaal gekregen?”


woensdag 10 mei 2023

De keizer van Populië: Misdaad (IV)

De keizer van Populië, hoofdstuk 3 - Misdaad (IV)

IV. De bonen van Vitellius


VILLA RAMONA, UYTGANCK, 7:02PM

Vitellius liet zich niet vermurwen en wilde niet verder praten vooraleer hij het avondeten zou laten opdienen. “Een heer is aan zijn dignitas verplicht om eerst te eten,” had hij gezegd, vooraleer me door Locatus te laten begeleiden naar de grote eetkamer, vanwaar eerder de geluiden waren gekomen door de muren terwijl ik had gesproken met Vitellius. Ik besloot dat ik nog een uur kon wachten tot Vitellius gedineerd had en dat het de moeite niet was om eerst nog terug te rijden naar het hoofdkantoor in Hegegrad, maar om onpartijdig te blijven zou ik geen kruimel mee-eten en geen druppel meedrinken.

In de eetzaal, de centrale kamer van de Villa Ramona, was het creatuur dat Socarus genoemd werd, bezig om schalen, kruiken en borden op de vierkante, lage bankettafels aan het zetten, die allemaal een laag smoezelig papier hadden gekregen. Tegen de muren stonden lelijke standbeelden van papier-maché. Diverse andere bewoners lagen al in de verstelde zetels in hun toga’s fruit te eten en dronken wijn uit plastic bekers. Ze leken niet echt aandacht aan mij te besteden.

“Zij weten van niets,” zei Locatus naast mij, terwijl hij me een bank aanwees in een hoek, en daar ook op ging liggen, met zijn voeten naar mij gericht. Hij trok een blik bier open en dronk. Ik knikte. Onder de aanwezigen herkende ik een ex-professor die indertijd het startschot had gegeven voor de ‘Ramoonse revival’, een zekere Bradius, die had moeten opstappen omwille van een affaire met een studente. Zij waren nu nog steeds getrouwd en zijn veel jongere vrouw zat naast hem op een bijzetstoeltje. Ze keuvelden in vloeiend Ramoons met andere figuren, waarvan er één een wolfskop droeg en een andere een revolver bij zich had. Nog verderop zat een gul lachende dame die een zuster van Boert Van Vettenberghe had kunnen zijn, en een oude man in een meer Gruks aandoende outfit, met erg lange vieze tenen die uit zijn versleten sandalen staken.

“Als het al waar is, wat u en Vitellius beweren, meneer Locatus,” zei ik. Locatus grimaste en nam nog een grote gulp bier. Socarus kroop op handen en voeten over de mozaïekvloer (ook vinyl) en zijn adem raspte. Ik trok een bedenkelijk gezicht.

“Socarus is een raar geval,” gaf Locatus toe toen hij mijn blik zag, “Hij is een fanatieke aanbidder van de Oude Goden en meldde zich 6 jaar geleden als slaaf aan bij ons. We probeerden hem dat uit zijn hoofd te praten maar hij stond erop. Bovendien gedroegen slaven bij de Ramonen zich nooit op die manier.”

“Slavernij is illegaal, ook.”

“Dat ook,” zei Locatus, waarop hij luid boerde en een sigaret opstak, “hij is in loondienst bij ons.”

Ik had het gevoel dat ik in een soort gekkenhuis was beland. Socarus was naar mij toe gegleden en keek mij hoopvol aan: “Domine mi velitne bibere vino vel birum?”

“Wat?”

“Of u wijn of bier wil drinken,” zei Locatus, waarop hij zich tot Socarus richtte en zijn Ramoons verbeterde: “Est ‘vinum’ et ‘siceram’.” Socarus grimaste en bood zich aan om zich te laten tuchtigen, maar Locatus weerde dat af met een handgebaar.

“Ik hoef niets, dank u.”

“Je zou denken dat hij opzettelijk fouten maakt,” grijnsde Locatus. Socarus kroop weer weg naar wat vermoedelijk de keuken was waar Vitellius zelf aan het werk was.

“Wat hadden jullie gehoopt te bereiken?” vroeg ik toen, stil genoeg dat enkel Locatus het kon horen, “dat één van jullie zogezegde Roze Coalitie het consulschap zou overnemen?”

“Dat de stellingen op scherp zouden staan zonder de zogezegd gematigde Ter Linden. Chaos creëren. Froger had ons geld beloofd om de Villa Ramona te laten opknappen en Ranzigbotten ging eindelijk een versie maken van Twatter in het Ramoons. Maar Froger liet ons direct vallen als een steen en Ranzigbotten zegt nu dat hij “geen tijd” heeft voor ons. Ik geef u op een papyrusje dat wij ook op de lijst staan van mensen die moeten verdwijnen, net als Cabron San Tander.”

“Wisten de anderen dat jullie opnames hadden van de gesprekken van Ter Linden en Ultor?”

Locatus haalde zijn schouders op en krabde in zijn stoppelbaard. Intussen waren nog bewoners gearriveerd: een nerveus, sprieterig vrouwtje van tegen de 40, een dandy met wallen onder zijn ogen en ingenaaide badges van Britse rockbands in zijn toga, en drie vrouwen die duidelijk zusters waren en onder elkaar luid lachten om een Ramoonse mop.

“Ranzigbotten en Baekelandt weten alles. Het zou me niet verbazen als hier ook ergens apparatuur was om ons af te luisteren, of dat één van onze medebewoners in het geheim spioneert voor Geurt Dickens of voor Verpist.”

De gelatenheid waarmee Locatus dit zei vond ik schokkender dan wat hij precies zei. Voor ik nog een vraag kon stellen, kwam Vitellius, voorafgegaan door een schor schreeuwende Socarus, de eetkamer binnen met een grote schotel, meer dan mansbreed, hoog opgetast met een stomende, groene en brokkelige pureepap.

“Fabae! Fabae omnibus!” riep Vitellius, en zijn gasten juichten.

“Wat mag dat zijn?” vroeg ik verbaasd aan Locatus.

“Bonen op Vitellius’ wijze, natuurlijk,” zei Locatus verlekkerd. Terwijl Vitellius rondging en bij éénieder een grote kwak bonenpap in de eetschotels mikte, volgde Socarus hem met de wijn. Twee amforen zaten op zijn kromme rug gebonden alsof het zuurstofflessen waren van een duikpak. De bitterzoete geur van bonen walmde door het vertrek. Ik hoopte dat de toiletten van de Villa Ramona voorzien waren op de ravage die Vitellius hier zou aanrichten bij zijn gasten. Iedereen leek echter in vrolijke vervoering.

Als laatste, met de serene minzaamheid van een grote vorst, liet Vitellius brokken dikke bonenpap in Locatus’ schotel terechtkomen, waarop hij de enorme pollepel ook op mij richtte.

“Bent u zeker, praetor Haspelaer?”

“Echt. Dank u.”

Vitellius zette de dampende ketel neer en nam in zijn eigen eenpersoonsbank plaats. Hij hield een doorzichtige plastic drinkbeker hoog die Socarus zonet had bijgevuld.

“Di omnes ament! Nunc edemus!”

“Edemus!” antwoordden de gasten enthousiast, en als uitgehongerd vielen ze aan op de bonen. Er werd geschrokt, geschransd en gebrast dat het een lieve lust was. Ik keek op m’n telefoon. Op de politie-app was er een rode notificatie verschenen en ik voelde een klomp in mijn maag ontstaan, al kon dat ook aan de weeïge bonendamp liggen in de eetzaal. Ik tikte het bericht aan: “DE SPETSKOP ONTSNAPT. DETAILS VOLGEN.” De Spetskop was een notoire psychopathische huurmoordenaar die indertijd was geklist door hoofdinspecteur Satan zelf en zijn definitieve proces afwachtte in de zwaarbewaakte gevangenis van De Nieuwe Wankeling. Ik probeerde dit sensationele nieuws niet te verbinden met de moorden op consul Ter Linden en districtsburgemeester San Tander, noch met de complottheorieën die Vitellius en Locatus me hadden geserveerd, maar het ging niet. 

In een opwelling stond ik op, excuseerde ik me bij Locatus en Vitellius, en ging ik de gang op met m’n telefoon. Ik belde De Paling. Die nam bijna onmiddellijk op.

“Inspecteur?”

“Sorry als ik stoor, het is avond.”

“Nee inspecteur, u stoort niet,” zei hij formeel, “u hebt vast ook de rode notificatie gekregen.”

“Inderdaad,” zei ik, opgelucht dat mijn trouwe Paling alert was als altijd.

“Waar bent u nu? Nog altijd bij Vitellius?”

“Ja, hij beweerde dat hij grote onthullingen had, en bewijzen ervoor, die eigenlijk oplijnen met jouw theorie. Maar momenteel is het avondmaal hier gaande in de Villa Ramona, en hij wilde enkel verder praten na de maaltijd. De ontsnapping van de Spetskop stoort me, zeker nu. Hoe zit het met de beveiliging van de districtsburgemeesters?”

“Daar had ik al aan gedacht,” antwoordde De Paling, “en momenteel zijn de eenheden die we kunnen sparen onderweg naar de meeste districtsburgemeesters die ik kon lokaliseren, maar –”

En toen viel hij weg en gingen de fake toortsen aan de muren uit. Ook mijn telefoonverbinding was abrupt uitgevallen. Uit de eetzaal klonken kreten van verbazing. Per ongeluk liet ik mijn telefoon vallen en ik vloekte. Toen ik hem weer vond op de vloer en de toortsfunctie aanzette – er zat gelukkig geen barst in het scherm, hoorde ik een enorme knal, gekrijs en toen nog enkele knallen. Geweerschoten. Ik maakte me klein tegen de muur en zocht naar mijn dienstwapen. De adrenaline gierde door mijn lichaam. Nog een knal terwijl ik voorzichtig de deur opende op een kier. De walm van de bonenpap en kruit sloeg me in het gezicht. Er kwam zwak licht uit de keuken dat snel verdween, samen met haastige voetstappen en gefluister van een hoge stem. Er weerklonk uit het duister gekreun en ik hoorde iemand zwaar ademen. Verderop, uit de richting van de keuken of een kamer die er aan grensde, klonk een nieuwe knal, maar dit keer geen geweerschot. Een bom? Een gloed rees op en werd feller. Direct werd ik een brandgeur gewaar. Ik zag ook de contouren van enkele tafelgasten, zwaargewond of dood, en vlak bij me lag onmiskenbaar het lijk van Vitellius zelf, in elkaar gezakt als een mislukte slagroomtaart. Voor hem lagen Locatus en Socarus, die hun heer met hun laatste snik hadden willen beschermen. Socarus’ ogen waren wijd opengesperd en hij zag er dood nog waanzinniger uit dan levend. Locatus had zijn handwapen nog vast. Ik moest maken dat ik weg kwam.

vrijdag 5 mei 2023

De keizer van Populië: Misdaad (III)

De keizer van Populië, hoofdstuk 3 - Misdaad (III)


III. Hoe schoon toch de wereld, het purperen gewei


VILLA RAMONA, UYTGANCK, 6:06PM


Het was moeilijk om mijn gedachten bij het heden te houden terwijl ik een lang tuinpad op wandelde naar de Villa Ramona, het alleenstaande en diep liggende huis van Gaius Vitellius – geboren als Gert Vijtinck – de districtsburgemeester van Uytganck. De reden voor mijn gebrek aan concentratie was dat de recherche een uur geleden in Cabron San Tanders verkrotte rijhuisje een geheime, smoezelige kelder had ontdekt waarin de Mr. Priester was gevonden die vrijwel zeker Lucas Ter Linden had begeleid op zijn laatste avond. De Mr. Priester was een Frankenstein-achtig amalgaam van andere kapotte Mr.’s en had geen serienummer en geen tracker. De ‘FrankenMr.’ was onderweg naar het labo en De Paling had de andere ploeg die nog op de Plastifische Oceaan was bevolen om op zoek te gaan naar kapotte Mr. Priesters die bepaalde onderdelen misten.
‘Villa Ramona’ was een grootse naam voor een potsierlijke, schots en scheef gebouwde imitatie van een klassieke Ramoonse villa. De zuilen stonden ongelijk, de dakpannen zagen eruit alsof ze willekeurig over het dakgebinte uitgestort waren vanaf vier meter hoogte de tuin stond vol onregelmatige, woeste bonen en moerassige plasjes die vijvertjes moesten voorstellen. Ik moest denken aan het erf van Poenie in Welkom, maar Poenie’s erf was tenminste functioneel – er zat geen baksteen te veel in, en zelfs de vuiligheid waarin de kinderen speelden had een doel. Dit leek gewoon op een uit de hand gelopen hobbyproject.
Gaius Vitellius liet zich graag aanspreken met “tribuun” en was in de media meestal als een goedlachs fait divers aanwezig. Ik was hier op zijn eigen expliciete uitnodiging, ofschoon hij al op mijn lijst had gestaan om te ondervragen. Een goed teken vond ik dat niet, zeker na wat er nauwelijks een dag na de moord op Ter Linden allemaal al naar boven was gekomen.
“Inspectorus Haspalaerus!” hoorde ik een grafstem zeggen. Uit een luik in de enorme voordeuren (ongeveer 5 meter hoog bij 3 meter breed) kwam een creatuur gekropen met een vettige bril, kwijlend en in een ongewassen toga. 
“Wat?”
“Beneventus es, inspectorus!” kraste de man, die als een slang uit het luik gleed en zijn tocht voortzette op handen en voeten. Voorbij de deur hoorde ik een kom vallen, een stem vloeken en met een schok gingen de grote deuren helemaal open.
“Socare, vade retro, amice mi. Tuum Ramonum vere, vere emendare debes."
Het was Gaius Vitellius die sprak. Hij kwam naar buiten en stapte over de vreemde dienaar heen, die zich rond de voeten van zijn meester probeerde te werpen. Vitellius zelf droeg een klassiek paars gewei, zoals de Ramoonse keizers van weleer.
“Sorry! Sorry! Ik doe mijn best. Ramoons is erg moeilijk, meester!”
Gaius Vitellius zuchtte gelaten. De man die hij had bestempeld als ‘Socarus’ kroop terug naar binnen, in zichzelf een soort macaroni-Ramoons mompelend.
“Mijn excuses, inspecteur,” zei Vitellius, terwijl hij mij een hand gaf, “Socarus doet erg zijn best en hij heeft de spirit, maar er is werk aan.”
Gaius Vitellius was, om het ongenadig te zeggen, een ongelooflijke dikzak. Maar in tegenstelling tot Boert Van Vettenberghe droeg hij zijn zware gestalte met een onvermoede waardigheid, en sprak uit zijn bewegingen een actieve vitaliteit. Hij had een bemoedigende glimlach, droeg een keurige blonde baard en eveneens keurig blond haar. Aan zijn handen had hij glimmende Ramoonse ringen, en hij ging gekleed in een hagelwitte toga met een purperen zoom, ook al kon ik zien dat de toga oorspronkelijk een beddenlaken geweest was.
Terwijl Socarus voor ons uit gleed, de deur in en dan een belendend vertrek naar binnen, in zichzelf een rare mix van Ramoons en Nederlands mompelend, legde Gaius Vitellius broederlijk een dikke arm om mijn schouder en maakte met zijn vrije arm een weids gebaar naar zijn inkomhal toe, die we spoedig betraden. De vloer zag er uit als marmer maar was duidelijk vinyl, en een centraal beeld van een Ramoonse godheid, mogelijk Zaturnus, zag eruit alsof het in een IKEA-winkel gekocht was. De trap was een decorstuk uit een amateurtheater en de overloop zag eruit alsof Gaius Vitellius er zelf al te vaak had over gewandeld. Diverse oneffen deurbogen en deuren leidden naar diverse vertrekken.
“Nogmaals welkom in dit kleine stukje Tuin der Lusten, deze laatste buitenpost van het Ramoonse Rijk, inspecteur!” zei Vitellius gloedvol.
“Dank u, meneer Vitellius,” zei ik schaapachtig. Ik hoorde achter een gesloten deur Socarus raaskallen en dan iemand anders naar hem roepen.
“Noem me gerust Gaius,” zei hij gemoedelijk.
De districtsburgemeester van Uytganck liet me los en ging me via een nauwe, vochtige gang met fresco’s uit stoepkrijt voor naar een zitplek die vol lag met veelkleurige, grote kussens en versleten tapijten. In de hoek van die raamloze kamer (één muur verbeeldde een Ramoonse tuin maar was een decorstuk uit een restaurant) zat als een sinistere suppoost een bros geschoren man in een toga (eveneens een beddenlaken) met een zonnebril op wijdbeens een sigaret te roken. Hij droeg combats onder zijn toga.
“Ecce Locatus,” zei Vitellius in het Ramoons, wijzend op de man. Locatus knikte mij traag toe.
“Locatus is mijn bodyguard,” verklaarde Vitellius, waarop hij mij een zitplek aanwees tussen de kussens en van onder een ander kussen een plastic amfoor haalde.
“Drinkt u iets?” vroeg hij. Ik schudde mijn hoofd, en Vitellius zonk neer in zijn kussens met de amfoor in zijn hand. Hij haalde elders een drinkbeker tevoorschijn, schonk zichzelf uit en nam met veel genoegen een grote slok wijn. Aldoor was hij ook blijven wegzinken in zijn kussens, tot hij er bijna in verdween, op zijn armen, buik en hoofd na.
“U heeft mij naar hier laten komen in verband met de moord op consul Ter Linden,” zei ik, na nog enkele tellen te wachten. Vitellius vouwde zijn vlezige handen over zijn buik en keek naar Locatus. Ik haalde mijn notitieboekje boven.
“Het was een complot,” zei Locatus.
“Dat denken wij inderdaad,” bevestigde Vitellius. Van dieper in wat voor een villa moest doorgaan klonken weer stemmen en feestlawaai.
“En heeft u daar ook aanwijzingen voor?” vroeg ik. Vitellius keek me recht aan, met zijn heldere blauwe ogen. Zijn purperen gewei was lichtjes naar beneden geschoven en gaf hem de aanblik van een in witte doeken gewikkeld vleesbrood met een kroon.
“Ja. Voor mijn hortus was ik op zoek naar een groenten- en fruitturbine en had er één tweedehands gezien in het online-emporium van Punus. Ik was jammer genoeg te laat en hoorde op de ontvangstdag van de consuls dat Punus de turbine zou verkopen aan confrater Cabronus Sanctustander. Een dag later is de consul dood – door een turbine gedraaid en enkele uren later is confrater Cabronus ook dood.”
Ik was misnoegd dat Gaius Vitellius die allemaal al wist, in zijn uithoek van Populië, waar alles meer leek op een uit de hand gelopen kinderfeest dan de ambtswoning van een man die je serieus kon nemen. Toch was Vitellius bloedernstig, en de lugubere aanwezigheid van die Locatus maakte het niet beter.
“Met alle respect, maar dat is giswerk,” zei ik droog. Locatus grinnikte terwijl een rookpluim zijn neusgaten verliet.
“Care amice,” zei Vitellius, “ik begrijp dat u dat hoort te zeggen in het belang van het onderzoeksgeheim, dus ik zal doen alsof ik giswerk maak. Ik zal verder gissen dat deze avond rond het horum decimum post meridiem een convocatio volgt van de Staten-Generaal, en dat met een passend quorum Haenusus Spiritor zal verkozen worden tot nieuwe tribunus van Vogelaria.”
“U bedoelt Heinz Spritzmann.”
“Ita est. Dit is onderdeel van een laatste poging om consul Ultor tegen te werken om dictator te worden, onder het vexilium van de Coalitio Rosa, die bestaat uit – en ik zal maar hun nomina civilia gebruiken – Heinz Spritzmann, Boert Van Vettenberghe, Richard Molckx-Verpist, Wanda Froger, Poenie, Stefanie Baekelandt en bij volmacht Christa De Hete. Audi bene, ik zeg hiermee niet dat één van beide opties goed is voor Populië. Het is gewoon hoe de zaken staan na de mislukte aanslag op consul Ter Linden.”
“Mislukt? Hij is dood.”
“De aanslag mislukte niet omdat consul Ter Linden werd vermoord, maar omdat de res publica werd vermoord. Op Geurt Dickens na was elke districtsburgemeester akkoord om Ter Linden uit de weg te ruimen omdat nos omnes allemaal hadden gehoopt er wel bij te varen. De geschiedenis herhaalt zich en consul Ter Linden werd de nieuwe Caesar, met wij allemaal als Iunii en Bruti.”
Ik had zelfs nog geen letter opgeschreven omdat dit allemaal wel erg fantastisch klonk.
“Maar zijn daar bewijzen van?”
“Ik vermoed dat uw praefecti de manchetknopen hebben gevonden in het bureel van consul Ter Linden?”
Ik knikte.
“Daar zaten uiterst gevoelige microfoons in waarmee we beide consules konden bespioneren. Non licet, dat weten wij ook, maar daarmee weten wij dit allemaal, en u kan de opnames straks zelf beluisteren.”
“Als dat waar is, waarom bent u pas deze namiddag tot het besluit gekomen deze informatie te delen?”
Vitellius keek naar het plafond en hefte zijn handen dramatisch op.
“Omdat wij deel waren van het complot,” zei Locatus vanuit zijn hoek.
“Ja. Maar eerst: de cena,” zei Vitellius, die als een vorst verrees uit zijn kussens.