Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

woensdag 27 maart 2013

Einde (III)

3. Laatste woorden

“Ik, Tja,” zeg ik, en laat dat laatste woord even tussen ons in hangen. Ons tempo is al wat vertraagd in de zon.
“Iedereen die belangrijk voor me is, laten weten dat ik heb graag zie, en daarna naar m’n familie rijden in Eeklo.”
“Het einde van de wereld in Eeklo,” zegt Frank plechtig, “het zou de titel kunnen zijn van een boek.”
“Het is misschien niet spectaculair,” geef ik toe met een schouderophalen, “maar als je erover nadenkt, gaan alle stranden, bergen en plekken met een mooi uitzicht toch al bezet zijn.”
Jelena trekt haar neus op.
“Inderdaad. Dan liever thuis zitten.”
“Maar misschien denkt iedereen dat, en blijft iedereen thuis,” oppert Frank.
We komen bij een open, ronde plek met in het midden een verweerd prieel. Er spelen twee kinderen. Alle bankjes errond zijn bezet.
“Dat zal ook wel niet,” zeg ik beslist. We blijven even staan om een groep andere mensen van onze leeftijd door te laten.
“Heb je die gast gezien met zijn zwart haar?” vraagt Jelena aan me als ze net buiten gehoorsafstand zijn. Frank draait zich om en fronst.
“Ja,” zeg ik, “knap, maar ziet er arrogant uit.”
“Die met die zonnebril in z’n haar?” vraagt Frank, met één opgetrokken wenkbrauw.
“Wat maakt dat nu uit?” vraagt Jelena, “je kijkt toch naar z’n gezicht en niet naar wat hij in zijn haar heeft.”
“Bovendien is het een warme dag en je kan je zonnebril niet altijd op hebben,” val ik haar bij. We komen weer in beweging.
“Ja, ok. Maar mannen met een zonnebril in hun haar komen altijd fout over. Ze doen met denken aan van die macho kmo-bazen van midden de veertig, je weet wel, met zo’n patserige Mercedes, een dure smartphone en een enorme eigendunk.”
“Iemand is jaloers hier,” zingt Jelena. Frank lacht.
“Niet echt.”
“Mijn vader is ook een kmo-baas van in de veertig,” zeg ik tegen Frank, een beetje beledigd door het karikatuur dat hij van dat soort mensen schetst.
“Draagt hij z’n zonnebril in zijn haar?” vragen Frank en Jelena.
“Hij is kaal,” zeg ik.
Nog drie jongens komen ons voorbij. De knapste van de drie heeft ook een zonnebril in zijn haar, en ik moet toegeven dat die er inderdaad arrogant uit ziet.
“Zie je wel?” zegt Frank. Hij heft z’n hoofd hoog en doet alsof hij van zijn sociologische triomf geniet.
“Ja, en toch maakt dat niet zo veel uit hoor,” vindt Jelena.
“Wat vind je daar dan van bij vrouwen?”
“Doen die dat ook, dan?” vraagt Frank zich luidop af, waarop hij zich al snel herstelt: “Ik ken er inderdaad een paar die dat doen. En ja, het gaat ook voor hen op. Meisjes met veel geld, meestal.”
“Je kan je ook duur kleden en toch arm zijn, als kleren je prioriteit zijn,” zeg ik.
“Dat zal je zeker wel al gezien hebben op je werk?” vraagt Frank aan mij.
“Bij sommige thuisbezoeken, ja. Slecht onderhouden huizen, diepvriesmaaltijden, apparaten die niet goed meer werken en de kinderen die bepaalde schoolboeken niet hebben, maar hun tweedehands-BMW is tot in de puntjes verzorgd.”
“Ik had ook ooit zo’n lief,” zegt Jelena, “en hij zei dat zijn huis hem niets uitmaakte omdat daar bijna nooit iemand kwam. Met zijn auto moest hij overal komen, en dat maakte veel meer indruk.”
“En toch zal ook dat niets meer uitmaken als de wereld ten onder gaat,” zeg ik, terwijl ik in de verte de heuvel in het park zie opdoemen, met keurig verspreide groepjes zonnebaders op handdoeken.
“Hij kan de ondergang tegemoet rijden in zijn BMW,” zegt Frank.
“Iedereen die een BMW heeft, mag er voor mijn part mee ten onder gaan,” zeg ik schamper, “of nee, laat maar zitten. Het zijn Audi-chauffeurs die tegenwoordig eikels zijn.”
“Zeker als ze een zonnebril in hun haar dragen,” voegt Frank er aan toe. Jelena lacht, maar houdt dan abrupt op.
“Kijk,” zegt ze, “weer een ijskraam.”
“Niet naar kijken,” zeg ik, terwijl snel achter haar kom en haar tegen hou aan haar frêle schouders, “dat is wat ze willen dat je doet!”
Frank overweegt om nog een sigaret op te stekken, maar wist het zweet van zijn voorhoofd en bedenkt zich.
“Maar... ik kan... er niet... weerstaan,” zegt Jelena, zwak worstelend in mijn greep. Frank kijkt ons zijdelings geamuseerd aan.
“En wat als ik trakteer?” stelt hij voor, “Ik denk dat we wel een pauze verdiend hebben, nu.”
“Ja!” zeggen Jelena en ik in koor. Ik pak Frank even vast.
“Beste vriend ooit!”
Hij glimlacht bescheiden, op een manier die hem moeilijk afgaat.
“Maximum twee bollen elk, wel,” voegt hij er aan toe.

Vijf minuten later zitten we in de schaduw van een laag muurtje gretig aan het roomijs te likken. We zijn nu zelf deel van het decor geworden waar we daarnet doormeanderden. Ik denk er even niet aan dat het zondag is, en morgen weer een werkdag. Ook andere zorgen zijn veraf, gaand van een afwas van drie dagen die nog moet gedaan worden tot en met een ex-lief dat ik onlangs weer tegenkwam en die me bij die hatelijke naam Alfredina noemde. Ik kijk naar Jelena en Frank, die dezelfde gemoedstoestand uitstralen – Frank die als een hagedis met zichtbaar genoegen ijs van z’n hoorntje wegsteelt, en Jelena die alleen maar verticaal likt.
“Er hangt een dot ijs aan je neus,” zeg ik tegen Jelena. Ze lacht en veegt ‘m snel af.
“Overkomt mij ook vaak,” zegt Frank, wiens lange neus inderdaad vervaarlijk dicht bij de bovenste bol van zijn ijsje komt.
“It was as if the world was one big Sunday afternoon. Nothing to do, nowhere to go,” citeer ik iemand waarvan ik de naam al vergeten ben.
“Verdomme toch,” zegt Jelena nu, tussen twee happen door, “het is echt wel een schitterende dag.”
“Misschien dat de wereld best op zo’n dag eindigt. Plots.”
De avondschemer zet zich langzaam verder.

dinsdag 26 maart 2013

Einde (II)

2. Doodgaan is doodgaan

"Om eerlijk te zijn vind ik je plan voor het einde van de wereld nogal flauw, Frank," zeg ik, "Ik bedoel, reduceert het je hele leven niet tot wat drinken en seks?"
"Natuurlijk is mijn leven meer dan dat," verdedigt hij zich terwijl hij zijn ogen samenknijpt tegen het zonlicht, "maar denk je echt dat het een jota uitmaakt of je je laatste momenten zit te mediteren of je tuinhek repareert? Niemand zal er een barst om geven."
"Je kan toch samenkomen met vrienden ook?"
"Sorry, als het gedaan is, ben ik liever alleen. Ik hoef geen miserabele mensen om me heen als ik zelf al miserabel ben."
"Dat vind ik echt griezelig," zegt Jelena, "ik zou niet alleen kùnnen zijn op zo'n moment."
"Goed, maar het zou geen verschil maken."
"Voor mij wel."
Frank maakt een handgebaar en kijkt naar mij.
"Ik denk trouwens dat je nog moest zeggen wat jij ging doen."
"Was het niet Jelena’s beurt?"
In het gras zitten twee mensen met twee verschillende honden, die mak naast elkaar liggen in de warmte. Een fietser rijdt langs in volle amateurwielrennersoutfit. Rood stof van het wandelpad dwarrelt omhoog.
“Shit ja,” zegt Jelena, “wel... Ik zou er zelf een einde aan maken voor het zo ver komt. Misschien eerst nog wat muziek opzetten, vrienden zien, sigaret roken. Maar daarna is het gedaan.”
“Hm,” zeggen Frank en ik tegelijk, waarop we lachen. Jelena kijkt op naar ons beiden.
“Het is toch zo raar niet? Als we er toch allemaal aan gaan, doe je ’t beter zelf. Dan heb je nog een keuze hoe je doodgaat.”
“Dat is waar,” geeft Frank toe.
“Hoe zou je het dan doen?”
Jelena haalt haar schouders op. In de verte vliegt een frisbee omhoog boven de struiken. Iemand roept.
“Aders oversnijden en dan in bad gaan zeker.”
Frank lacht.
“Klinkt zeer gewoontjes allemaal.”
“Doodgaan is doodgaan. Dat is niet zo speciaal, toch?” zegt Jelena.
“Maar stel nu dat de wereld uiteindelijk niet eindigt,” zeg ik, “dan lig je daar dood.”
“Ja-a,” zegt Jelena, “maar dat zou ik toch niet weten.”
“Tenzij je gelooft in leven na de dood,” zegt Frank.
“Geloof jij daar dan in?” vraag ik aan hem. Het lijkt me on-Franks om in zoiets te geloven.
“Natuurlijk niet,” stelt hij me direct gerust, “maar je kan het nooit uitsluiten.”
“In de hypothese die Frank stelde, was het einde van de wereld trouwens wel een gegeven,” zegt Jelena nog. Ik wil iets zeggen, maar haar aandacht wordt getrokken door een enorme hond die blij voor zijn baasje uit rent.
“Machtig,” zegt ze. Ook Frank grijnst.
“Dat is tenminste een echte hond,” zeg ik, “zo geen kuitenbijtertje.”
“De max toch,” zegt Jelena, die de hond nakijkt alsof het een knappe man is.
“Ja, ik heb gelezen dat als de mensheid plots zou verdwijnen, dat die kleine hondjes binnen een paar jaar zouden uitsterven. Alleen grote honden zouden kunnen overleven.”
“Wel, ze verdienen het,” zeg ik. Frank lacht boosaardig.
“Zo ken ik je wel, Dina,” zegt hij. Ik lach terug en kijk dan voor me uit. Even verder liggen bloembakken met knalrode bloemen. Tussen de pilaren in het gras zitten twee groepjes jongeren. Er ligt een fiets neer in het gras.
“Ha,” zegt Jelena, die haar dunne armen spreidt en haar ogen sluit, “eindelijk nog eens een mooie dag. Het werd tijd.”
“Ja, en wat doen wij? Praten over het einde van de wereld.”
“Daarover praten op een dag met regen en mist is zo’n cliché,” zegt Frank.
Het is even stil.
“Ik denk – zou het einde van de wereld niet heel veel geweld opleveren?” zeg ik, “Ik bedoel, neem nu dat radio en tv aankondigen dat het gedaan is binnen een week, onherroepelijk. Er zouden toch erg veel mensen zijn die zouden gaan moorden, plunderen en verkrachten.”
“Hm, ik denk dat dat wel zou meevallen. Misschien ook omdat iedereen daarvoor zou vrezen, en dus iedereen binnen zou blijven,” zegt Frank.
“Ja, maar jij bent een man. Jij hebt minder te vrezen dan wij.”
Frank laat z’n onderlip boven z’n bovenlip krullen.
“Goed punt. Toch denk ik dat mensen elkaar meer gaan opzoeken voor troost en steun, dan dat ze plots de boel in de fik zouden steken en elkaar de kop zouden inslaan.”
“Ik denk ook dat dat hier nog zou meevallen,” zegt Jelena, “misschien dat het in andere landen anders zou zijn.”
Ik frons en kijk naar een man met een zonnebril die op een verhoogje zit. Hij is alleen. Zou hij bij een nakende apocalyps veranderen in een gewetenloze moordenaar of een verkrachter? Of zou hij net als Jelena thuis blijven, een trieste plaat opzetten en dan zelfmoord plegen?
“Veel hangt ook af van wie de leiding neemt over gemeenschappen en groepen,” zegt Frank dan, “één individu kan veel invloed hebben. Ik denk dat je plots weer veel mensen in de kerk zou zien zitten.”
“Misschien zou ik dat ook wel doen,” zegt Jelena.
“Jij gelooft toch niet?” merk ik op.
“Ja, maar je moet toch niet geloven om tot rust te kunnen komen in een kerk?”
“De Kerk is er voor iedereen,” zegt Frank plechtig.
“Ach, ga weg,” zeg ik, “ik zou wel wat beters doen met mijn tijd dan bij een hoop bejaarden te gaan zitten. Trouwens, ik denk niet dat pastoors veel zinnigers te zeggen zouden hebben dan de willekeurige man in de straat, in zo’n geval.”
“Ik zou het ook niet doen,” zegt Frank, “al was het maar omdat ik op dat moment niet wil herinnerd worden aan al m’n katholieke zonden.”
“Zonden zijn cool,” zegt Jelena.
“Dat zijn ze,” knikt Frank. Ik lach.
We komen langs een bestelwagen die ijsjes verkoopt.
“Heeft er iemand zin in een ijsje?” vraagt Jelena.
“Hmm, dat wel, maar ik ben aan het diëten,” zeg ik.
“Wat? Dat is nergens voor nodig,” zegt Jelena.
Ik zeg niks. Het is makkelijk voor Jelena om zoiets te zeggen, mager als ze is. Als je bijna een meter tachtig bent en door de zeventig kilo weegt, liggen de zaken anders. Frank kijkt verlangend richting ijsventer, maar zegt ook niks.
“Hé trouwens, jij hebt eigenlijk nog niet gezegd wat je zou doen,” zegt hij dan tegen me, terwijl hij zoekt naar een nieuwe sigaret.

Verder naar deel drie.

maandag 25 maart 2013

Einde (I)


1. Niets nieuws onder de zon

De eerste aanzet van de schemer maakt zich kenbaar, maar dat is geen aanleiding voor de mensen die lui in het gras liggen, op dekentjes en met radio's, om naar huis te gaan. Het is een warme zomeravond. Met ons drieën wandelen we over de paden van het park. Ik slenter een beetje achter Jelena en Frank aan.
"Gaan we te snel?" vraagt Frank, die zich met een kwartslag omdraait. Zijn indrukwekkende neus snuift licht spottend.
"Jongens toch, het is wàrm. We hebben net gegeten. We moeten nergens heen."
"Dina heeft gelijk," zegt Jelena, die nu Frank aankijkt, "Het is geen wedstrijd snelwandelen."
Frank wacht een tel en wandelt dan tussen ons in aan een trager tempo. Ik ben blij dat Jelena me consequent Dina blijft noemen - mijn werkelijke naam vind ik vreselijk.
"Het zal wel goed zijn om het eten te doen zakken, zeker?" zegt Frank, terwijl hij op z'n buik klopt, die iets dikker is dan toen ik 'm laatst zag. Frank heeft een winterkop, en de zomer lijkt hem niet zo te bevallen.
"Absoluut," zegt Jelena opgewekt.
"En grote fysieke inspanningen leveren na de maaltijd is niet gezond, ook," voeg ik eraan toe. Ik voel me een reuzin tegenover Jelena en kom bijna op gelijke hoogte met Frank.
"Dat is een mythe, denk ik," zegt Frank nu, terwijl we een flauwe bocht nemen in de schaduw van een paar bomen, "al is er naar 't schijnt een oudovergrootvader van mij op die manier verdronken in de Schelde. Hij ging zwemmen na het eten, werd onwel en zo... Tja. Dat is wat ze zeiden."
"Zwemmen in de Schelde. Zouden we dat nu niet kunnen doen?" vraagt Jelena.
"Superkoud, volgens mij," zeg ik.
"Ik zou ook verdrinken," zegt Frank, "Ik ben nooit goed geweest in zwemmen."
"Het is tenminste een originele manier van doodgaan. In de Schelde springen en hup," zegt Jelena.
"Verdrinken schijnt inderdaad nog mee te vallen," zeg ik met een frons, terwijl ik uit een ooghoek zie hoe een groep jongens ons aangaapt, "Als je longen vollopen met water, voel je niets meer."
"Ja, maar er is altijd die eerste doodstrijd," zegt Frank, die een sigaret opsteekt, "die paniekreactie die je automatisch hebt. Dan zou ik toch liever anders aan mijn einde komen."
"Hoe dan?" vraag ik.
"In mijn slaap of zo."
"Dat is zo cliché," zegt Jelena, waarbij ze de laatste lettergreep lang laat hangen, "kom Frank, ik ben je creatiever gewoon. Bijvoorbeeld een gasexplosie, wat denk je daarvan?"
Frank glimlacht maar zegt niets.
"Hoe gaat het nog met Sven?" vraag ik aan Jelena in de stilte die erop volgt.
"O, dat is alweer een maand gedaan hoor," zegt ze luchtig, "uiteindelijk bleek hij toch wat te dom te zijn voor mij."
"Hm."
"Doe je dat nog vaak, je dates hier mee naar het park nemen?" vraagt Frank.
"En met de honden van het asiel gaan wandelen? Natuurlijk. Altijd een winnaar, dat idee," zegt Jelena.
Soms bewonder ik Jelena's vasthoudendheid aan haar losse relaties, die telkens volgens hetzelfde patroon verlopen. Ooit vond ik het een beetje triest dat ze altijd in dezelfde val leek te trappen, maar door haar de laatste twee jaar minder vaak te zien, ben ik er anders over beginnen denken. Het houdt haar levendig en het is een vrolijke vorm van zelfbedrog die ze nodig heeft - deze keer wordt het anders, 't is de ware, het zal voor altijd zijn.
"En bij jou?" vraagt Jelena aan mij.
"Niets nieuws onder de zon."
"Hier ook niet," zegt Frank, "intussen al anderhalf jaar."
"Anderhalf jaar zonder seks?" vraagt Jelena ongelovig.
"Mmh. Dat niet. Maar hoe minder ik daarover vertel, hoe beter."
Ik denk terug aan de avonden, vroeger, hoe we met ons drieën uitgingen en de onnozelste dingen zeiden en deden. Frank en Jelena belandden zelfs ooit in bed met elkaar.
"Trouwens," zegt Frank nu, terwijl we terug in het volle zonlicht komen, "over de dood gesproken, daarjuist. Neem nu dat de wereld gaat eindigen. Laat ons zeggen, binnen drie dagen. Het is onherroepelijk en iedereen zal doodgaan. Wat doen jullie?"
"Het is prachtig weer, en jij denkt aan de apocalyps," zeg ik.
"Ik denk altijd aan de apocalyps," zegt Frank, maar hij ziet me vanuit zijn ooghoek glimlachen.
"Wel, beantwoord dan misschien eerst je eigen vraag," zeg ik. Jelena valt me bij. Frank knort en gooit zijn sigaret weg.
"Jij rookt nooit je sigaretten volledig op," merkt Jelena op. Frank haalt zijn schouders op.
"Als het te warm is, warmt de filter mee op. Zeer onaangenaam."
Jelena schudt haar hoofd en kijkt even achterom naar de nasmeulende peuk. Ik denk eraan dat het jaren duurt eer zo'n filter volledig vergaat.
"Goed dan. Ik zou eerst," begint Frank, "mijn beste vrienden contacteren om te zeggen dat hen graag zie. Dat lijkt me niet meer dan logisch. En mijn familie ook."
Ik grimas onwillekeurig. Ik zou m'n familie nooit bellen.
"Daarna... allicht elke vrouw waar ik van denk dat ik er wel eens seks mee zou kunnen of willen hebben, opbellen."
"Zijn wij daar ook bij?" vraagt Jelena. Het is een totaal ongepaste vraag, maar ik denk er natuurlijk ook aan.
"Uiteraard."
Ik weet nu al dat ik nee zou zeggen. Ik ben niet in staat Frank als een volledig seksueel wezen te zien.
"Afhankelijk van m'n succes daarmee, zou ik me nadien compleet lamzuipen."
"Wil je het einde van de wereld dan niet bewuster meemaken?" vraag ik.
Frank haalt de schouders op.
"Het zal toch overroepen zijn, wat het ook is. Het is ook niet omdat ik stomdronken ga zijn, dat ik het niet zal meemaken, want slapen zal er ook niet in zitten."
Er valt weer een stilte. Vanop een heuveltje klinkt reggae. Verderop voetballen drie jongens en een meisje.
"Nu jullie," zegt Frank, "Wie eerst?"
Jelena en ik kijken elkaar even aan. Ik knik haar toe dat zij maar moet praten.



Verder naar deel twee.