Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de verhalenafdeling daarvan. In 2016 bundelde en redigeerde ik (streng!) alle tot dan toe geschreven kortverhalen in de antologie 'Recombinant' en in 2023 bracht ik de novelle 'De keizer van Populië' uit - je kan beiden gratis downloaden als je Patron wordt. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit. De weg een beetje kwijt? Mijn eigenlijke website, die ook 'Onklare taal' heet, verwelkomt je.

woensdag 8 juli 2009

Simpele Danny (III)

3. Verontrustende berichten

Opnieuw verdween Simpele Danny uit mijn gedachten de volgende twee weken in Gent. Van het thuisfront echter bereikten steeds verontrustender berichten mijn oren. Simpele Danny had nu echt massaal zijn klandizie verloren. Hij zou een fobie voor stofzuigers ontwikkeld hebben, zijn drankautomaat werd niet meer bijgevuld, de meeste groenten en fruit kwamen nu uit ontwikkelingslanden en waren miezerig en duur, hij was dicht op onregelmatige uren, en enkele dorpelingen hadden ’s nachts vanuit zijn dakvenster mysterieuze lichtflitsen gezien. Van Colette was er nog steeds geen spoor. Nadat ook de pastoor met de staart tussen de benen was afgedropen in een ultieme poging om Simpele Danny terug op het juiste pad te brengen, was er een algemene consensus dat Simpele Danny mentaal gestoord geworden was.

Datzelfde weekend echter bracht mij in Simpele Danny’s winkel terug. Er was thuis een grote discussie aan voorafgegaan, maar uiteindelijk waren de ouders onwrikbaar: pa wou omelet eten met champignons, en ma wilde niet om de eieren gaan omdat ze bang geworden was van Simpele Danny. Daarom werd mijn leven maar opgeofferd voor zes eieren, hoewel de kans groot was dat ze ofwel schandalig duur zouden zijn, ofwel gewoon niet beschikbaar omdat ook eieren deelnamen aan het joods-bolsjevistische complot om de wereld te overheersen. Het ergerde me om meegezogen te worden in een dorps-familiaal drama dat in het veilige Gent leek op de plot van een aflevering van een domme sitcom.
Wrokkig stak ik dan ook de straat over naar Simpele Danny. Het was dicht bewolkt, en er waren geen Johns te zien. De schuifdeuren gleden zacht open, zoals gewoonlijk. Op het eerste zicht zag de winkel er niet dramatisch anders uit dan de laatste keer dat ik er geweest was: de esoterie-pulp lag er nog steeds, alle snoep was nu vervangen door mechanische onderdelen en zijn groenten oogden exotischer, maar dat was het. Voorts was de zaak nog altijd net, en was er nog voldoende vlees en kaas in zijn toonbank. Ik schrok echter op toen ik Simpele Danny zelf achter de kassa zag verschijnen. Hij zag eruit als anders, met een bruine broek uit velours en een wit hemd, maar droeg een duidelijk zelfgemaakte aluminiumfolie kap die zijn haar bedekte, waaruit twee groen geverfde voelsprieten uit ijzerdraad en een zacht soort stof kwamen, die op en neer bengelden terwijl hij sprak. Nog voor ik iets kon zeggen, zag ik ook de Billenkletser weer in beeld verschijnen. Hij sleurde met een grote juten zak en goot wat vers geoliede bouten leeg in wat vroeger een bak met zuurtjes geweest was. Ook hij droeg een gelijkaardig hoofddeksel.
“Goendag,” zei Simpele Danny, “Wat zal het zijn?”
“Een doos... eh een doos eieren,” zei ik, “twaalf stuks.”
Simpele Danny knikte en slenterde naar de afdeling gekoelde producten. Ik staarde hem na. Hij leek niet anders dan anders, niet als de schuimbekkende gek waarvoor het dorp hem nu versleet, behalve natuurlijk de voelsprieten en de aluminium kap, die hem eigenlijk nog zieliger deden voorkomen dan hij al was van nature uit. De Billenkletser schonk mij geen aandacht deze keer, en was nog een zak schroeven gaan halen. Ik vroeg me af waarom die rekken aangevuld werden, want het was duidelijk dat niemand er ooit iets uit zou kopen.
Toen Simpele Danny terug kwam met de eieren, dook ook Debbie op vanuit de privévertrekken. Ook zij droeg een aluminiumfolie kap over haar haar, en had twee roze voelsprieten, alsof ze een misvormde Teletubbie was. Ze keek naar de grond en schoot schichtig langs me heen naar de groenten, duidelijk beschaamd in haar hoofddeksel, misschien op het punt in huilen uit te barsten onder het juk van het potsierlijke ornament dat Simpele Danny haar had opgedragen te dragen.
“Alstublief,” zei hij op zijn gewoonlijke, melancholische toon, “Da’s dan anderhalve euro.”
Ik betaalde met een muntstuk van twee euro. Terwijl hij zocht naar het juiste wisselgeld, begon hij te praten, opnieuw op die ongeanimeerde, verre toon.
“Ik heb het je verteld van Colette vorige maand, he.”
Ik knikte voorzichtig.
“Dat had een betekenis. Alles heeft een betekenis. Dat is omdat je uitgekozen bent om tegen het complot te strijden en de waarheid te leren. Het is geen toeval dat je hier nu komt – niemand komt nu nog naar mijn winkel, maar ze zijn allemaal gehersenspoeld door het complot. Jij bent ook nog gebrainwasht, maar dat zal nog veranderen. Je bent van goeie wil, ik zie dat.”
Hij sprak het woord ‘gebrainwasht’ uit als een koe die ‘Creuzfeldt-Jacob’ zegt. Bliksemsnel was tragische Debbie weer verdwenen in het achtervertrek. De Billenkletser was onopgemerkt achter Simpele Danny verschenen, als zijn trouwe acoliet, zijn kobold in nood.
“Kijk,” ging Simpele Danny verder, terwijl hij langs me heen keek, alsof hij het had over zijn dagelijkse karweien in huis, “Gisteren nog hebben Gaston en ik een aanval afgeslagen. Zo gaat dat als je belangrijk wordt.”
“Een aanval?”
“Van buitenaardse wezens natuurlijk. Die zitten ook in een complot met de Amerikaanse
regering,” zei Simpele Danny als vanzelfsprekend, “Het is daarom dat ik zo’n helm draag. Tegen de straling, en de radioboodschappen. Van aluminium worden ze zot, hé.”
Ik blikte verbijsterd van Simpele Danny naar de Billenkletser.
“Het is waar,” verklaarde de Billenkletser, “ik was er zelf bij.”
Simpele Danny haalde een geel waterpistool vanonder zijn hemd met een verchroomde spiraal aan het uiteinde.
“Kijk, daarmee vechten we tegen de aliens,” legde hij uit, “Je kanaliseert je geest in dat wapen, en dan vuur je onzichtbare stralen naar de aliens. Hun hersencellen kunnen dat niet aan. Het is eigenlijk niet zo moeilijk, je moet gewoon gefocust blijven. Wacht, ik zal je ook een helm geven. Gaston.”
De kobold verdween door de deur naar de woonvertrekken. Ik was onthutst. Simpele Danny gaf me eindelijk mijn wisselgeld terug. Zijn droevige ogen fixeerden mij.
“Volgens mij kun jij nog een goeie strijder worden.”
“Ik zal er eens over nadenken,” bracht ik stamelend uit. Intussen was de Billenkletser teruggekeerd met een helm waar rode voelsprieten aan bengelden. Simpele Danny keek welwillend. Ik griste de eieren weg en maakte dat ik wegkwam.

De volgende dag werden we bij het avondmaal plots allemaal opgeschrikt door sirenes, geschreeuw en geweerschoten. We renden naar het raam van de slaapkamer van een van mijn broers, die uitkeek op straat en op Simpele Danny. Ons deel van de straat was gebarricadeerd; oproerpolitie had dranghekkens geplaatst om de kijklustigen weg te houden. Er stonden drie uitgebouwde combi’s met officieren, een ziekenwagen, mannen in uniform en wapentuig waar ik nog nooit van gehoord had. Voorbij de dranghekkens stond de pers. Het waren ronduit Amerikaanse toestanden. Er hing een laag rook over het troittoir aan Simpele Danny’s glazen schuifdeur, die klaarblijkelijk ingegooid of kapotgeschoten was.
Een tros bepantserde politieagenten stormde zijn winkel binnen op het ogenblik dat we verbaasd tegen elkaar kakelend vanaf het balkon de scene gadesloegen. De agenten waren nog niet lang binnen of in het venster boven zagen we een vonk ontspringen. Al snel ontstond brand. Het bovenste venster brak, en een figuur viel er dood uit. Grote consternatie ontstond. Met een droge klap viel Debbie in de drankautomaat. Ze was verpakt in een fluoblauwe kleding, die leek op rollen geverfd wc-papier, en had zelfs vanaf waar wij stonden duidelijk schotwonden. Binnen weerklonken knallen.
De vlammen begonnen uit het vernster te slaan, en enkele agenten en brancardiers sleepten Debbie’s lijk van de gedeukte drankautomaat naar de ziekenwagen. Haar aluminiumfolie kap met de voelsprieten priemde vanonder het witte laken. Op dat ogenblik kwamen de bepantserde agenten die kort tervoren het huis in waren gegaan, naar buiten met een pathetische schreeuwende en krijsende Simpele Danny. Zijn gezicht deed me opnieuw op een schokkende manier denken aan dat van een baby – deze keer een boze baby, welteverstaan. Hij werd in een stevige houdgreep gehouden door vier mannen, en hij hinkte. Misschien was hij in zijn been geschoten.
“Colette! Colette! Ik deed het voor jou! Ze krijgen mij niet! Godverdomme!”
Hij was volledig in het zilver gekleed, en een van zijn voelsprieten was geknakt. De ander beefde en zwiepte mee op het spastische en wanhopige op-en-neer-bewegen van zijn hoofd en schouders onder druk van de agenten.
“Verraad! Verraders! Moordenaars!”
Onder die woorden werd hij de combi binnengeduwd. De Billenkletser werd diezelfde dag teruggevonden in Simpele Danny’s geheime, tweede kelder, nadat het halve huis uitgebrand was, en werd ontoerekeningsvatbaar verklaard. Simpele Danny werd veroordeeld voor de moord op Debbie en werd geinterneerd in een instelling. Colette kwam nooit meer terug naar het dorp.

dinsdag 7 juli 2009

Simpele Danny (II)

2. Jean-Marie Bronkhorst

De volgende twee weken bleef ik in Gent, en was ik Simpele Danny zo goed als vergeten. Bij mijn thuiskomst echter wist mijn moeder, die haar nieuwtjes had van de slagersvrouw, het persagentschap van het dorp eigenlijk, dat Simpele Danny rare trekjes was beginnen vertonen.
Melkproducten van Unex voerde hij niet meer in, zeemvellen waren ook anathema geworden, de populaire plastiekwaren van Plastobel vertrouwde hij niet meer, en hij verkocht plots ook boeken, meer bepaald esoterische geschriften. Colette was nog altijd niet teruggekeerd, en hoewel het dorp aanvankelijk uiterst negatief gereageerd had op haar plotse vertrek, holderdebolder in het niets, wenste men nu wel dat ze terugkwam. Het was duidelijk dat Simpele Danny in eenzaamheid aan het wegzinken was in een mentaal moeras.
Omdat mijn moeder de laatste keer in de winkel bijna ruzie met Simpele Danny gekregen had omdat ze niet wilde weten van een exemplaar “Kommuniseren met stemmen uit de kosmos” van dhr. Jean-Marie Bronkhorst bij haar pak eieren, werd ik opgedragen om deze keer naar Simpele Danny op te rukken om om een kilo tomaten te gaan. De Johns waren weer op post, en hadden hun gemeenste blikken bijgevijld. Alleen nog hoeden, sporen en pistolen, en het waren zo allemaal Billy the Kids die je het mes op de keel zouden zetten om een sigaretje.
De schuifdeuren gleden open, en ik zag onmiddellijk dat de constellatie in de winkel veranderd was. Enkele rekken waren halfleeg, er waren vreemde, nieuwe producten (in de snoepbakken zag ik Engelse sleutels en schroeven liggen), en vlak voor de kassa lagen de boeken opgestapeld: beduimelde esoterie-pockets uit de jaren ’70, een hardcover met een onbegrijpelijke titel in het Frans, en een stapeltje boeken van Von Däniken en het soort boeken waarin staat dat de moaibeelden neergepoot zijn door aliens. Ongetwijfeld zullen ze binnen duizend jaar hetzelfde zeggen van de Eiffeltoren of het Kremlin. Simpele Danny zelf was niet aanwezig.
“Goendag,” begroette Debbie mij.
Debbie zag eruit als het soort vrouw die er eeuwig 35 zou uitzien, en in haar geval was dat geen compliment, want ze was hooguit 25. Door haar vreemde gebit en eeuwig dienstbare houding had ik weinig fantasie nodig om me voor te stellen dat ze een trieste geschiedenis torste van misbruik en geweld, ook al had ik daar geen bewijzen voor. Ze was kortom het soort mens waarvan iedereen na haar dood zou zeggen dat ze ‘braaf’ geweest was, maar allicht ontiegelijk droevige geheimen met zich had meegenomen in het graf.
Haar mogelijke toekomstperspectieven in dit dorp (promotie van assistent bij de schoonmaakproducten tot het snijden van ham, een echtscheiding, of genadig sterven op een mooie zomerdag) gingen me echter allerminst aan.
“Een kilootje tomaten graag.”
“We verkopen geen tomaten meer.”
Ze keek me aan alsof ik haar verrot ging slaan.
“O,” zei ik slechts. Mijn oog ving de blik van de Billenkletser op, die een salamiworst in de charcuterietoonbank legde.
“Danny zegt dat tomaten den duivels zijn,” zei Debbie onzeker.
“Des duivels,” verbeterde de mentaal gehandicapte Billenkletser haar. Hij ging nu achter haar staan, met zijn handen op de rug, als een echte patron, hoewel Debbie groter was dan hem (en zij op zich al niet zo groot was).
“Hebt ge al een Bronkhorst?” vroeg Debbie toen.
Ik nam het boek, met een Chriet Titulaer-kloon op de voorflap, die eruit zag als een pedofiel op leeftijd, van het rekje voor de kassa en inspecteerde even de voor- en achterkant.
“Hoeveel vragen jullie ervoor?”
“Het is maar een euro,” zei Debbie. Er klonk wanhoop door in haar stem.
“Hmm,” zei ik, waarna ik Bronkhorst en zijn geschriften terug legde, “ik zal er over nadenken.”
“Maar Danny zegt dat ge niet gered gaat worden als ge geen boek koopt,” zei Debbie.
“Ieder zijn mening,” zei ik beleefd.
De Billenkletser bliksemde mij neer met zijn ogen.
“Maar ’t is allemaal deel van het joods-bolsjitische complot!” riep Debbie uit, “Danny zegt het! Al het geld van Unex gaat naar de Joden, en dat van Plastobel naar de communisten. En Pipsi werkt samen met alle grote regeringen, en de macht, en de banken, en... en de Amerikanen.”
Deze keer verbeterde de Billenkletser haar niet. Debbie stond duidelijk iets af te rammelen waarmee Simpele Danny haar geïndoctrineerd had. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat Simpele Danny op twee weken tijd van een melancholische kruidenier geëvolueerd was naar een charismatisch sekteleider die zijn onderdanen indoctrineerde met antisemitische complottheorieën. Ik vermoedde dat bij Debbie eerder angst om haar job te verliezen een rol speelde.
“Weet je wat... ik zal er over nadenken,” zei ik opnieuw, en ik beende de winkel uit. De Johns keken me opnieuw aan met nauwelijks verholen spot, eentje ook vanop zijn scooter, die zo opgefokt was dat hij niet door de hormoneninspectie zou komen, maar in hun blikken las ik ook een vorm van vreemde vertwijfeling.

Verder naar deel drie.

maandag 6 juli 2009

Simpele Danny (I)

1. Niemand wist waarom

Niemand wist eigenlijk waarom Danny de kruidenier precies ‘Simpele’ Danny genoemd werd, want overdreven dom of eenvoudig was hij niet. Misschien was het zijn voorkomen: nonchalant, beetje afstandelijk, met een air over zich van typisch dorpse tragedie. Zijn kruidenierszaak was een vanzelfsprekendheid, zelfs in tijden van supermarkten, en meestal ging het er rustig aan toe. De drankautomaat buiten was een trefpunt voor lokale Johns die te jong waren om op café te gaan, en er na een harde dag op de schoolbanken goedkoop ice teas dronken met een bravado alsof het halve liters bier waren. De Johns lieten het niet na van zowel brommers als vrouwen met dezelfde goefende kennersblik na te kijken, en iedereen die voor de rest niet tot hun groep behoorde, met een onuitgesproken vijandigheid te taxeren. Dat lot was nu ook mijn deel, toen ik de zonovergoten straat overstak en de schuifdeuren van de winkel zich geruisloos openden. Pas toen ik binnen was, zetten de Johns hun gesprekken over brommers en vrouwen verder. Het was elk weekend vreemder om als student terug in mijn geboortedorp te zijn.
Simpele Danny had sinds jaar en dag drie medewerkers: zijn vrouw Colette, Debbie en Gaston. De mentaal licht gehandicapte Gaston stond beter bekend als de Billenkletser, een bijnaam die hij niet verdiend had door ongewenste intimiteiten, maar omdat hij als jongen vaak had geprobeerd om gevatte moppen te vertellen. Zijn jeugdige carrière als humorist had hij moeten staken omdat hij een bijzonder slechte moppentapper bleek, maar hij had er wel een ironische bijnaam aan overgehouden.
“Goendag,” begroette Simpele Danny mij zonder veel animo. Simpele Danny zag er uit als een Elkerlyck: een grote, in elkaar gedoken dertiger met kort, donker haar en een babygezicht. Zijn melancholische, onenthousiaste teneur smoorde onmiddellijk elke conversatie in de kiem die buiten prijzen, groentensoorten of de val van de kleine van de buren ging.
“Hallo,” zei ik. De de geblokte gestalte van de Billenkletser stond ham te snijden even verderop voor een dikke dame met een grijze regenjas en een netzak die uitpuilde van de spaghetti. Debbie noch Colette waren in de winkel aanwezig.
“Wat zal het zijn?” vroeg Simpele Danny. Zijn droevige, donkere ogen keken dwars door mij heen.
“Een krop sla.”
Hij begaf zich naar zijn groentenafdeling, die tegenover de kassa lag, en haalde daar op een bijzonder werktuigelijke manier een krop sla tevoorschijn.
“Is dat alles?”
“Dat is alles.”
“Dat is dan 60 cent.”
De Billenkletser keek mij even aan onder het snijden van de ham. Ik vroeg me af of hij het me nog altijd kwalijk nam dat ik als jongen ook nooit met zijn moppen gelachen had.  Simpele Danny vertoefde in andere werelden. Ik gaf een euro, en Simpele Danny gaf mij 40 cent terug. Hij zuchtte.
“Zo’n zucht,” zei ik met een glimlach, in een ongetwijfeld ijdele poging Simpele Danny’s Weltschmerz te verlichten, maar ik was niet voorbereid op de bom die hij als antwoord dropte.
“Colette is weg,” zei hij, “zonder iets te zeggen.”
“Weg... als in weg, voor altijd?”
Hij haalde zijn schouders op met een routine van een man die zelden ja of nee zegt, en in de plaats daarvan zijn schouders ophaalt. De Sisyfus van de bebouwde kom.
“Ik weet het niet. Gisteren stond ik op en ze was weg.”
“Oei... dat is erg.”
De dikke dame in de regenjas waggelde de winkel uit na betaald te hebben. De Billenkletser had zich gewijd aan het controleren van de zuivelproducten even verderop, maar leek mij voortdurend in de gaten te houden. Ik bleef even zwijgend staan, contemplatief met de krop sla in mijn handen.
“We zien wel,” zei Simpele Danny toen.
Blij met deze passe-partout, knikte ik en nam ik afscheid.
Toen de schuifdeuren opengleden werd ik opnieuw begroet met stilzwijgend misprijzen door de Johns, dat ophield toen ik uit het zicht verdwenen was, op het grindpad van ons huis, dat aan de overkant lag.

Verder naar deel twee.

vrijdag 12 juni 2009

De ISS-blog van Frank De Winne (III)

Dag 52

T is ier echt vree saai geweest de laatste tijd. Cijferkes, sterre telle, altijd toerkes rond de wereldbol, da ete… ik smaak zelfs al Roman zijnen asem nie meer. Ma soit, gisteren eeft de koning gebeld, da was wel nog tamelijk wijs. Ge weet wel, zo in zijn typisch Vlaams hé: “Oe stelt u et, oeaarde landkenoot?” Keb em gevraagd of dat ij de laatsten tijd nog veel op zijne moto gereden heeft, maar hij mag blijkbaar nie veel meer van den dokter. K verstond da eel goe, want van dienen kinderol van ne Roman magk ier ook niets doen of ij begint sebiet te roepe tege mij, dus toen ek gevraagd aan de koning of dat ij af en toe nog ne keer aan de poeze van ons Paola zit. Hij kont er lijk nog mee lache. Wijze peet. Toen dak dacht oe wijs dat zoe zijn ier me de koning in ’t ISS te zitte begoste ‘k bijna te blijte van miserie. En vandaag benk triestig. Ik mis echt al mijn mate en kzou verdomme mijnen arm geve om nog ne keer een snelle binnen te doen in de Cuba Libre, gvd. Peace out gaste, peace out.

Dag 63

Om eerlijk te zijn, t is ier een beetje raar aan tworde. Enfin, de FRANKMAN is UITERAARD op alles voorbereid, want in de ruimte moede altijd vree oplette wa da ge doet, maar serieus, ter is ier iets nie pluis. Roman eeft weer massaal zitte zuipe, en de Nerd ebbek al twee dage nie gezien… ij zal toch nie echt al twee dage aan ’t rukke zijn? K versta genen bal van da russisch, maar khoor wel da de gesprekken over en weer stiller aan tworde zijn, en das nie normaal.

Dag 68

Gisteren ebbe we de luchtsluize moeten openzette. Waarom, vraagt ge u nu wel af zeker… wel, de Nerd is dood… Hij had zelfmoord gepleegd. Hij heeft daar zeker een week rondgehangen tegen de blafong van zijn kamer, en fack moat, da stonk nog erger dan Roman zijnen asem, kwas der echt nie goe van. Omda we ier nie me nen vent kunnen zitte die zo dood is lijk ne pier, ebbe wem zijn ruimtepak aangedaan (moeilijk, als ’t er gene zwaartekracht is, nie normaal), zijn gerief in doze gestoke en em dan late gaan door de luchtsluis terwijl da we geluisterd ebbe naar van die triestige klassieke muziek. Benede waren zook vree triestig, en Roman heeft efkes me zijn vrouw gebabbeld toen dat hij nog nie zo zat was, want daarachter, amai… enfin ja. De Nerd is nooit mijne maat geweest, maar alsgier zo tope zit dan zijde toch een beetje lijk broers hé… keb trouwens eindelijk zijn harde schijf nu. Mersie, Nerd, merci vent.

Dag 72

ter is iets mis met ’t ISS. De wereldbol onder ons word lijk kleiner, en Roman wil mij niets zegge. Keb probere belle naar de koning maar hij pakte nie op.

Dag 75

Roman is gans doorgeslage, shit vent. Keb em just in zijn bed gestoke. Die gast eeft heel ’t Iss ier volgepropt me vodka, nie normaal. Dienen heeft echt een serieus probleem, en bovendien is t contact me Moskou gelijk weggevalle.

Dag 81

Ok gaste, nu ist echt echt echt serieus. Ik weet nie of da ge nog van mij gaat ore. Kheb al drie keer geprobeert te poste, maar t ging nie want internet valt ier constant uit, en gans diene russischen brol van da station werkt ier TEGE. Zelfs msn werkt nie meer. Keb Roman moeten opsluite in één van d’andere kamers. Hij is weer beginne doorslaan achter da’k de laatste aflevering van Lost at binnegetrokke via t netwerk (serieus, hij wilde zelfs nie tope me mij kijke!), en keb em dan nog voorgesteld om nog te keer te schake en em beloofd da’k echt geen peetjes meer in tront ging smijte of izjn gat ging steke, maar tielp allemaal nie en hij wilde echt bokse. Das normaal allemaal geen probleem voor de Frankman, maar die gast vloog naar zijn kamer en hij kwam weer me ne shotgun. Shit maat. Ma hij was toen al zo zat da (k geen klote meer kon verstaan van wa datij allemaal aant broebele was, dus keb em weggestoke int materiaalkot. Tprobleem is nu wel dat de wereld altmaar kleiner word en dak TO-TAAL geen gedacht heb hoe da ‘k da ier moet oplosse.

Dag 88

Straks ga’k de sluizen opezette. ’t Is gedaan. Roman eeft ook zelfmoord gepleegd me zijne shotgun, en ter zweefden allemaal kleine bollekes bloed door t materiaalkot. Ik zie haast niets meer van de wereld, en kweet echt nie waar da we naartoe gaan. Als dat ier nog online komt, zal ’t laatste zijn wa da ge van de Frankman hoort. Kijk, ‘k ga nie blijte. Ik ga mijn lot onder oge zien gelijk ne vent, en nie wachte tot da we in Saturunus vliegen of zo. Ma, pa, ‘k ga ulder misse. Stef, Kenny en Dikke Jos, ge waart echte mate. Ik ga gewoon den eersten zijn die in de Cuba in space ga feeste. Gaste, t is goe geweest. Peace out… uldere Frank.

donderdag 11 juni 2009

De ISS-blog van Frank De Winne (II)

Dag 15

yo gaste, ier bennek were ze, de FRANKMAN. Maar kben ier in tgeniep aan tschrijve want de vluchtleiding is precies vree kwaad op mij. Roman is ziek ze peize dat ’t mijn schuld is. De Nerd zegt al drie dage niets meer tege mij en kmoet alle shifte alleen doen maar ze zijn mij wel den elen tijd aan t controlere. Serieus, ik ben geen vier jaar meer ze, of ist omdat ze da Belgske nie vertrouwe? Pff en kzit ier nog zes maande, fuck zeg.

Dag 16

de Nerd is gewoon keizwaar aan zijne piet aan ’t snokke. Roman is weer zat gaan slape dus de FRANKMAN mag ier den boel rechtoude, shit. Keb tal gezegt aan de vluchtleiding da de Nerd aan t rukke was maar tinteresseerden ulder precies geen fluit, dus moestek maar cijferkes doorgeve lijk anders. Straks ga ‘k toch ne keer kijke of da de nerd nog goeie porno liggen eeft, want kben mijn externe arde schijf vergete, en camme op msn da lukt hier ook nie zo goe.

Dag 24

ok, de Robert… respect maat. Gisteren een zonnepaneel afgebroke en die gast eeft dat hersteld. Tging wel vree traag, maar ja, das normaal in de ruimte. Roman was vies op mij omdat hij zei dat ’t een van die chocopops was die in da zonnepaneel gevloge was via de wc. Da kan volges mij wel nie maar bon. Ma goe, de Nerd eeft ons gered en ik moest tenminste geen drie uur meer cijfkers doorgeve aan die gaste benede. Als t ier zo saai is word alles spannend, keb zelfs goesting om nog ne keer te schake tegen de Roman, want in minesweeper wast ij nie zo goe.

dag228 diene vodka van roman is serieus strag spul, ojo moatje… wadde gewed me de nerd dak tegen em kon winne in tschake en dan gingtij mij zijne oorno tonnne mak ben weer verlore, dju.

Dag 37

Nu benk echt serieus PISSED gaste, ma ECHT. Kad echt nie veel wiet meegepakt naar ’t ISS omda’k wist da ze daar tege zijn en al diene zever, en vuur maken in een ruimteschip is megagevaarlijk en al, maar keb da nog al gedaan dus kweet SERIEUS WEL WAAR DAK MEE BEZIG BEN. Bovendien ist al meer dan een maand gelede dak nog ne goeien toep gesmoord eb, en vandaag adde we vree ard gewerkt om een klein gaslekske te vinde en toe te make, en keb zeker zes uur zo nen toernevies moete vastoude die g’alleen maar kunt gebruiken in space, en Roman en de Nerd maar prutse, ojo, en ik hing daar ma wa te zweve me diene toernevies – keb zefls geen scheetlolleke gemaakt omda’k nie durfde! Dus daarachter peist de FRANKMAN nu ga ‘k mij ne keer ne serieus zwaren toep rolle zie, maar HUPLA, AFGEPAKT. Da de Roman ier alle avonden alf zat rond zweeft op zijne rooie kop en da de Nerd alle dage aan zijne piet zit te sleure, das allemaal nie erg, maar als Frankske ne keer nen joint wil smore ist weer spel ze. Bende debiele.

Verder naar deel drie.

woensdag 10 juni 2009

De ISS-blog van Frank De Winne (I)

Dag 3

Yo gasten hoe ist, FRANKSE HIER VAN EXPEDITIE 20 OP T ISS, YOOOO. Met dat er hier in de ruimte voor t moment toch nie vree veel te doen is, dacht ik maar keer een blogske te poste. Ge wilt zeker allemaal wete hoe dat dat hier is en al, maar om echt vree eerlijk te zijn ist ier SERIEUS saai – allez ja, ge ziet wel allemaal vree goe de sterren en zo, en de wereld zo onder u zien draaien das feitelijk ook wel wijs, maar achter een tijdje et ge’t toch al allemaal gezien ze, vooral omdat het al den tweede keer is da ik ier in space zit. kmoet ier ook serieus moeite doen om goe te tiepen me da raar toetsenbord ier, want tis zo van diene qwertybrol.

Dag 4

die ochtendinspectie van t station was maar saai ze… achter een paar dagen kent ge hier gans da ISS vanbuite. En ik was vergete oe zwaar dat dat eten ier tegesteeeeekt. ’t Is precies lijk of dak alle dage kattebrokke moe ete, en ze rieken ook vree naar den adem van Roman… kvraag mij serieus af of dat hij eerst een beetje asemt op dat ete voor da wet kunnen opete.

Dag 5

Roman wilde schake tegen mij maar omda alles ier toch in t rondvliegt was da nie zo makkelijk, maar goe, hij had gelijk nog wa magneetjes meegepakt dus da ging nog. Ik had nog nooit geschaakt en echt wijs vondek t nu ook nie, kbedoel allé, die gast zit daar lijk een uur te kijke naar die peetjes op da bord en dan doet hij zijne zet, ik ehb echt veel rapper gespeeld maar toch ben ‘k verlore. Tis te zeggen, Roman zei dat ik verloren ad, en toen hebbek da bord daar maar gesmete – AL DIE PEETJES VLOGE NIE NORMAAL ZOT DOOR GANS T ISS! Kmoest echt kweenieoeard lacheee. Roman vond ’t lijk wel nie zo wijs.

Dag 7

kheb de nachtshift en de vluchtleiding slaapt lijk ook al daar benede, dus nog een beetje tijd om nog ne keer te schrijve!! Roman was weer bezig me iets vree ingewikkeld en toen dak een mopke maakte vond hij tweer nie geestig. Ik peis echt dat diene mens nog nooit gelachen eeft in zijn leve… oe kunde nu mijn schete nie geestig vinde? kheb gisteren ook gemoond naar de aarde… haha, get mss allemaal mijn ol gezien zonder daggetwist! ENFIN, om voort te gaan over Roman, wadak nog nie gezegd ad is dat dat dus ne Rus is, en k kan u verzekere dat die manne DOODSERIEUS zijn, behalve als aan de vodka gezeten en. Hij zit dikkels in t russisch te babbele me de mense benede, en das zo heel den tijd van zjposhtriva vajie bashkvelklva muchtsibish da da en zo, en hij heeft ook gezegd dak er nie meer mag tussenkome en ZDVA DROVDJE roepe omdat da “not funny” is. Allez, not funny. Hij is not funny ja. Dikke spast. keb daarjust één van zijn schaakpeetjes teruggevonde maar kga nog zien wa da’k daarmee doe!

Dag 10

’t Viel mij just te binne da’k feitelijk nog niets gezegd eb over DE NERD. Enfin, hij noemt Robert maar ik noem em altijd de nerd. Waarom? omdat t nen dikke nerd is aja. Heeel den dag zit hij achter zijne computer naar cijferkes te kijke, en hij zegt nooit iets terug op msn tege mij… hij wist ook begot nie wa da netlog was. Diene mens is toch nie meer van onzen tijd. O SHIT da was ek nog vergete!!!! Ke daarjust terwijl da Roman sliep achter zijn glas vodka (jaja, me die ballen drank die in de ruimte rondzweven en zo… blijkbaar vind ij da wel geestiger dan mijn chocopops die’k gisteren bij t ontbijt allemaal rondsmeet maar bon) hebbek da schaakpeetje in zijn ol geduwd. Twas toch al bruin

Verder naar deel twee.

dinsdag 5 mei 2009

De patriarch

de eersten aan Xenophanes. Ruiken naar olie en deodorant. Boven is de zon al op. Hier merkt men alleen wisselingen tussen dag en nacht en in de aantallen, want de rest is schemer. Het bidden is al lang begonnen. Methodisch, genadig. Gestaag. Op het einde van de laatste wagon, hoeder in de achterhoede, oudste der oudsten. Je ziet er anders uit dan ik me herinner. Niet uit arduin gekapt. Die halfnobele Christuskop met hemdsboord en grote olijfkleurige ogen. Laten we bidden in deemoed. De vroegsten en de laatsten hebben het het hardste te verduren. Woorden zwellen aan. Lippen die al een tijd geen water meer gesmaakt hebben. Het zijn geen stemmen die nu spreken. Geratel van buizen, de cadans van een onderstel, het spookachtige langsglijden van de wind door tunnels en bochten, druppelen van grondvocht op metaal of een hoest van een passagier. Ik hoor en ik zie alles. Je stapt uit aan Aristokles. Anderen dringen binnen. Ademend. Harten die slaan.

De metro komt dadelijk aan. Het is halfzeven ’s ochtends, maandag. Huis en toevluchtsoord liggen nog veraf. Ik ben doordrongen van schaamte.

Met het voortschrijden van de dagen slijt het houten crucifix in mijn handen tot elke druppel vocht die er in zit uitgeperst is en hij ontvlambaar wordt als ogen vol woedende tranen en brullende zeeën mensen met fakkels. Maar dat is niet nu, want oordelen is nog niet aan mij. Gezegend zij de Vader en de onsterfelijke Zoon. Traag bewegende, kauwende handen op het kruisbeeld, gevlekt en gekorreld in koel, onderbroken licht. Nieuwe, traag bewegende vormen onderbreken licht en leven om binnen- en buiten te stromen aan Polydeukes. Kranten gaan open en dicht. Samengeplakte vogelvleugels. Vredesduiven bedrukt met onheil. Pooiers met glad haar en hoeren die niet eens weten dat ze hoeren zijn. Gevallen jongeren. Vooral voor hen bid ik. Raak levend en wel uit deze hallen. Denderend metaal. Spoorwissel. Wissel van hymne. God luistert. Hij luistert altijd.

Nog minder dan drie minuten. Had ik meer energie, ik zou me op de sporen werpen om de schande aan stukken te rijten – het is tenslotte toch maar een lichaam. Ik ben gebroken. Verdoofd door het slaan en het stampen, het gespuw. Verdiende ik dit. Verdient iemand dit.

Athanasios. Vele ouden van dagen. Slecht aangepaste ogen. Papieren, lege bekers koffie.
Symptomen van onmacht en verval. Het omringt ons en verbindt. Ik ben een riool van menselijke emoties, angstzweet en lust, traagheid en hebzucht. In het begin was er helemaal niets. Het einde is ook een laatste sissende adem in een slangenkuil. Van Athanasios tot Theodora, onder de laatste basiliek met holle fundamenten. Modderspatten op schoenen, en verdoolde oosterse toeristen. In het oosten is geen licht meer. Het is volkomen logisch dat men zoekt naar het licht op de donkerste plaatsen. Zwart om meer licht te vangen. Rimpels en rafels. Het zijn geen stemmen die spreken. Monotone, gedempt ijzeren gillen. Ergens knapt een kabel. Je kijkt op door een licht dat plots flikkert. De stem van God is overal. Waar is zijn Zoon. Waar is mijn Zoon. Twee ouderen praten. Een met gebogen rug. Generaties hebben er hun hoofd te rusten gelegd. Nu is zij een huls. De andere staat als een mummie.

Hij kijkt mijn richting uit en ik sluit de ogen. Laat me. We zijn aan Theodora. De deuren openen zich. Een grijsmetalen welkom. Zou iemand hier kunnen zien wat er met mij gebeurd is. Zou die daar in staat zijn zoiets te doen. Slaat hij thuis zijn vrouw. Breed uitgelopen handen. Een dikzak staart. Een oude vrouw met een snor houdt me in de gaten, vanuit de schaduwen van haar dikke hoofddoek. Ik zou willen wenen. Ik voel niets. Laat me met rust. Het pandemonium van de massa. Volop in gang. Traag schommelt de wieg. Buiten is er duisternis.

Ik ben de hoeder van mijn broeder. Neergeslagen, dooreengerammelde gezichten. Rommelende vetkwabben, in verdriet vertrokken gezichten zonder hoop op redding. Gebeden op eensporige ritmes. Laat me boete doen voor de afgestompten, Vader. Mijn zoon stierf opdat ze zouden leven. De dwazen. Met bloed geschilderde iconen. Het ongeboren leven doden is de hoogste misdaad. Er is nog gratie, hoop ik. Een jongen kijkt me aan met lege ogen. Gebarsten aders in het oogwit. Zijn dunne mond opent zich alsof hij iets gaat zeggen, maar dan plakt hij zijn oren dicht. Hoog Knossos. De minotauren stappen op. Gevorkte voeten en briesende neuzen. De zwakken wijken terug. Wij zijn allen kinderen van dezelfde vader die altijd luistert.

Ik heb het gevoel dat ik niet besta. Ik sta naast mijn eigen lichaam en kan elke trillende ruggenwervel tellen, en de witknokige handen die zich om de gladgewreven palen wringen. Ik ben een levende dode. Ik ruik ongelooid leder. De metro stijgt door de tunnels onder de Syntagmaberg, terug dichter bij het daglicht. Ik ben nog niet klaar om het te verdragen. Ik zal veroordeeld worden. Door de zon. Door moeder en door vader. Brandende rode vlekken. Wurgvocht. Ik kijk naar beneden en voel het ademen van een minotaur in mijn haar. Ik wil klein zijn en genegeerd worden.

De bellen rinkelen. Dit is een teken. Aan Syntagma stapen velen uit. Zetten hun reis verder richting bezit en macht. Niets is machtiger dan de Vader (hoewel ook hij het offer van de Zoon niet kon en ook niet wilde verhinderen). Ik sta op en spreid de handen. Laten we zacht zingen voor zij die ons verlaten en de wereld herboren en gezegend betreden. Zweet en droogte. De smaak van verse vijgen, lang geleden in een zongestrooide tuin.

Op het einde van de wagon staat een oude man recht. Hij ziet eruit alsof hij al dagen niet meer geslapen, gedronken en gegeten heeft. Zijn mond hangt open en zijn ogen zijn gesloten. De minotauren letten niet op hem. Niemand let op hem. Plaatsvervangende schaamde. We razen onder Syntagma naar Praxis. Voorlaatste halte voor ik af zou moeten. In het gestreepte licht van de vleklampen buiten is de man nu eens een skelet, dan weer een schuwe, in zwart en wit getekende priester die in extase verkeert. Ik bekijk hem zonder gene. Waarom zou ik dat ook niet doen. Langzaam opent hij zijn ogen. Ze staan vol tranen. Zijn lippen bewegen in zijn donkere baard. Wat hij fluistert is onverstaanbaar door het rammelen van de metro, het gieren van de stalen wielen op de verweerde sporen. Praxis. Mensen en gorgonen stappen in. Krulslangen laten zich koud en ongevoelig langs mijn gloeiende huid glijden. Niets kan me nog raken. Ik zet een stap dichter, van paal tot paal, bij de oude man, die in het schokken van het metrostel wonderwel overeind blijft. Uit zijn hand bengelt een koord van een kruisbeeld.

De lijnen van de ondergrond hebben hun geheimen al lang prijsgegeven. Ze zijn geen kluwen meer aan gordiaanse knopen. In sommige gangen hoorde ik echo’s van smekelingen bij orakels, in andere zag ik in het raam de Zoon die de voeten van de reizigers waste. Alle wegen leiden naar het licht, ook de allerdonkerste. Ik weet dat Gij ons niet verlaten hebt.

Hij gaat zitten. Uitgeput. Met afwezige ogen. Hij kijkt niet in deze wereld, maar ziet een andere. Twee gorgonen sissen tegen een minotaur. Anderen trachten verwoed nog te lezen. Een baby krijst een wagon verderop. We razen voorbij Daphnis & Kloë. Ik stap niet af. Ik had er al lang moeten af zijn. Er is niemand die er iets om geeft. Perkamenten man. Gewikkeld in een zwarte lijkwade. Rouwt om deze wereld. In weerwil van alles moet ik glimlachen. De wagon danst mee met het beven van mijn benen. Of is het omgekeerd. Zeemansbenen. Te veel water is altijd slecht. Slechte beslissingen. De ogen van de priester zijn diepronde manen van een andere wereld, en draaien mijn richting uit. Ik wend me niet af. Ik sta naakt en beschuldigd voor iedereen.

Je hebt het begrepen. Ik lees moed. Weinigen komen tot mij met meer dan hoon. Laat ons samen vragen om vergiffenis, want wij zijn allemaal zondaars. De oude man opent traag zijn armen. Niemand die kijkt terwijl de metro stopt aan Eleutheria. Ik laat mijn hoofd zakken. Door de mechanische stemmen van het perron en in de tram waait een samengenaaide hymne. Ik weet dat ik ze altijd al gehoord heb. Ook ik open mijn armen. Ik ben bekrast met kentekens. Je zal thuis komen. Je zal opnieuw liefde kennen. Waardiger handen zullen je nog aanraken. We gaan naar