Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

woensdag 12 juli 2023

De keizer van Populië: Oorlog (I)

De keizer van Populië, hoofdstuk 5 - Oorlog (I)


I. Uwe Incellentie


'HET HUIS VAN DE MAN', DISTRICT VADERIJCKE, 1:11AM, +4D


Het zogeheten ‘Huis van de Man’ in de wijk Vaderijcke was een voormalig art déco-herenhuis ingebed in een rij andere zulke huizen en had een chique aanblik geboden als er voor de deur niet twee dikkerds hadden gestaan in slecht bij elkaar passende paramilitaire uitrustingen (gekocht via bal.com, zag ik, de webshop die Ranzigbotten nog mee had opgericht).
Toen De Paling en ik (in burger, uit een auto die ons geleend was door de immer dienstbare Kenny Poephaar) parkeerden en op het Huis van de Man toe stapten, richtte één van de jongens zijn wapen op: “Wie gaat daar?”
“Wij willen graag spreken met meneer Hoogmeester,” zei De Paling rustig.
“Wie zijn jullie?”
Ik toonde mijn badge: “Ik ben inspecteur Bert Haspelaer van de rijkswacht.”
De meeste nabije van de twee keek me aan, ofschoon ik zijn ogen niet kon zien door zijn pilotenbril. Hij had een dubbele zwakke kin en een bruine mee-eter op zijn neus.
“Uh, ok. Zo laat nog?” vroeg hij. Zijn collega kwam er bij staan. De Paling toonde eveneens zijn badge.
De politie slaapt nooit,” zei ik ongewild. De Paling keek snel met een zijdelingse blik naar me.
“Uh. Natuurlijk, ja, uh, uiteraard,” stamelde de jongen. Hij gebaarde naar zijn collega, die de deur voor ons opende en ons voorging naar binnen. De gang was nauw, niet omdat hij zo gebouwd was, maar omdat er aan weerszijden allerlei rommel lag. Lege pizzadozen, half-uitgepakte gameconsoles, een stapel samengebonden oud papier, één verloren schoen, dekens, een geblutste megafoon en vele lege bierbakken. De lucht was er bedompt. We gingen verschillende deuren voorbij tot we aan een uitgewoonde trap kwamen.
“Meester?” riep één van de bewakers onderaan de trap beduusd. Uit de database die ergens mee met het spook van Ranzigbotten door mijn neuronen zweefde, wist ik dat de jongen met de bruine mee-eter Janus Canard heette, bijgenaamd “de Anus”, en de andere Pieter Wellevens, bijgenaamd “de Piet”, allebei werkloze jongens die hun school niet hadden afgemaakt en uit Vogelarije kwamen.
“Meester?” herhaalde de Anus nog eens.
“Ja, wat is er?” klonk een nijdige, ontzettend diepe stem terug van ver boven, “Ik ben bezig met een raid!”
“Het is de politie.”
Het was een tel stil.
“Laat ze maar naar boven komen en laat mij met rust, Anus!” riep de stem toen terug. De Paling en ik begaven ons naar boven.
“Pas op, euh, inspecteurs, de trap is nogal… nu ja, wees voorzichtig,” zei de Anus nog.
“Bedankt,” zei ik. Terwijl de jongens terug naar hun wachtpost gingen, hoorde ik de Piet nog lachen met de Anus: “wees voorzichtig, jij fucking omega. Pis nog wat harder in je broek voor de flikken. Zo ga je nooit een alfa worden.”
Ik hoorde de protesten van de Anus niet meer omdat we al voorbij de eerste verdieping waren. Op de overloop zat een meisje met twee blonde vlechten en erg veel acné een boek te lezen. Ze keek op en glimlachte kattig: “zo zo, heren van de politie.”
Mijn data identificeerde haar als Hadewijch Baert, bijgenaamd “de Matras van het Huis”. Ze was maagd. De Paling noch ik gingen in op haar groet en ze zei toen gewoon “hij zit op het derde.”
We gingen de krakende trap op en hoorden een zware stem roepen vanuit een kamer waarvan de deur open stond: “Lafaard! Mietje! Waarom ga je niet terug janken bij de andere mangina’s in Cuckingham Palace, hé?”
Toen ik de kamer – die een zolderkamer bleek – betrad, gooide Sem Hoogmeester zijn koptelefoon net door de kamer en duwde hij zijn veel te grote bureaustoel achteruit terwijl hij opstond. Op drie grote schermen stond in rode letters ‘YOU LOSE’. Een wirwar van digitale beelden toonde diverse gezichtspunten van een game. De Ranzigbotten-chip wist me te vertellen dat Hoogmeester het populaire online-spel Clash of Cunts had zitten spelen.
“Meneer Hoogmeester,” zei ik kalm. Met een ruk draaide Sem Hoogmeester zich om.
“I-inspecteur?” reageerde hij verbaasd. Zijn stem klonk nog altijd enorm diep, en ik zag dat dat kwam door een bakje dat hij aan zijn mond had bevestigd en met aparte draden, als de oren van een bril, over zijn oren liep. Hij trok ook dat weg en keek schaapachtig. Sem Hoogmeester was een opvallend kleine man, kaal, en met een wat baviaan-achtig gezicht en grote bruine ogen. 
“We komen u enkele vragen stellen,” zei ik. Hoogmeester had zijn houding hervonden, draaide zijn bureaustoel en ging er in zitten, naar ons opkijkend. Hij hield zijn vingertoppen tegen elkaar en grimaste. Uit de weggegooide koptelefoon in de hoek van de zolderkamer kwamen nog diverse kreten die klonken als beledigingen.
“Spreek.” Ik voelde De Paling heel licht zuchten bij het machismo van Hoogmeester.
“Waar was u 4 avonden geleden, omstreeks 20 uur?” vroeg ik.
“Het Huis van de Man werd toen aangevallen door een horde feminazi’s die erop uit waren om mij om het leven te brengen,” zei Hoogmeester, “dat weet u best.”
“Inspecteur Andrea Vermant tekende nochtans op in haar rapport dat die ‘aanval’ geënsceneerd was door uzelf en Theofiel Duck. Dat is zwart op wit bewezen. Bovendien vond dit plaats tegen middernacht, niet om 20 uur,” zei ik.
“Bullshit,” grinnikte Hoogmeester, waarna hij naar een helder-oranje plastic beker met grote oren greep op zijn smoezelige bureau, en een slok nam als was het een verkwikkende sterkedrank, “u heren weet toch ook dat wijfjes elkaar in bescherming nemen. De aanval van de feminazi’s was rond 20 uur al op gang gekomen.”
Vreemd genoeg voelde ik me alsof ik hier akkoord mee zou moeten gaan. Ik wilde praten, maar ik kon niet. De Paling wierp een zijdelingse blik op me en nam toen zelf het woord: “Meneer Hoogmeester, wij hebben geen interesse in uw complottheorieën. Wij willen de waarheid.”
“Ik denk dat ik liever eerst praat met mijn advocaat,” zei Hoogmeester superieur. Iets in mij klikte nu tegen, en voor ik er erg in had, had ik mijn arm uitgestrekt en Hoogmeester uit zijn stoel opgetild, met mijn hand rond zijn keel. De Paling keek verbaasd op.
“De waarheid, jij klein stuk stront, en nu,” barstte een stem uit mijn mond die niet de mijne was. Hoogmeester spartelde en probeerde vruchteloos mijn hand weg te halen, schoppend met zijn korte benen.
“Po-litie… m-mag dit niet doen,” kraste hij. Alsof mijn arm volledig autonoom was geworden, gooide ik Hoogmeester als een ledenpop tegen zijn schermen aan. Twee ervan vielen op de grond en knetterden sissend van barstend glas en uitdovende elektronica.
“Inspecteur,” zei De Paling zacht tegen me. Ik schudde met m’n hoofd en kwam terug tot mezelf: “Ik… laat maar.”
Kuchend krabbelde Hoogmeester overeind.
“Ik heb diplomatieke immuniteit,” zei hij bang, “ik ben districtsburgemeester!”
“Districtsburgemeesters hebben geen diplomatieke immuniteit,” zei ik nu, terug kalmer, “en u bedoelt parlementaire immuniteit, wat u ook niet hebt. Alles wat ik weet, is dat als u niet meewerkt, dat alles vele malen erger kan worden voor u dan als u nu praat. U leidde de raid op de Villa Ramona. Als u ons zegt wie de opdrachtgever was en spijtoptant wordt, dan kan u wellicht districtsburgemeester blijven en blijven heersen over het Huis van de Man.”
Sem Hoogmeester keek van mij naar De Paling en wreef nog eens over zijn schriele hals, die rode vlekken vertoonde: “Maar ik – wel, fuck. Wanda Froger is uiteindelijk toch een dik pedofiel wijf dat niemand wil neuken. De Schijtende Vrienden zochten toenadering tot het Huis van de Man. Wanda wilde ons opnemen in haar coalitie als we die losers van de Villa Ramona gingen pesten.”
Hoogmeester stak zijn kleine kin vooruit: “Die Villa zat vol mensen die toch niemand ging missen. Geschiedenisjeanetten, trannies, gehandicapten en andere losers.”
“Dus Wanda Froger gaf de opdracht?” vroeg ik.
“Ga ik getuigenbescherming krijgen als ik dat allemaal vertel?”
“We zullen doen wat we kunnen. Wist u waarom u die opdracht kreeg?”
Hoogmeester haalde zijn schouders op: “Maakt het uit? Vitellius en zijn circusfreaks waren verwijfde marginalen.”
Plots klonk er een droge plof en dwarrelde een explosie van stof naar beneden, samen met stukken hout en dakpan. Het krakemikkige bureau waar de schermen van Hoogmeester op hadden gestaan, braken doormidden. Een figuur in een nauw aansluitend pak daalde neer, en voor ik iets kon doen, zelf met mijn versterkte reflexen, knalde die met een klein pistool met geluiddemper een precies rond gaatje in Sem Hoogmeesters kleine hoofd. Hij verdween terug in de wolk stof en rook via een kabel, zo snel als hij gekomen was, maar ik had zijn pokdalige, natte gezicht gezien: de Spetskop.
De Paling hoestte en trok aan mijn mouw: “We moeten weg. Nu!”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten