Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

vrijdag 24 januari 2014

Het Arcturus-project (III)

Uit: “Wie is Osvald?”, Shiang Magazine, jaargang 82, nummer 7 (2133)
 

De zesde rijkste man ter wereld houdt er net als zijn bedrijf een excentriek imago op na. Osvald Nørkjell laat zich er op voorstaan dat hij een maand alleen kan overleven in de ijswoestijnen van Antarctica. Hij weigert present te tekenen op onderonsjes van de industriële elite en hij geeft nooit interviews. Het is niet dat zijn bedrijf, Omn¡tek, niet verstaat hoe het moet communiceren: integendeel, de haast religieuze zwijgzaamheid van Omn¡tek maakt het één van de bekendste bedrijven van het zonnestelsel, en in de luttele twintig jaar dat het nu bestaan heeft, lijken Nørkjell en zijn uitvindingen dezelfde weg op te gaan van andere legendarische bedrijven zoals Tesla, Ygg, Apple, Juneau en EnCoin: die van een onderneming en een ondernemer die de wereld diepgaand veranderden.

3. Omn¡tek-hallen, Elisabeth, Enderbyland

Henry Bei zat in de ruime, melkwitte wachtkamer van het Omn¡tek-hoofdkwartier, en keek rustig rond. Hij was de enige persoon in de kamer. Een deurloos deurgat, in de vorm van een honingraat, gaf uitzicht op de balie in de inkomhal, waar door glas-in-lood gefilterd zonlicht naar binnen zwom over de twee receptionisten, die allebei met hun eigen werk bezig waren. Henry vermoedde dat er tijdens de winter kunstlichten op zaten om het contrast in de sobere hal nog te vergroten.
De wachtkamer was net als het deurgat zeshoekig en bevatte vier gemakkelijke stoelen van design dat hij herkende van de academie waar hij zijn opleiding gevolgd had. In pseudoserie geproduceerd, allicht, misschien een origineel ontwerp van Ulrike Cheng. De bekleding van de stoelen had dezelfde kleur als de muren. De kamer had geen internettoegang.
Voor de gelegenheid had Henry zijn enige kostuum aangetrokken, een donkerblauw pak met vierkante knopen en een lichte krijtstreep, die zijn lange gestalte benadrukten en het contrast tussen zijn olijfkleurige, Chinese gezicht en zijn helderblauwe, Westerse ogen benadrukten.
Op aanraden van de receptionisten had Henry zijn telefoon uitgeschakeld. Daar had hij weinig problemen mee.
“Meneer Bei?”
In het deurgat was ongemerkt een androgyne vrouw verschenen met een valse pelskraag. Henry stond op en stak zijn hand uit, die de vrouw aarzelend aannam, alsof het in het Omn¡tek-gebouw niet de gewoonte was om de hand te schudden.
“Meneer Nørkjell verwacht u.”
Hij knikte en volgde haar terug de inkomhal in, waar traag de lichteffecten van het glas-in-lood raamvenster over de grond leken te vegen en de receptionisten onverstoord hun werk verderzetten. De vrouw loodste hem een andere honingraat in, ontsloot twee duwvelden en ging met hem nog twee gangen in. Ze passeerden verschillende deuren zonder opschrift. Op elke deur was het logo van Omn¡tek ingebrand, net boven het codeslot, nauwelijks merkbaar.
Henry voelde zich opgelaten, maar had geen idee wat Osvald Nørkjell met hem wenste te bespreken, dus had hij er al de hele tijd niet aan proberen denken. Hij vroeg het ook niet aan de vrouw die voor hem uit ging.
Na een korte trap langs nog een gebrandschilderde venstergalerij met een binnenplaats en een scheve gang, kwamen ze aan Nørkjells kantoor, dat evenzeer schuilging achter een anonieme deur. Dubbele verzegeling, merkte hij op.
De androgyne vrouw knikte hem toe alsof hij een zware opdracht tegemoet zou gaan, en verdween toen terug, op hetzelfde moment dat de deur open gleed.
Osvald Nørkjell keek op naar Henry Bei. Hij zat aan een schrijftafel in dezelfde kleur van de inkombalie, met aan weerszijden een computerscherm, en achter hem een zeshoekig projectiescherm dat een gerasterde weergave toonde van de taiga van Enderbyland.
“Meneer Bei,” zei Nørkjell, “welkom. Gaat u zitten.”
Zelf stond hij niet op. Henry had het gevoel dat de leider van Omn¡tek al even vreemd zou reageren op een uitgestoken had als de vrouw van daarnet, dus ging hij zonder meer zitten. Nørkjell droeg een zwart pak met een streep van cyaan die van zijn hals tot onder zijn hemd liep. Net als op de foto’s had hij een sterke, wilskrachtige kin, en jonge ogen die omgeven werden door veel lijntjes en kraaienpootjes. Windlijnen, noemden Antarcticanen dat.
“Bedankt dat u tijd kon maken voor ons,” zei Nørkjell in het Chinees, “of heeft u liever dat ik Engels praat met u?”
“Het is voor mij hetzelfde,” antwoordde Henry zelf in het Chinees, “Ik voel me even goed thuis in beide talen.”
“Dat is waar,” zei de bedrijfsleider opgeruimd, terwijl hij zijn beide, harige handen op elkaar legde, “U bent het product van vele culturen hier op Antarctica. Een uithangbord, als het ware.”
“Dat zou ik niet durven beweren,” zei Henry voorzichtig.
“Natuurlijk niet,” glimlachte Nørkjell, “U bent artiest, en artiesten zijn per definitie geen uithangborden. Artiesten zijn meestal misbegrepen, of men wil er iets van maken dat ze niet zijn.”
Henry glimlachte terug.
“Goed, ik hoef u niet te vertellen wat een artiest is. U bent er zelf één, en ik niet,” zei Nørkjell nog, “Dus ter zake nu. U bent bezig aan een kunstproject voor ons, juist?”
Henry vroeg zich af waarom zo veel machtige mensen vragen stelden waar ze eigenlijk het antwoord al op wisten, dus zei hij niets.
“Onze medewerker die u gecontacteerd had, mevrouw Bagajeva, toonde me uw concepten, en ik was onder de indruk van uw vermogen tot synthese. Ik heb ook even uw portfolio doorgenomen.”
Op een mentaal commando werd het projectiescherm ingenomen door een mozaïek van Henry’s werk. Het voelde vreemd aan het hier in deze context te zien.
“Ik vind het interessant dat u een heel eigen interpretatie geeft aan Antarcticaanse thema’s als leegte, uitgestrektheid en maakbaarheid,” – en hierbij zoomde hij in op één van Henry’s recentere werken, “door u te focussen op het particuliere als schaduw van het collectieve.”
Henry neeg het hoofd. Het uitvergrote werk was van een knielende bedelaar die een onnatuurlijke schaduw wierp over de trappen van het waterstation van Nesami. Hij hield zijn hoofd naar beneden, en zijn handen waren vuil, maar de schaduw had duidelijk scherpere randen, als messen.
“Hier bijvoorbeeld,” zei Nørkjell, terwijl hij nu zelf naar de tekening keek, “zag ik onmiddellijk het kwetsbare van de bedelaar – de verstoteling – en tegelijk ook het eeuwige gevaar dat hij voorstelt.”
Bei kon nu niet anders dan glimlachen, want zo had hij zijn eigen werk precies opgevat. Nørkjell schoof terug naar de mozaïek en keek Henry nu strak aan.
“Wat zou u ervan zeggen om nog enkele opdrachten te doen, maar dan voor mij persoonlijk?”
Henry trok zijn wenkbrauwen op.
“Ik...”
“Voor u antwoordt,” hield Nørkjell hem met een handgebaar tegen, “Mijn korte uitweiding over artiesten meende ik. Ik wil u niet als uithangbord van mijn eigen geld of roem. Noch ik, noch Omn¡tek zijn op die principes gestoeld, en ik wil ook niet dat u er reclame mee zou maken dat uw opdrachten van mij komen. De vergoeding zal weliswaar royaal zijn, maar het is geen egokwestie. Het is een zaak van kunstliefhebber tot een kunstenaar.”
“Wel, ik ben verrast,” zei Henry naar waarheid, waarbij hij weer moest glimlachen, “dus... ik ben zeker geïnteresseerd. Waar had u precies aan gedacht?”
“De invulling laat ik natuurlijk aan u over, maar ik zou graag op drie bij drie meter een tekening willen voor elk continent dat de problematiek behandelt als in die tekening van u die we daarnet bekeken hebben. Gevaar en kwetsbaarheid, met andere woorden.”
Voor het eerst vond Henry het jammer dat zijn telefoon uitgeschakeld was, want nu kon hij geen notities maken. Alsof Nørkjell dat geraden had, schoof hij Henry een notebloc en een duidpen toe.
“Dank u,” zei Henry, die onmiddellijk aantekeningen begon te maken.
“U mag de kleuren en materialen gebruiken die u zelf wil.”
Henry knikte en noteerde dat.
“Het is zo,” ging Nørkjell toen verder na een korte aarzeling, wat Henry weer deed opkijken in diens heldere ogen, “dat we hier al enkele jaren een project aan het voltooien zijn dat voor onze firma zeer belangrijk is, en past in het thema waar ik u rond wil laten werken. Maar wetenschap heeft kunst nodig, snapt u? Ik heb het hier bewust niet over producten en marketing, want dat is het niet.”
Henry knikte opnieuw. De bedrijfsfilosofie van Omn¡tek was bekend genoeg. Hun anti-marketing was hun marketing, hun onorthodoxie was hun orthodoxie.
“Ik heb nog twee vragen,” zei Henry toen.
“Vraag maar.”
“Wilt u er ook dieren in betrekken? En tegen wanneer verwacht u dat ik mijn opdracht afrond?”
“Dieren?” lachte Nørkjell, “Nee, alleen mensen. Excuseert u me: alleen mannen. Dat is belangrijk. De einddatum wil ik graag leggen op 25 februari. Is dat mogelijk?”
Het klonk meer als een bevel dan een vraag. Henry wist dat dat dag en nacht werken zou betekenen.
“Dat moet lukken,” zei Henry.
“U mag uw telefoon even inschakelen, nu. Dan kunnen we het contract opmaken.”
Henry maakt de imprint en voerde de code in. Allerlei programma’s kwamen tot leven over zijn linkeroogdisplay. Nørkjell kaatste het contract naar Henry, die het binnenhaalde en doorlas. Het watermerk van Omn¡tek was duidelijk zichtbaar. De aangegeven data bevatten uitzaaiingen naar zijn agenda. Bij de leveringsdatum had zijn telefoon een nota gemaakt dat die samenviel met het moment dat Walthers huidige opdracht afliep. Hij wilde even vragen aan Nørkjell of dat iets te maken had met zijn eigen opdracht – Walther was immers ook bezig aan een opdracht voor Omn¡tek – maar bedacht zich toen en tekende. Als Nørkjell toch zo grondig de portfolio van Henry doorzocht had, zou hij mogelijk wel weten dat hij en Walther elkaar kenden.
“Zo,” zei Nørkjell toen opgeruimd, “Dat is dan geregeld.”
Hij stond nu eindelijk op, en Henry deed hetzelfde. Osvald Nørkjell was inderdaad net zo imposant als op foto. Hij maakte met zijn vingers de groet die met zijn firma geassocieerd werd, alsof hij de kunstenaar zegende, en achter Henry gleed de deur weer open.

Verder naar deel vier.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten