Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 26 maart 2013

Einde (II)

2. Doodgaan is doodgaan

"Om eerlijk te zijn vind ik je plan voor het einde van de wereld nogal flauw, Frank," zeg ik, "Ik bedoel, reduceert het je hele leven niet tot wat drinken en seks?"
"Natuurlijk is mijn leven meer dan dat," verdedigt hij zich terwijl hij zijn ogen samenknijpt tegen het zonlicht, "maar denk je echt dat het een jota uitmaakt of je je laatste momenten zit te mediteren of je tuinhek repareert? Niemand zal er een barst om geven."
"Je kan toch samenkomen met vrienden ook?"
"Sorry, als het gedaan is, ben ik liever alleen. Ik hoef geen miserabele mensen om me heen als ik zelf al miserabel ben."
"Dat vind ik echt griezelig," zegt Jelena, "ik zou niet alleen kùnnen zijn op zo'n moment."
"Goed, maar het zou geen verschil maken."
"Voor mij wel."
Frank maakt een handgebaar en kijkt naar mij.
"Ik denk trouwens dat je nog moest zeggen wat jij ging doen."
"Was het niet Jelena’s beurt?"
In het gras zitten twee mensen met twee verschillende honden, die mak naast elkaar liggen in de warmte. Een fietser rijdt langs in volle amateurwielrennersoutfit. Rood stof van het wandelpad dwarrelt omhoog.
“Shit ja,” zegt Jelena, “wel... Ik zou er zelf een einde aan maken voor het zo ver komt. Misschien eerst nog wat muziek opzetten, vrienden zien, sigaret roken. Maar daarna is het gedaan.”
“Hm,” zeggen Frank en ik tegelijk, waarop we lachen. Jelena kijkt op naar ons beiden.
“Het is toch zo raar niet? Als we er toch allemaal aan gaan, doe je ’t beter zelf. Dan heb je nog een keuze hoe je doodgaat.”
“Dat is waar,” geeft Frank toe.
“Hoe zou je het dan doen?”
Jelena haalt haar schouders op. In de verte vliegt een frisbee omhoog boven de struiken. Iemand roept.
“Aders oversnijden en dan in bad gaan zeker.”
Frank lacht.
“Klinkt zeer gewoontjes allemaal.”
“Doodgaan is doodgaan. Dat is niet zo speciaal, toch?” zegt Jelena.
“Maar stel nu dat de wereld uiteindelijk niet eindigt,” zeg ik, “dan lig je daar dood.”
“Ja-a,” zegt Jelena, “maar dat zou ik toch niet weten.”
“Tenzij je gelooft in leven na de dood,” zegt Frank.
“Geloof jij daar dan in?” vraag ik aan hem. Het lijkt me on-Franks om in zoiets te geloven.
“Natuurlijk niet,” stelt hij me direct gerust, “maar je kan het nooit uitsluiten.”
“In de hypothese die Frank stelde, was het einde van de wereld trouwens wel een gegeven,” zegt Jelena nog. Ik wil iets zeggen, maar haar aandacht wordt getrokken door een enorme hond die blij voor zijn baasje uit rent.
“Machtig,” zegt ze. Ook Frank grijnst.
“Dat is tenminste een echte hond,” zeg ik, “zo geen kuitenbijtertje.”
“De max toch,” zegt Jelena, die de hond nakijkt alsof het een knappe man is.
“Ja, ik heb gelezen dat als de mensheid plots zou verdwijnen, dat die kleine hondjes binnen een paar jaar zouden uitsterven. Alleen grote honden zouden kunnen overleven.”
“Wel, ze verdienen het,” zeg ik. Frank lacht boosaardig.
“Zo ken ik je wel, Dina,” zegt hij. Ik lach terug en kijk dan voor me uit. Even verder liggen bloembakken met knalrode bloemen. Tussen de pilaren in het gras zitten twee groepjes jongeren. Er ligt een fiets neer in het gras.
“Ha,” zegt Jelena, die haar dunne armen spreidt en haar ogen sluit, “eindelijk nog eens een mooie dag. Het werd tijd.”
“Ja, en wat doen wij? Praten over het einde van de wereld.”
“Daarover praten op een dag met regen en mist is zo’n cliché,” zegt Frank.
Het is even stil.
“Ik denk – zou het einde van de wereld niet heel veel geweld opleveren?” zeg ik, “Ik bedoel, neem nu dat radio en tv aankondigen dat het gedaan is binnen een week, onherroepelijk. Er zouden toch erg veel mensen zijn die zouden gaan moorden, plunderen en verkrachten.”
“Hm, ik denk dat dat wel zou meevallen. Misschien ook omdat iedereen daarvoor zou vrezen, en dus iedereen binnen zou blijven,” zegt Frank.
“Ja, maar jij bent een man. Jij hebt minder te vrezen dan wij.”
Frank laat z’n onderlip boven z’n bovenlip krullen.
“Goed punt. Toch denk ik dat mensen elkaar meer gaan opzoeken voor troost en steun, dan dat ze plots de boel in de fik zouden steken en elkaar de kop zouden inslaan.”
“Ik denk ook dat dat hier nog zou meevallen,” zegt Jelena, “misschien dat het in andere landen anders zou zijn.”
Ik frons en kijk naar een man met een zonnebril die op een verhoogje zit. Hij is alleen. Zou hij bij een nakende apocalyps veranderen in een gewetenloze moordenaar of een verkrachter? Of zou hij net als Jelena thuis blijven, een trieste plaat opzetten en dan zelfmoord plegen?
“Veel hangt ook af van wie de leiding neemt over gemeenschappen en groepen,” zegt Frank dan, “één individu kan veel invloed hebben. Ik denk dat je plots weer veel mensen in de kerk zou zien zitten.”
“Misschien zou ik dat ook wel doen,” zegt Jelena.
“Jij gelooft toch niet?” merk ik op.
“Ja, maar je moet toch niet geloven om tot rust te kunnen komen in een kerk?”
“De Kerk is er voor iedereen,” zegt Frank plechtig.
“Ach, ga weg,” zeg ik, “ik zou wel wat beters doen met mijn tijd dan bij een hoop bejaarden te gaan zitten. Trouwens, ik denk niet dat pastoors veel zinnigers te zeggen zouden hebben dan de willekeurige man in de straat, in zo’n geval.”
“Ik zou het ook niet doen,” zegt Frank, “al was het maar omdat ik op dat moment niet wil herinnerd worden aan al m’n katholieke zonden.”
“Zonden zijn cool,” zegt Jelena.
“Dat zijn ze,” knikt Frank. Ik lach.
We komen langs een bestelwagen die ijsjes verkoopt.
“Heeft er iemand zin in een ijsje?” vraagt Jelena.
“Hmm, dat wel, maar ik ben aan het diëten,” zeg ik.
“Wat? Dat is nergens voor nodig,” zegt Jelena.
Ik zeg niks. Het is makkelijk voor Jelena om zoiets te zeggen, mager als ze is. Als je bijna een meter tachtig bent en door de zeventig kilo weegt, liggen de zaken anders. Frank kijkt verlangend richting ijsventer, maar zegt ook niks.
“Hé trouwens, jij hebt eigenlijk nog niet gezegd wat je zou doen,” zegt hij dan tegen me, terwijl hij zoekt naar een nieuwe sigaret.

Verder naar deel drie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten