Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zaterdag 15 augustus 2015

Hoofd geflankeerd door vlees (III)

Er werd goedkeurend geproefd, genipt en gemompeld. William vond dat altijd vermakelijk aan mensen die aan hun maaltijd begonnen. Dan vielen alle gesprekken even stil en concentreerde men zich op het eten en het drinken, omdat dat zo hoorde uit beleefdheid, want de meeste mensen gaven uiteindelijk veel minder om wat ze aan het eten waren dan ze van zichzelf dachten. Hij vond al die kookprogramma’s verdacht. Nu was hij zelf niet onaardig in de keuken, maar die race om om ter fijnst afgestelde experimenten uit de oven te toveren of om doordeweekse schotels bereiden een exacte wetenschap te maken, dat vond hij belachelijk. Het draaide meer om het ego van de kok en het gevoel dat mensen daar aan konden deelnemen door zijn eten op te eten, dan dat het iets te maken had met genot. Jana dacht soms dat William cynisch was geworden door zijn sociologie maar het omgekeerde was eerder waar: hij was socioloog geworden omdat dat paste bij zijn cynisme. Wat op zich bekeken een cynische gedachte was.
“Waarom zit je zo stom te lachen?” vroeg Fin hem. Zijn oudere broer zat tegenover hem. Die had toch ook altijd alles in de gaten.
“Niets, Fin,” zei William, waarna hij een slok water nam.
“Er overigens straks nog dessert,” zei Paul van de andere hoek van de tafel.
“Paul, lieve schat, we zijn nog maar net begonnen aan de hoofdmaaltijd,” zei Kelly.
“Ik kon het maar meegeven,” zei Paul praktisch.
“Wat voor dessert is het?” vroeg William.
“Chocolademousse,” antwoordde Paul.
“Lekker lekker lekker,” zei Fin erg snel na elkaar. William en Kelly lachten.
“Fi-hin,” zei Budur.
“Sorry. Insider van toen we klein waren,“ verklaarde Fin.
“Voor de chocolademousse hebben we trouwens stukjes van Sinterklaas-chocolade gesmolten,” zei Paul, “Want die is goedkoper dan dezelfde hoeveelheid in pakjes kopen, en nog zo lekker. Hollandse koopmansgeest, al zeg ik het zelf.”
“Fondant of melkchocolade?” vroeg William.
“Van beide een beetje,” antwoordde Paul.
Er werd even verder gegeten.
“Kwam Sinterklaas ooit bij jullie thuis langs?” vroeg Fin toen aan Budur.
“Nee. We wisten wel wat het was en kregen snoep op school, maar toen ik thuis vroeg of de Sint ook bij ons kwam, legde mijn vader uit dat die niet bestond.”
“Da’s ook sneu,” vond Jana.
“Ik vond het niet zo erg,” zei Budur.
“Ik herinner me de lokale Sint die naar onze school kwam,” zei William.
“Ja, die foute Sint met die pedobril,” zei Fin.
“Wat is een pedobril nu weer?” vroeg Paul.
“Je kent dat toch, zo’n zonnebril uit de jaren ’70 die verkleurt in het zonlicht, met veel te grote glazen,” legde Fin uit, “ook wel bekend als een Freddy Horion-bril.”
“Is dat de ontwerper?” vroeg Paul.
“Nee, Freddy Horion was een crimineel die een heel gezin uitmoordde bij een roofmoord, ergens eind de jaren ’70. Hij droeg ook zo’n bril,” zei William.
“Gezellig onderwerp voor aan tafel,” zei Jana.
“Laten we het terug over vrolijkere dingen hebben, inderdaad,” zei Kelly, “Zoals de Sint.”
“Zo vrolijk maakt de Sint me niet, anders,” zei William. Zijn vrouw keek hem scheef aan.
“Waarom niet? Is de Sint weer een symptoom van onze neoliberale strafmaatschappij en het ééndimensionaal consumerisme?” vroeg ze.
William moest lachen door haar geslaagde imitatie van zijn jargon.
“Nee, ik bedoelde het racisme.”
“O, dat,” klonk het uit verschillende monden.
“Die discussie is veel heviger in Nederland dan hier,” zei Paul, “Hier heb ik er nog niet veel van gemerkt.”
“Dat is waar,” zei William, “maar het komt wel. Ik begrijp vooral niet dat mensen er zo lastig over doen om Zwarte Piet gewoon wat roetvegen te geven en geen afro-pruik en dikke rode lippen meer. Tradities veranderen toch constant?”
“Dat is niet wat veel mensen geloven,” zei Budur.
“Dat is waar, William, veel mensen houden vast aan het idee dat sommige dingen onveranderlijk zijn,” zei Jana.
“Zoals FC De Kampioenen,” schertste Fin.
“En daar worden mensen dan boos over. Ik vind dat moeilijk om te verstaan. Wat voor impact heeft dat nu op hen?” vroeg William zich af.
“Ze voelen zich bedreigd, Will,” zei Kelly, die tegenover haar man zat op de hoek.
“Door wie dan? Door een paar progressieven en Afrikanen die willen dat een traditie afstand neemt van een racistische karikatuur?” vroeg William.
“Ik vind het raar dat je je zoiets afvraagt als socioloog,” zei Fin, “je weet toch dat mensen vandaag in het Westen zich om het minste al bedreigd voelen?”
“Omdat ze bang gemaakt worden,” zei William, “door de media en door politici. Dat gaat dan over misdaad en terrorisme. Maar wat heeft Zwarte Piet daar mee te maken? Ik heb beelden gezien – uit Nederland, inderdaad Paul – waar mensen echt woest waren door het idee dat Piet niet meer in blackface en met dikke lippen ging optreden.”
“Die woede kan een kanalisering zijn van een andere drift,” zei Budur. Ze had nog niet veel gegeten.
“Hoe bedoel je?” vroeg Jana.
“Ik doe niet aan psychoanalyse,” zei Budur, “dus dat kan ik je niet zeggen. Om eerlijk te zijn verdiep ik me ook niet graag in de psychologie van racisten.”
“Maar niet iedereen die Zwarte Piet verdedigt is een racist, toch?” wierp Jana op.
“Ja, maar alle racisten verdedigen wel Zwarte Piet,” zei Budur.
Er viel een bedachtzame stilte. Bestek tikte. Voedsel werd aangesneden.
“Het is trouwens bijzonder lekker, Paul,” zei Fin.
“Dank je,” mompelde die met z’n mond vol, z’n duim omhoog stekend.
William dacht nog na over wat Budur gezegd had. Er was natuurlijk het weid verspreide idee dat de Europese cultuur op de helling stond. Dat idee was niet nieuw. Het werd al gezegd in het interbellum en het werd gebruikt om de Holocaust te rechtvaardigen. Ook hedendaagse racisten grepen dat idee aan om hun haat te rechtvaardigen. Misschien werd die primaire reactie verder versterkt doordat het iets aanraakte uit mensen hun kindertijd. Voor William was die nostalgie afwezig. Hij was per ongeluk te weten gekomen dat de Sint niet echt was toen hij vier was en zijn ouders had betrapt die speelgoed naar beneden aan het brengen waren. Fin geloofde toen zelf al niet meer in de Sint en was verbannen bij het familiale gezang van Sinterklaasliedjes omdat hij altijd schunnige parodieën zat te verzinnen op de teksten. In feite was hij nog niet zo veel veranderd. Kelly had nog lang geloofd in de Sint.
“Mag ik nog eens de kroketten?” vroeg Fin, die ze dan ook kreeg via Kelly.
“Enfin, het is goed dat er een debat over is, over die hele kwestie. 30 jaar geleden was dat ondenkbaar,” zei Fin toen, de discussie weer oprakelend.
“Het is waar. Allochtone gemeenschappen zijn mondiger geworden,” zei Jana, en toen tot Budur, “of wacht, mag ik dat woord eigenlijk nog gebruiken?”
Budur haalde haar schouders op.
“Het woord zelf wordt natuurlijk in stigmatiserende zin gebruikt, maar welk woord je ook kiest, het stigma gaat niet weg. Er zijn mensen die vallen over woordkeuze, maar ik niet zo erg. Onze buurjongens indertijd waren zwart en verwezen naar zichzelf als negers. En ik moet zeggen dat de mensen die de grofste moppen kenden over Marokkanen, meestal Marokkanen zelf waren.”
“Met jezelf lachen is één ding. Ik heb William vaak uitgemaakt voor debiel toen we klein waren, maar hij wist dat ik dat niet meende. Ik zou zoiets nooit gezegd hebben tegen iemand die ik niet kende.”
“Ja, als je op dezelfde hoogte staat, sociaal, kan zoiets acceptabel zijn,” zei William, “maar dat is iets wat veel mensen niet begrijpen aan discriminatie: dat het een systeem is, geen verzameling losse incidenten.”
“Ik ga eerlijk zijn en toegeven dat ik er niet zo veel last van heb als anderen,” zei Budur, “maar dat komt omdat ik mij kleed zoals jullie en praat zoals jullie. Mijn nicht, die een hoofddoek draagt, wordt op straat soms zomaar uitgescholden. Ze is nochtans hier geboren.”
“Dat is erg,” vond Kelly.
“Ja, en het is ook niet omdat je niet hier geboren bent, dat je mag uitgescholden worden,” zei Paul.
“Heb jij vaak te maken met anti-Nederlandse gevoelens?” vroeg Fin niet helemaal ernstig.
“Wel,” zei Paul, die z’n mond afveegde met een servet, “het zal wel niet zo erg zijn als een Afrikaan die oerwoudgeluiden moet horen, maar soms worden die clichés over Nederlanders me ook te veel hoor.”
“Ik erger me daar zelfs meer aan dan hem,” zei Kelly.
“Meestal is het niet slecht bedoeld,” zei Paul, “zo’n grap over kaas of gierigheid gaat er nog wel in. Maar ergens binnenkomen en onmiddellijk begroet worden met “oei, dienen arroganten Ollander is daar!”, dat is niet prettig. Vooral omdat ik niet denk dat ik arrogant ben.”
“Nee, maar wel luid. Dat is al voldoende voor sommige mensen,” zei Kelly.
“Ik vind het juist fijn dat Paul leven in de brouwerij brengt,” zei Fin.
Paul glimlachte beminnelijk. In het gedimde licht van de tafel leek hij plots op een Nederlandse charmezanger. Jana kneep in Williams hand, zomaar. Hij glimlachte naar haar. Het was een gezellige avond.
“Ik weet trouwens niet of jullie nog een theorie willen horen,” zei Fin toen, “maar deze discussie doet me denken aan een idee waar ik al lang mee rondloop. Wie hier onder jullie heeft er ooit gekeken naar Transformers? Ik bedoel de oude cartoon uit de jaren ’80, niet de films van Michael Bay.”
William, Kelly en Paul staken hun handen omhoog.
“Ik heb er wel eens eentje gezien, denk ik,” zei Budur, “mijn oudste broer keek ernaar.”
“Dat is helemaal aan mij voorbij gegaan,” zei Jana, “Ik vond robots stom. Dat zijn toch die robots die in auto’s en zo veranderen, hé?”
“Inderdaad,” zei Fin.
“Laat je theorie eens horen,” zuchtte William, die zich voorbereidde op een nieuwe reis in het absurde.
“Mijn theorie is dat de Transformers een propaganda-allegorie zijn voor Amerikaans conservatisme.”
“O? Dat is toch zo vergezocht niet?” reageerde William, “De cartoon was gemaakt om speelgoed te verkopen.”
“Ja, maar toch zitten er ideologische elementen in verweven,” zei Fin, “Begin bijvoorbeeld bij de leider van de goeden, Optimus Prime. Optimus voert enkel oorlog als hij moet en enkel voor nobele zaken. Zo ziet Amerika zichzelf ook graag. Bovendien zijn zijn kleuren rood, blauw en wit, met kleine gele accenten: de Amerikaanse vlag. Hij verandert in een grote truck: een symbool voor de Amerikaanse werker die onvermoeibaar lange afstanden aflegt door het grote land. Kijk naar de andere Autobots: die veranderen in sportwagens, ziekenwagens, brandweerauto’s en gewone personenauto’s, een paar uitzonderingen niet te na gesproken. Hun kleuren zijn helder en eenvoudig.”
“Wacht, wacht,” zei Kelly, “Bij de Autobots zaten er toch ook militaire voertuigen?”
“Amerikaanse militaire voertuigen, ja,” zei Fin, “En dan hebben we de Decepticons, de slechteriken. Hun leider, Megatron, is volledig wit met een paar metaalaccenten. Zijn helm lijkt met een beetje fantasie op een kap en hij heeft rode ogen.”
“Mijn God,” lachte William, “ga je nu zeggen dat Megatron een symbool is voor de Ku Klux Klan?”
“Precies,” zei Fin, met zijn vinger op tafel tikkend, “Daar komt nog bij dat Megatron verandert in een pistool. Hij kan zelf niet bewegen in zijn alternatieve vorm. Als dat geen allegorie is voor impotentie, weet ik het ook niet. Daar komt bij dat zijn luitenant, Starscream, een karikatuur is van een homo en meestal met Megatron mag schieten. Schieten.”
“Mijn God Fin, ik wist niet dat jij zo’n nerd was,” zei Jana.
Fin nam een slok.
“Er is nog meer, hoor.”
“Fin, laat het maar zitten,” zei Kelly gemoedelijk. William lachte nog wat na.
“Ik zou nog wat wijn willen,” zei Budur.
“Daar ben ik ook wel aan toe,” zei Paul dankbaar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten