Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

vrijdag 7 september 2012

De presidenten (IV)

4. Verdriet

“We hebben nog niet alle onderwerpen afgerond,” zei James, “moeten we nu al echt de rekening vragen?”
“Ja, komaan,” viel Volkan James bij, “we geven hier elk half jaar veel geld uit. Ze zullen het wel niet zo erg vinden dat we hier nog even blijven babbelen.”
“Goed dan,” gaf Mr. Duplo toe, “het is gewoon dat het mijn beurt is om te betalen, en ik betaal liever nu al. Sorry, partijvoorzitter.”
Dat laatste was bedoeld voor Volkan, de zelfverklaarde communist. Volkan grijnsde wolfachtig.
“Wat ben jij eigenlijk, politiek gezien?” vroeg hij aan Mr. Duplo.
“Ik stem voor een partij waar iedereen mee lacht.”
“Vlaams Belang?” vroegen James en Maarten tegelijk.
“Nee, niet die,” zei Mr. Duplo, “zeg.”
“De tsjeven,” zei Volkan, “juist?”
Mr. Duplo hief zijn handen op en wenkte daarna de ober om de rekening te brengen.
“Was alles naar wens?” vroeg de kraaknette man, die er jong uit zag maar al stevig kalend was aan de inhammen rond zijn voorhoofd.
“Zeker,” zei James, waarbij hij zijn tandpastaglimlach bovenhaalde.
“Jammer dat de dienster van de vorige keer er niet was,” voegde hij er aan toe toen de ober buiten gehoorsafstand was.
“Je kan niet alles hebben,” zei Mr. Duplo plompverloren.
“Je kan het wel willen,” zei James daarop.
“Goed, we hebben nog verdriet op het programma staan,” zei Maarten, “altijd het vrolijkste onderwerp.”
“Ik had daar de vorige keer niks over te zeggen,” zei Mr. Duplo.
“Het was geen beschuldiging,” zei Maarten mild.
“En nu?” vroeg Volkan.
Mr. Duplo dacht na.
“Toch. Mijn hond is twee maand geleden gestorven.”
“Wat voor hond was het?” vroeg James.
“Een labrador. Henri. We zagen het al lang aankomen, hoor. Maar ja, zo’n dier, je gaat je eraan hechten. Ik was er bij toen ze hem z’n spuitje gaven. Zoiets wil ik nooit meer meemaken.”
“Hoe oud is hij geworden?” vroeg Volkan.
“Elf jaar. Hij had kanker, dus het was beter voor hem op die manier. Maar die blik... dat vergeet ik nooit. Een hond is trouw aan zijn baasje, en tot op het eind bleef hij kijken met die trouwe, zekere blik. Het was bijna angstaanjagend, zelfs.”
Mr. Duplo keek naar het tafelblad terwijl hij sprak.
“Ik weet het, het was maar een hond, maar het deed me er bij stilstaan dat dat soort gevoelens nog duizend keer sterker moeten zijn bij ouders die een kind verliezen. Ik denk niet dat ik me dat echt kan voorstellen.”
“Ik vind niet dat je je moet excuseren,” vond Volkan, “mensen die niet verstaan dat je je aan een dier kan hechten, zijn raar.”
“Of sociopaten,” zei Maarten.
“Precies,” vond Volkan.
“Ik weet het niet, ik heb het nooit zo voor dieren gehad,” bekende James, “maar dat is misschien omdat we thuis nooit dieren hadden.”
De ober bracht zo discreet mogelijk de rekening. Mr. Duplo was blij met de afleiding.
“Ik ben onlangs afgewezen,” bekende Maarten toen de ober weer weg was, “dat was ook niet zo leuk. Enfin, ik had het ergens wel verwacht, hoor. We konden het erg goed vinden en hadden een paar keer gekust, maar ik was duidelijk meer geïnteresseerd in haar dan omgekeerd. Ze vond me wel knap, maar er ontbrak iets, zei ze.”
“Jammer,” zei James, “zei ze ook wat er scheelde?”
Maartens mond maakte een vreemd kartelgebaar.
“Pff. Om eerlijk te zijn heb ik het niet gevraagd. Misschien was het een gebrek aan wederzijdse interesses of zo. Ze was nogal bezig met theater en ballet.”
“O nee, een kunstzinnig type,” kreunde Volkan.
Maarten trok zijn wenkbrauwen op.
“Ik heb er erg veel gekend die zo waren,” verklaarde hij zich, “echt waar, je weet niet wat je er aan hebt. Ze denken dat ze in boeken leven. Niemand leeft zo. En dan blijken ze te gaan voor de saaiste losers die er zijn.”
“Ha,” lachte Mr. Duplo bitter, “had je ze naar mij moeten sturen. Ik ben een saaie loser.”
“Dat is niet waar,” zei James feitelijk, “en ik denk niet dat het dat is wat Volkan bedoelt. Ik snap het wel, maar ik kan het niet uitleggen.”
“Wel ja,” hervatte Maarten zijn verhaal, waarbij hij nog eens over zijn haviksneus wreef en een ademtocht uitblies, “het is voorbij nu. Tijd voor iets anders.”
“Niks verdrietigs meegemaakt hier,” zei James, die doorhad dat de andere drie hem aankeken, “hout vasthouden.”
De ober kwam het geld halen en bedankte.
“Nu jij nog,” zei Mr. Duplo tot Volkan.
“Hm. Een paar weken terug is één van mijn beste vrienden verhuisd naar Turkije. Ik mis hem.”
“Waarom is hij verhuisd?” wilde Mr. Duplo weten.
“Hij zei dat de huizen daar goedkoper waren. Hij is hier geboren, maar heeft het nooit echt kunnen vinden in België. Dat kan ik hem niet kwalijk nemen, maar het is wel jammer dat hij weg is.”
“Kan je hem niet gaan bezoeken?” vroeg James.
“Nauwelijks. Mijn werk verdient niet bepaald veel.”
“Zou je zelf naar Turkije kunnen verhuizen?” vroeg Maarten.
Volkan lachte vreugdeloos.
“Vergeet het. Ik ben half Koerdisch, weet je wel. Bovendien is het ook dat ze Koerden of Turken die daar niet geboren zijn, niet echt zien als Turks of Koerdisch. We praten anders, we gedragen ons anders. Zeker als we naar het platteland gaan. Als je naar je grootouders gaat, dan kan ik me voorstellen dat jullie soms kunnen denken hoe conservatief of bijgelovig die mensen zijn – stel je dat voor, maar dan tien keer erger. Mochten mensen daar weten dat ik zo links ben als de pest, en niet per se denk dat oude mannen altijd gelijk hebben, zouden ze denken dat ik een omhooggevallen rockster ben uit Istanboel.”
“Dat klinkt wel cool eigenlijk, een rockster zijn in Istanboel,” zei Maarten.
“Kan zijn,” zei Volkan gelaten, “maar ik zit hier, ik ben van hier, mijn toekomst is hier.”
James knikte wijs.
“Je hebt gelijk. Heren, ik denk dat we dan maar beter opkrassen.”
Mr. Duplo knikte. Maarten herschikte zijn das.
“Iemand zin in nog een pintje elders?” vroeg die. Er was even twijfel.
“Zeker wel,” zei Mr. Duplo als eerste. Ook James en Volkan stemden in.

“Weinig vooruitgang, niet? Of wat denk jij?” vroeg de assistent aan de professor die onophoudelijk kauwde op een afgeknipt stuk sigaar.
“Geen vooruitgang,” bromde de professor fatalistisch.
“Ik vind het wel interessant,” bood de assistent voorzichtig aan, “dat ze blijven terugkomen op dezelfde dingen. Dit is al de derde keer dat één van hen praatte over zijn gestorven hond, en de vijfde keer op rij dat één van hen toegaf dat hij een drankprobleem had.”
De professor schoof zijn stoel achteruit en vouwde zijn handen over zijn buik.
“Ik weet het niet zo,” zei hij, wat zijn manier was om te zeggen dat hij dacht dat zijn assistent onzin uitkraamde, “het is eerder deprimerend dat ze blijven vast hangen in dezelfde emoties.”
De assistent neeg het hoofd. Hij speelde met zijn pen.
“Schrijf dat niet in het verslag, wel,” voegde de professor er aan toe, waarna hij met zijn kin gebaarde naar de vier oude mannen die het neprestaurant verlieten, “anders kan het zijn dat we onze subsidies verliezen.”
“Wat moet ik dan schrijven?”
“Ach ja. Ik veronderstel dat het menselijk is dat we blijven hangen in onze meest markante herinneringen en breekpunten. Zelfs als we dement worden.”
De assistent maakte enkele notities in vlugschrift.
“Toch vind ik dat niet zo negatief.”
“Hoezo?” vroeg de professor zonder zijn assistent aan te kijken.
“Wel,” zei de assistent, “het... definieert hen. Het maakt hen... menselijk, ik weet het niet. Nee, beter, sorry, het getuigt van een verrassend inzicht in henzelf. En in elkaar.”
“Hm. Maar wat ben je met die menselijkheid als het berust op herhaling?”
“Dat is het net,” zei de assistent, die van de leegheid van de opmerking gebruik maakte om zijn mening nadrukkelijker te formuleren, “mens zijn is toch dingen doen bij herhaling? Bovendien wijzen onze biometrische gegevens ook uit dat ze alle vier na zo’n bijeenkomst rustiger zijn, gelukkiger en optimistischer.”
De professor keek hem scheef aan, en keek toen weer naar het scherm.
“Gelukkiger door een illusie, misschien.”
“Geldt dat niet voor alle mensen? Niet alleen voor dementerenden, bedoel ik.”
Intussen verlieten ook de acteurs de scène.
“In zekere mate,” zei de assistent, “maar... als dat alles is wat we hebben, dan kan het toch maar beter zijn dat die illusies ons – hen – gelukkig maken.”
“Denk ervan wat je wil. Ik ben gaan eten.”
“Smakelijk,” zei de assistent zonder animo.
De professor stond luidruchtig op en verliet de kamer. De assistent maakte nog enkele aantekeningen. Op het scherm volgde hij hoe de vier oude mannen volledig verdwaasd werden opgevangen door hulpverleners die verkleed waren als agenten, en niet voor de eerste keer voelde hij medelijden met hen. Ze wisten niet eens meer dat ze ooit dat contract getekend hadden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten