Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 10 januari 2012

Ungesicht (III)

3. Terugdraaiende velgen

"Je kijkt naar films en je denkt dat je leven ook zo zou kunnen zijn. Het decadente nachtleven, zo. Al die kronkelende lijven, oneliners en comebacks. Coole muziek die altijd bij de sfeer past. De werkelijkheid is hier echter overal hetzelfde: de meeste mensen worden niet voortdurend netjes belicht en staan te zweten, ze dragen geen kostuums van Armani of vrouwen hebben ook niet altijd de perfecte make-up aan. De grote meerderheid van de mensen heeft er zich ook bij neergelegd eerder aangenaam te zijn dan geestig. Of ze denken geestig te zijn, terwijl ze onaangenaam zijn."
De helft van Tomas' woorden ging verloren in de drums. Peter trok zijn wenkbrauwen op, nam zijn kauwgom uit zijn mond en plakte die tegen een paal.
"Je moet... toch geloven in iets van jezelf? Zelfvertrouwen is nodig. Mensen beelden zich gewoon ook graag in om een filmster te zijn."
"Misschien is dat goed om iemand een keer mee in je bed te praten, misschien, maar wat als daarna blijkt dat ze je een eikel vindt?"
"Vind jij mij een eikel?"
"Soms wel."
Peter grimaste en nam een slok.
"Coke?"
"Coke."
Wc's in cafés stonken altijd, maar ze verschilden onderling in hun type stank. De ergste toiletten roken zonder meer naar kak en rotte eieren.
Peter onthulde als een soort minitapijtverkoper zijn waar op het deksel van de wc, met de zorg die eigen was aan een druggebruiker die zichzelf een aura van respectabiliteit aanmat. Geen van beide mannen zei iets en Tomas was zijn eigen korte monoloog over het gebrek van glamour al vergeten. Hij dacht aan een werkweek die nooit meer zou komen en vond dat een aangenaam vooruitzicht.
Peter nam zijn tijd om het poeder netjes te versnijden met een bankkaart. Waarom altijd bankkaarten en geen tankkaarten of lidkaarten van de ECI Boekenclub? Tomas besloot die vraag niet luidop te stellen.
"Zo," zei Peter met een merkwaardig diepe stem. Van buiten klonk er geschuifel. Urine van elders. Het toilet stonk maar matig naar pis. De overheersende geur was een goedkoop merk van wc-tabletten die Tomas deden denken aan het parfum van één van zijn ex'en. Hij had haar nooit durven zeggen dat ze rook naar een toiletdame en dat hij haar daarom soms niet had willen kussen. De schaamte aan die herinnering worstelde met de schaamte aan het feit dat hij dat niet had durven zeggen.
Peter ging eerst. Het was zijn eigen spul. Tomas volgde. Hij moest denken aan het nummer 'Benzin' van Rammstein.

Terug in de zaal zelf was er niet onmiddellijk veel veranderd, buiten het feit dat het nog warmer aanvoelde dan daarnet. Ok, kleine tinteling, dat wel, maar verder niks meer aan de hand.
"Wat drink je nog?"
"Pintje."
Tomas wrong zich langs twee grote mannen en een tros dikke meisjes waarvan één een erg mooi gezicht had, en werd vrijwel onmiddellijk bediend. In zijn jaren café- en clubervaring had hij een haast mystieke techniek ontwikkeld om erg snel bediend te worden. Het lag aan een soort lichaamshouding, focus en een kleine dosis gedistingeerdheid, zelfs in dronkenschap. Althans, dat vertelde hij zichzelf graag, bedacht hij zich.
Voordat hij zijn wisselgeld op zak stak, gaf hij één van beide pinten door aan Peter, die z'n gsm uitgeklapt had.
"Bert is er blijkbaar. Hij staat buiten," zei Peter.
Tomas had onmiddellijk het mentale beeld van de immer vrolijke Bert in een streepjestrui. Bert met het sappige West-Vlaamse accent en Bert die wel eens voor zijn plezier een boek las. Bert die ook ooit een zeer creepy liefdesbrief geschreven had aan een kennis van Tomas, maar dat was intussen ook alweer drie jaar geleden.
"Dat hij binnen komt."
"Of dat hij buiten wacht," zei Peter plompverloren. Tomas snoof, voelde zijn neus tintelen en nam een forse slok bier.
"Mij gelijk."

Tomas nam alles tegelijkertijd zeer traag en met een enorme helderheid waar. Het was alsof hij uitgestegen was boven zijn eigen dronkenschap. In de wolkjes adem die hij blies kon hij op elk afzonderlijk moment bijna de atomen zelf gaan waarnemen die zich haarscherp aflijnden tegen de paarsige nacht van de Overpoort. De straatlichten bezaten een gelijkaardige scherpte, waarbij passanten en feestvierders die onder die lichten door liepen, nu eens levende neonuithangborden en dan weer knetterende lonten leken.
"Ik heb honger. Wil jij nog iets eten?"
Ook het gepraat om hem heen ontsnapte niet aan zijn aandacht. Op elke vraag die gesteld werd, kon hij duizend verschillende antwoorden verzinnen.
"Ik heb anders wel zin in een pita."
"Hm. En jij Tomas?"
Tomas dacht aan het meisje dat hij daarnet binnen gezien had met de grote groene ogen, vroeg zich af hoe het moest voelen om haar schouder aan te raken of in wat voor huis ze woonde. Hij stelde zich rommel op de vloer voor, dacht aan de rommel op zijn eigen vloer en moest doen denken aan hoe hol het was dat hij haar zou najagen voor zijn eigen plezier, alsof dat het enige was waar in zijn geconstipeerde, dronken toestand nog ruimte voor was. Hij moest denken aan haar haar en de verwijten die ze hem misschien kon maken als hij haar zou proberen kussen, of dat ze er integendeel op zat te wachten om deze avond versierd te worden. Men kon het nooit weten en elke interpretatie van een mogelijkheid was evenzeer geldig.
"Ik heb geen zin in pita," zei Tomas. Hij voelde zijn blik zweven en het leek alsof er een uur voorbijgegaan was. In werkelijkheid was er een minuut voorbij.
"Hmm," hoorde hij Peter zeggen, die zich in slow motion leek om te draaien en zijn sigaret weggooide, "Weet je wat? Ik ga er toch één gaan eten."
"Ik ga wel mee," zei Bert.
Tomas zag zichzelf knikken vanop de overkant van de straat, waar twee jonge Turken een erg luide discussie voerden met iemand die in een auto zat met geblindeerde vensters. Tomas dacht aan auto-achtervolgingen, snel draaiende wielschijven die in zonlicht merkwaardig genoeg altijd in de verkeerde richting leken te draaien, het glijden van lampen in tunnels over de zwarte motorkap, de grille en de vensters en hoe het leder (ongetwijfeld leder) zou ruiken, gemengd met een soort pooierdéorodant. Wie weet zou de onzichtbare chauffeer een pistool trekken en één van de twee Turkse jongens neerschieten maar dat gebeurde niet. Raam dicht, Turken hoofdschuddend, auto reed weg. Drugs? Drugs, vermoedelijk.
"Ik ga een wandeling maken," bracht Tomas uit.
"Gaat het wel?" wilde Bert weten, die het minst stoned of high of wat dan ook was.
"Ja," antwoordde Tomas met een vaag handgebaar, "Ik zie jullie straks nog wel."
Of niet, dacht hij. Of nooit. Misschien verdwijn ik wel voorgoed.
"Kom, we gaan eten," zei Peter, die duidelijk enorm hongerig was.

Verder naar deel vier.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten