Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 14 maart 2011

Desert of the real (IV)

4. Plateau

De volgende dagen werd er weinig gesproken buiten het hoogst minimale. Iedereen leek bezig met zijn eigen zaken en deed zijn best om er een neutraal soort beleefdheid op na te houden, maar tegelijk wist iedereen ook dat de sfeer in de groep onder het nulpunt was gezakt door de schermutseling in de motelbar. Er waren stille verwijten, schaamte en schuld. Berk vermoedde dat hem ook wat van die schuld hoorde te treffen, maar dat was al na een half uur van hem afgegleden. In het verleden had hij al ergere dingen gedaan, en al veel ergere zaken gezien ook. Het vertelde hem iets over de milieus waar zijn jongere vrienden vandaan kwamen – normale middenklassegezinnen waar geweld een uitzondering was, en waar ze vooral ook omgang hadden met andere mensen uit de middenklasse die op vergelijkbare manieren opgevoed waren geweest. Snel geschokt door hoe dicht de meeste mensen nog stonden bij primitieve emoties.
De banen en autostrades weerspiegelden de emotionele eentonigheid van de laatste dagen. Stukken lijnrechte weg werden alleen maar onderbroken door wat flauwe bochten, verkleuringen in de roodzanderige grond, of hier en daar een bord dat wees op een afslag naar deze of gene gemeente. Er was ook af en toe een verkleurd bord dat de Grand Canyon aanprees, die honderden kilometers verwijderd lag van het ontmoetingspunt dat Xerox meegekregen had van zijn contacten.
Het was duidelijk dat Xerox, Tom en Berk de enigen waren die nog echt geloofden in het doel van de reis. God wist wat Sara dacht, en Greet had zich al lang naar huis geteleporteerd, mocht dat een mogelijkheid geweest zijn. Berk dacht daarentegen vaak terug aan de catastrofale ochtend dat hij zowel voor het eerst contact gemaakt had, hoe onbenullig ook, met een hogere levensvorm, en dat zijn leven zoals hij dat tot dan toe geleid had, beëindigd was geweest. Hier was niemand om aan te rijden.
“Nog minder dan 24 uur,” zei Xerox. Het was het eerste dat er gezegd werd in uren. In de achteruitkijkspiegel zaten Sara, Tom en Greet er bij als wassen poppen die half aan het smelten waren.
“Nog maar zo weinig?” vroeg Berk.
“Ja. We hebben de laatste dagen goed doorgereden. We gaan er op tijd zijn.”
“Je hebt toch de precieze coördinaten nog, hoop ik?” vroeg Tom oprecht hoopvol.
“Natuurlijk,” zuchtte Xerox, “Ik heb alles.”
Xerox’ neus was intussen grotendeels genezen. Hij stond alleen nog wat dik aan de neusbrug, maar dat viel eigenlijk niet op omdat hij van nature al een grote vogelverschrikkersneus had.
“Laat ons hopen dat zij ook op tijd zijn,” zei Tom.
“Ik weet niet of ze op een uur kijken,” zei Xerox plompverloren, terwijl hij papieren en kaarten in een map heen en weer schoof. Berk had een amusant beeld voor ogen van een buitenaards wezen met een goedkoop Chinees polshorloge.
“Wel, de tijdsaanduiding had te maken met de stand van de sterren, de maan en de zon. Dus dat is wel exact, neem ik aan?” vroeg Tom.
“Nogal,” zei Xerox afwezig, waarop hij zich tot Berk richtte: “Volgende afslag richting Limerence, dan daarna naar Hands’ Hope en Charity.”
Greet moest plots lachen. Berk keek haar aan via de achteruitkijkspiegel en trok een wenkbrauw op.
“Wat is er?” vroeg Tom, met de preventieve geamuseerdheid van iemand die zich vol overgave stort op een terminale kankerpatiënt die een slechte mop vertelt.
“Niks,” zei ze met een zucht, “Taalmopje.”
“O.”
Xerox legde de stift in zijn hand neer, leek iets te willen zeggen, maar bedacht zich toen. Er was iets dat boven Berks hoofd ging, maar hij besloot er zich niet druk in te maken.
“Hoeveel mensen gingen er ook alweer zijn?” vroeg Tom.
“Als we mogen afgaan op wat Colonel Jim zei, een honderdvijftigtal,” antwoordde Xerox, “Maar ik denk dat wij de enige buitenlanders zullen zijn. In principe was het ook alleen voor Amerikanen.”
“En dat zeg je nu. Gaat dat geen problemen opleveren?” vroeg Greet. Xerox zuchtte.
“Nee. Ik ken Jim vrij goed.”
“Is hij echt een kolonel?” vroeg Berk. Colonel Jim was een opgemerkt figuur in de internetgemeenschap die zich bezighield met UFO’s. Bovendien straalde hij in zijn posts een pragmatische betrouwbaarheid uit, niet het manische enthousiasme dat eigen was aan veel andere UFO-spotters.
“Hij heeft nog in de luchtmacht gediend,” zei Xerox, “Maar meer weet ik niet.”
“Het kan zijn dat hij een kolonel was,” kwam Tom tussenbeide, “Ik bedoel – hij had toegang tot een pak dossiers van de Amerikaanse regering waar anderen moeilijk aan konden raken.”
Xerox knikte.
“Er gaat een kolonel zijn, daar?” vroeg Sara. Niemand ging er op in.
“Hij zal wel niet echt Jim heten, dan,” zei Tom, “Als hij zo veel weet, moet hij zijn identiteit geheim houden.”
“Dat spreekt voor zich in zo’n gevallen. Hij is twee jaar geleden al eens lastiggevallen,” zei Xerox, wiens ogen glazig werden, alsof hij over een oude vriend sprak.
“Heeft hij je dat zelf verteld?” vroeg Berk.
“Ik heb het gehoord van anderen.”
Het werd even stil. Berk had ook verhalen gelezen over bekende ufologen die systematisch belachelijk gemaakt werden, mensen ook die buitenaardsen hadden ontmoet maar werden weggehoond door de politie of psychiaters, of de gevreesde mannen in het zwart, die in niks leken op de personages uit de film.
“Voor jullie is dit echt, hé?” vroeg Greet. Voor één keer klonk er geen scepsis door in haar stem.
“Absoluut,” zei Xerox zelfverzekerd. Berk moest bijna onmerkbaar glimlachen, en gaf nog wat gas bij.

Ze aten nog twee keer voor ze aankwamen op de plek waar ze moesten zijn. Xerox had iedereen een kopie gegeven van de e-mails, blogposts en documenten die hij verzameld had, en had die met overdreven veel ernst behandeld alsof het staatsgeheimen waren. Berk had er even door gebladerd, maar was te moe geweest van het constante rijden om ze echt aandachtig te lezen.
Drie uur voor de afspraak, toen het al bijna middernacht was (“Waarom spelen al die verhalen zich ’s nachts af?” had Greet in het begin van de reis met veel voldoening gevraagd, omdat ze wist dat daar geen zinnig antwoord op te geven was), begon op de anders allicht rustige, zich zacht slingerende landweg, hier en daar verkeer in te voegen dat daar normaal zeker niet thuishoorde. Telkens drie, vier mensen per auto. Twee keer een beschilderd busje vol vredestekens, oproepen tot het legaliseren van softdrugs en visuele moppen die Berk niet begreep. Xerox en Tom waren opgewonden als schoolkinderen, en ook Sara deelde de vreugde. Voor het eerst leek het allemaal veel concreter dan toen ze waren aangekomen en voor het eerst de lucht hadden opgesnoven van het ijzingwekkend hete Phoenix.

Berk keek op een afstand toe hoe enthousiasme en vreugde als een vuurwerk ontploften op het stuk woestijnplateau waar de buitenaardse bezoekers zouden landen. Xerox rende van hot naar her, schudde handen en stelde zichzelf en iedereen voor aan elkaar. Het waren voor het overgrote deel leden van hetzelfde forum. Colonel Jim was er ook, en had de buitenlandse bezoekers kort begroet. Berk was een beetje teleurgesteld in de ‘kolonel’, die er eerder uitzag als een diabeticus met een voortdurend afzakkende bril, en vet grijs haar. Terwijl Xerox zich gedroeg alsof hij terug een kleuter was die beland was op de grootste speeltuin ter wereld, gingen de vier anderen zitten. Voor de gelegenheid hadden ze een fles champagne meegenomen, die al snel afkoelde in de kou van het woestijnplateau. Berk dwong zichzelf met alle macht om zich bij zijn frisdrank te houden.
Het was een erg heldere nacht, zoals gewoonlijk hier. Berk had vanuit motelkamers of vanuit de auto bijna altijd nog vijf minuten gekeken naar de vertrouwde constellaties vooraleer hij in slaap was gevallen. Elke nacht had hij diep vanbinnen gehoopt dat hij iets zou kunnen zien – een teken dat ze wel degelijk zouden komen. Vandaag had hij daar geen seconde meer aan getwijfeld. Alle documenten wezen erop. Ze wilden komen. Ze wilden contact maken met de mensheid, maar ze vertrouwden de regeringen van de wereld niet. Wie zou ze ook kunnen vertrouwen, na alles wat regeringen, legers en economen de mensheid aangedaan hadden? Dat was oneindig veel erger dan een gevecht in een bar, of Berk zelf die per ongeluk en uit domheid een vrouw had doodgereden. Dat besef maakte hem rustig. En nu zat hij in die rust al een uur naar de hemel te staren, in de kou. Veel anderen deden hetzelfde.
De uren kwamen en gingen. Ze waren te laat. Tien minuten werden er twintig, twintig minuten werden één zenuwslopend uur, en een uur werd twee uur. Sommigen begonnen moe te worden. In de verte discussieerde Colonel Jim met zijn internetluitenanten, waaronder Xerox. Berk besloot een sigaret op te steken.
“Wat is er toch aan de hand?” mompelde Tom voor de zoveelste keer. Hij zat helemaal opgerold in slaapzakstof.
“Ze komen misschien niet meer,” zei Sara argeloos, zonder een spoor van genoegen of teleurstelling.
“Shit zeg,” zei Tom, “Ik hoop echt... Fuck. En wat gebeurt daar?”
Hij doelde op de discussie die Colonel Jim aan het voeren was. De groepjes mensen zaten er wat verslagen bij.
Drie en een half uur na het oorspronkelijke landingstijdstip vertrok de eerste auto terug waar hij vandaan gekomen was. Greet was in slaap gevallen. Tom was gaan ijsberen, en Xerox discussieerde nu alleen met Colonel Jim. Beiden werden steeds bozer. Woorden als “genuine”, “assurance” en “coordinates” bereikten Berks oren.
Vijf uur later was het geduld op. Berk had zijn hoop voelen omslaan in teleurstelling, in vermoeidheid, verslagenheid, en tenslotte, woede. Greet was terug wakker maar zei niks. Zij had gewonnen, en zat gespeeld geïnteresseerd rond te kijken. Tom leek zich te willen ingraven in de woestijn.

Verder naar deel vijf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten